Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 294]
| |
schen in Holland willen mij met alle geweld in September of Oktober naar Europa laten vertrekken; doch daar is geen kwestie van. Ik blijf hier in elk geval tot in April 1876, of zoo veel langer als noodig zal zijn. Wel ben ik vast besloten, om over niet langen tijd Indie te verlaten, doch wanneer het zoo ver is zal ik er U en anderen in tijds kennis van geven. Ik zeide: Zend mij uwe kopij als gij het noodig vindt. Uit mijne râtures toch en verdere wijzigingen, kunt gij gemakkelijk zien hoe mijn advies luidt. Scherts moet vlug van de hand gaan, beelden mogen niet verzwakt worden door herhaling, kleurlooze uitdrukkingen moeten door teekenachtige vervangen, redegevende zooals dan ook en namelijk en laatstgenoemde zooveel mogelijk vermeden, bovenal, er moet aan den lezer iets te denken en te droomen overgelaten worden. Details in het schilderen van een ameublement bij voorbeeld komen alleen in aanmerking wanneer het verband het eischt. Algemeene aanwijzingen zijn voldoende: het overige laat zich meestal raden. Gij moet in zulke dingen niet mij, maar uw eigen goeden smaak tot voorbeeld nemen. De kunst is, het algemeene zóó aan te duiden dat men er het bijzondere door ziet heenschemeren, meer niet: het bijzondere dat niet gedragen wordt door iets algemeens, is onbeduidend. Wat er uit uw roman groeijen moet - daarnaar kan ik zelfs niet gissen. Voorshands vind ik Ralph beter geslaagd dan Leo, wier lieve kwaliteiten mij niet ongemeen genoeg zijn. Beide karakters zijn moeijelijk vol te houden, maar des te meer eer voor U, als gij er in slaagt de belangstelling voortdurend te doen klimmen. Van Melati, de schrijfster der Jonkvrouwe van Groenerode, | |
[pagina 295]
| |
heb ik een nieuw verhaal gelezen: de Familie van den Resident, dat fraaijer is dan het vorige; maar zich toch niet boven de kostschool-litteratuur verheft. Veel meer talent bezit eene andere schrijfster, die zich Frank en Kâdjâ Mata noemt, wat aan een man doet denken; maar zij is eene vrouw, vroeger schoolhouderes te Batavia, thans van haar pen levend in Den Haag. Onder haar Indische Menschen en Dingen, en ook in den bundel Een natuurlijk kind, enz., bevinden zich fraaije zaken. Een bijzonder fraai boekje is Kneppelhout's Jan de Graan: de ware geschiedenis van een karakter, ongemeener en belangwekkender dan vele fiktien. Majoor Frans, van mevrouw Bosboom, heb ik tweemalen en met klimmende bewondering gelezen. Uitmuntend is ook Het laatste oordeel van Lucas van Leiden door Wolters. Tot mijne ergernis is men de oudere novellen en gedichten van Potgieter gaan herdrukken. De kritieken laat ik daar, - doch van die gedichten en novellen heeft hij zelf mij herhaaldelijk gezegd, dat hij ze niet herdrukt wilde hebben. En nu doet men het toch. Dat spekuleren op een doode, dien men bij zijn leven niet geëerd heeft, is eene gewone maar blijft eene pijnlijke zaak. Hier in Indie valt op litterarisch gebied niets voor. Muziek is, zooals overal bijna, ook in Indie de eenige populaire kunst. Dit land is voor den Europeaan een kijkpaal, van waar hij om zich heen leert zien in de wereld, maar voedsel voor den geest vindt men er niet, dan alleen de Hindoesche oudheden. Althans, de kunstenaar en toovenaar moet nog geboren worden, die ons het eigenaardig schoon der tropische natuur en van het Inlandsch leven ontsluit. Wat onze letterkunde omtrent | |
[pagina 296]
| |
dit laatste tot nog toe aanbiedt is niet veel zaaks. Het beste, of ten minste het meest algemeen bekende (Van Hoëvell en Multatuli) is wáár zoo als Uncle Tom's Cabin wáár is. Mijne vrouw laat U en Caroline hartelijk groeten.
De Uwe. |
|