Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
Scholten's eigen redevoering van 8 Februarij. Toen ik verleden zomer in Holland was, ben ik in het geheel niet naar Leiden kunnen gaan; anders had ik hem zeker opgezocht. Het lezen van zijne redevoering heeft mij zeer vermaakt. Welk een naief egoïsme in zijn blijdschap over het slaken zijner kerkelijke banden! En in zijn stelsel, welk een onsterfelijk idealisme! Hetgeen hij in zijne redevoering ergens zegt (p. 26), dat er ook zonder muzikanten muziek bestaan zou, is zonder dat hij het zelf weet, uit zijne ziel gegrepen en karakteriseert hem geheel en al. Doch in weerwil van dat alles heb ik hem in den loop der jaren als een groot docent leeren waardeeren, en hij is de eenige mijner professoren van wien ik gevoel, dat hij een vormenden invloed op mij heeft uitgeoefend. Daarbij is hij dikwijls zeer beleefd voor mij geweest, en hebben hij en Mevrouw Scholten hun huis voor mij open gezet. Wilt gij hem bij gelegenheid overbrengen dat ik hem en de zijnen steeds met liefde gedenk, dan zal het mij aangenaam zijn. Geef ik ooit mijne mémoires uit, dan zal daarin te lezen staan, dat Scholten en Potgieter de twee Nederlanders zijn, aan wie ik voor mijne vorming het meest te danken heb gehad. Ziet gij Land somtijds? En Kuenen? Ook van Kuenen heb ik indertijd veel vriendschap ondervonden, maar in jaren las ik niets van hem als alleen in Indie enkele boekaankondigingen in zijn Theologisch Tijdschrift. Van Land, dien ik maar weinig heb gekend, las ik dezer dagen met groot genoegen zijn Ter gedachtenis van Spinoza. Dat is, dunkt mij, een uitmuntend boekje; en de aanteekeningen doen niet onder voor den tekst. | |
[pagina 14]
| |
Wilt gij uw vrouw en uw pupil hartelijk van ons groeten? De Uwe. |
|