Aan Prof. J H. Scholten.
Saint Cloud, 12 Julij 1877.
15 rue du Calvaire à St.-Cloud près Paris.
Hooggeachte Heer,
Mag ik aangemoedigd door uwe vriendschappelijke groeten, mij onlangs overgebragt door mijn neef Huet, uw ambtgenoot van de medische fakulteit, uit de verte van tijd en ruimte u lastig vallen met een verzoek? Het zou zijn, mij te doen weten of het voornemen bestaat, reeds aanstonds uitvoering te geven aan de bepaling der nieuwe wet op het Hooger Onderwijs, die het oprigten van een leerstoel voor aesthetiek en kunstgeschiedenis aan minstens één universiteit voorschrijft; en zoo ja, of al dan niet voor die betrekking reeds eene voordragt gedaan is, die het openbaren van wenschen mijnerzijds overbodig zou maken. Sedert mijne terugkomst uit Indie, nu een jaar geleden, is mij door vrienden in Nedeland herhaaldelijk met afkeuring te verstaan gegeven, dat ik moedwillig in den vreemde vertoef en daardoor pligten verzuim. De zaak is, dat tenzij eene openbare of bijzondere betrekking mij naar Nederland roept, andere pligten mij hier binden, en voor iemand die gedurende eene reeks van jaren zich afzonderde, de kans om weder in het algemeen vaderlandsch verband te worden opgenomen, gering is. Echter wil ik mijzelven niets te verwijten hebben. Indien het waar is, dat ik door het bekleeden van een leerstoel als den genoemden, voor anderen nuttig zou kunnen zijn, - nuttiger dan