Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
Aan Prof. G.D.L. Huet.St.-Cloud, Donderdag, 28 Junij '77.
Amice,
Uit uwe aangename letteren van gisteren - waarvoor dank - zie ik dat de Kluizenaar van OisterwijkGa naar voetnoot1, toen hij uw vriendelijke Cleefsche invitatie aannam (‘vous êtes un coeur d'or, monsieur!’), om redenen die ik niet doorgrond, heeft nagelaten U te raadplegen over zijn gaan naar St. Cloud; wat ik hem reeds vrij wat weken geleden in overweging gegeven had, en stellig meende dat hij gedaan zou hebben. Welnu, gij zult hem binnen weinige dagen zien; gij weet thans, dat hij kennis draagt van uwe bezwaren; gij kunt welligt beslissen, of het teleurstelling dan wel alleen indolentie geweest is, die hem weerhield mij andermaal te antwoorden; in elk geval, gij kunt, zoo uwe indrukken gunstig zijn, open kaart met hem spelen. De lust, hem eene afleiding te bezorgen, is mijnerzijds onveranderd gebleven. Met Anne's en mijne vriendelijke groeten aan vrouw en pleegdochter,
De Uwe.
Kent gij Potgieter's Een dag te Cleef, te vinden blz. 219 vgg. van het laatste deeltje der Schetsen en Verhalen in de verzameling der Verspreide en Nagelaten Werken? In mijne Herinneringen spreek ik over dat opstel; en nu gij toch naar Cleef gaat, zou het aardig wezen, het geheele stuk in loco te lezen of te herlezen, desnoods met inachtneming (het werd bijna twintig jaren geleden geschreven) van ‘Bleibendes’ en ‘Vergängliches’ in Natuur en Kunst. |
|