geleken. Die drie voeg ik onwillekeurig bijeen, en stel daartegen over: Feuillet, Cherbuliez, en Theuriet. Flaubert blijft alleen staan, en in zijne eenzaamheid allen overtreffen. Laast gij de drie Contes die onlangs van hem verschenen? Ook de eerste van dat drietal, maar vooral de laatste (de dochter van Herodias) vond ik buitengewoon fraai. Zola mogt wel wat van Flaubert's soberheid overnemen. Het levendigst genot heeft, van alle Franschen, in den laatsten tijd, Victor Hugo mij verschaft. In l'Art d'être grand-père, maar vooral in de Légende des Siècles, komen stukken voor, die mij toeschijnen, op één lijn te staan met het schoonste, wat eenige litteratuur ooit heeft voortgebragt.
Zoo ik uw Zola nog lezen moet, ik las uwe Kleine geschiedenis der Nederlandsche Letteren en werd op nieuw getroffen, dat onze litteratuur zoo weinig geschikt is, om eene geschiedenis van haar te schrijven. Ik zeg van uw boek: ‘Souffrez que je l'admire, et ne l'imite pas!’ In onze litteratuur trekken mij alleen de litteratoren aan; de schrijvers en schrijfsters, elk op zichzelf beschouwd. Een eigen verband, een eigen leidende gedachte, datgene wat het de moeite waard maakt, eene geschiedenis te schrijven, vind ik niet. Een aantal boomen, waaronder statige eiken, fraaije beuken, en bevallige berken, maar geen bosch. Wanneer gij professor wordt te Amsterdam, hoop ik dat gij het afgebroken werk van Willem de Clercq opvatten en uitbreiden en eene vergelijkende geschiedenis onzer letteren geven zult. Voor mij ligt de eenheid onzer litteratuur niet in, maar buiten haar: ik meen, in onze navolging van de litteratuur der grootere volken om ons henen, en, voor zoover de