na tien jaren aan de Walsche kerk te zijn verbonden geweest, moet ik wenschen, van het deelgenootschap aan toekomstlooze instellingen voortaan verschoond te blijven. Een professoraat te Leiden, in een nieuw vak, een vak waarvoor ik sympathie heb, en waarvan ik op mijn tegenwoordigen leeftijd, de litteratuur, voor zoo ver mij die ontbreekt, nog onder de knie zou kunnen krijgen, - ik zou het als een pligt tegenover het aankomend geslacht beschouwen, indien ik voor dergelijk professoraat in aanmerking kwam, er mij niet aan te onttrekken. Gij weet dit nu; Scholten zal het weten: méér kan ik er niet aan doen. Wordt er niet aan gedacht, een afzonderlijken leerstoel voor de bedoelde vakken op te rigten, dan ben ik dadelijk uit de onzekerheid. Is de leerstoel in de maak, en koos men reeds een anderen titularis, het zij zoo. Doe ik wijzer mij onder geenerlei vorm kandidaat te stellen, óók goed. Maar kunnen gij of anderen iets doen om mij in aanmerking te brengen, dan kunt gij er op rekenen, dat ik U niet teleurstellen zal. Ik heb gezegd.
En hoe zien de menschen en de dingen er uit (voor alle zekerheid adresseer ik dezen te Leiden), hoe zien zij er uit te Kleef? Wat weet gij van den kluizenaar te Oisterwijk? Dat verneem ik wel van U. Ik ontving een brief uit Paramaribo, met goede berigten omtrent broeder en zuster. Uit Batavia deze week geen tijding door het vergaan van de Fransche mailboot Meikong. Wanneer ik het verhaal dier schipbreuk lees, dan vind ik het eene dubbele felicitatie waard, een jaar geleden met vrouw en kind die Bab-el-Mandische klippen heelhuids te zijn langs gekomen.
Met onze vriendelijke groeten aan de Uwen.