Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint.St. Cloud, 25 Maart 1877.
Geachte Mevrouw,
Dank voor uw vriendelijk schrijven van 22 dezer. Al wat U doet en laat, vinden wij loffelijk en wijs, behalve dat U in den aanstaanden zomer niet naar hier wilt komen. Waarlijk, met één nacht rusten te Brussel, is de reis naar Parijs minder vermoeijend dan een togt naar Groningen. En U zoudt te Parijs zooveel kunnen zien wat U interesseerde! Bedenk toch s.v.p., dat wij óók menschen zijn, die het overléggen en alle buitengewone uitgaven vermijden moeten. Wij zullen U waarlijk niet op kosten jagen. En als het nieuwe atelier eenmaal ingerigt is, dan kan de heer Bosboom immers best een week of wat van huis! Ik zou niet aandringen, zoo het niet eene gelegenheid was, die misschien nimmer terugkeert. Dezen zomer kunnen wij te St. Cloud blijven; maar om Gideon moeten wij vóór 1 Oktober naar Parijs, en dan is het met de logeerkamers gedaan. Belooft U dus, het verzoek nog eens ernstig in overweging te nemen? Noordendorp heeft zijn pligt gedaan, en het ex. van uw Leidschen Student bezorgd bij W.C. de Graaff te Haarlem, die sedert 1o Januarij jl. mijn correspondent is en mij deze week een kistje zendt, waarmede Monsieur de la Rivière te St. Cloud zal arriveren. Wilt U s.v.p. van die verandering van korrespondent nota nemen, voor het geval dat U mij weder iets mogt hebben toe te zenden, waarvoor ik mij aanbevolen houde? Het adres is: W.C. | |
[pagina 11]
| |
de Graaff, boekhandelaar, Battejorisstraat, Haarlem. U behoeft anders niet te meenen, dat de tweede druk van den Leidschen Student bij mij aan huis voor een nieuweling zal worden aangezien. De eerste ging meê naar Indie; en al vroeg leerde Gideon van mij, hoe mevrouw Bosboom in monsieur de la Rivière's persoon het ideaal van een opvoeder schetste. Het is en blijft een mooi boek; en Loman had groot gelijk, dat hij er een nieuwe uitgaaf van bezorgde. Ik zit een opstel te schrijven over de 6de aflevering van Potgieter's Leven van Van den Brink, verschenen in April van 1875 en tot mijne verbazing vooralsnog door niemand aangekondigdGa naar voetnoot1. U laast ongetwijfeld wat daarin op bl. LXXII over uwen Leycester en uwen Sidney voorkomt. Doch laast U ook den aanhef? En wist U den jongen man thuis te brengen, die, negentien jaren oud, in den zomer van 1765, op Soetendael aan de Vecht, in Addison's Spectator (?) zat te lezen? Dan waart U gelukkiger dan ik. Had ik het XXIXe deel van Kok's Vaderlandsch Woordenboek bij de hand, bl. 152 (door Potgieter aangehaald op bl. III en IV zijner studie), dan verbeeld ik mij, dat aan mijne onzekerheid spoedig een einde zou komen. Doch U begrijpt, dat het Vaderlandsch Woordenboek van Kok zelfs te Parijs niet te bekomen is; laat staan te St. Cloud. Indien het dus niet te veel van uwe goedheid gevergd is, dan zoudt U mij zeer verpligten door van de Kon. Bibliotheek even dat XXIXe deel te ontbieden, en daarin voor mij na te slaan, welke | |
[pagina 12]
| |
Amsterdammer, vader van den jongeling in kwestie in 1765 eigenaar van Soetendael geweest isGa naar voetnoot1 ........... Wanneer Funke mijne Italiaansche Reisherinneringen in de wereld zal gezonden hebben, dan volgt er een boekje van mij over George Sand. U zult hoop ik van meening zijn, dat ik George Sand daarin regt doe. Uit het Handelsblad zie ik, dat men Scribe's Verre d'Eau gaat vertoonen, vertaald door Mevrouw Toussaint. Ik wist niet, dat er van uwe hand eene vertaling van dat stuk bestond, en ben verlangend er kennis mede te maken. In Indie vertaalde ik den Médecin malgré lui, en het stukje werd door dilettanten zóó goed vertoont, dat zoo uw succes het mijne evenaart, U geen reden van klagen zult hebben. Alle drie verzoeken wij, - moeder, zoon, en vader, - onze vriendelijke groeten aan den heer Bosboom te willen overbrengen. Ontvang de verzekering van onze hartelijke genegenheid, en geloof mij, Mevrouw,
Uw gehoorzamen dienaar. |