Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
komen brengen! Hoe ik over dat boek denk, kan U blijken uit eene korte aanteekening, die ik na voltooide lezing in bijgaand nummer mijner courant plaatste, en zal dit nog nader doen, wanneer het verhaal afzonderlijk het licht ziet en tot mij komt; - want Nederland moest, naar de onverbiddelijke wet van mijn leesgezelschap onder de leden circuleren, en toen ik het slot ontving, waren al de vroegere gedeelten in de wandeling. En niet minder dan voor het genoegen en de verrassing, mij door het lezen van Majoor Frans bereid, - hoe zijt gij aan dat zoo uitmuntend volgehouden en springlevend karakter gekomen, en aan dien onverbeterlijken generaal, en aan dien origineelen kapitein-titulair? - dank ik U voor den vriendelijken brief, in Junij ontvangen, die al dien tijd onbeantwoord nevens mij is blijven liggen, omdat ik met antwoorden zou en wilde wachten tot uw verhaal voltooid was, eene halsstarrigheid waarvoor ik naar verdienste werd gestraft, toen Nederland ons in plaats van het met verlangen te gemoet geziene vervolg, de droevige tijding uwer ongesteldheid bragt. Het is wel zeer beleefd van U bij het bepalen van den oorsprong uwer keuze voor den stijl van dit verhaal, te willen opklimmen tot eene van mij afkomstige aansporing: al werd ik driehonderd jaren oud, nooit zou ik zulke karakters kunnen scheppen, of zulk een knoop kunnen leggen, of dien knoop zoo aardig weten te ontwarren. Maar indien het waar is, dat eene van mijne vele vrijpostigheden U voor het uitwerken van uwe beelden en denkbeelden aan dezen vorm de voorkeur heeft doen schenken, - nu, dan reklameer ik uit de verte, en met gretigheid, mijn aandeel (hoe | |
[pagina 280]
| |
bescheiden het wezen moge) in den roem van Majoor Frans. De couranten hebben ons gemeld, dat gij te Dordrecht werdt verwacht, om het eereblijk van Kunsten en Wetenschappen te ontvangen, en die hulde komt U eerlijk toe. Maar ik voor mij zou liever Majoor Frans geschreven hebben, dan door alle Nederlandsche maatschappijen te zamen met ketenen en medailles omhangen te worden. Is het uwe bedoeling geweest, in den persoon van die aardige meid, die zoo weinig eene vrouw schijnt en van harte zoo door en door eene vrouw is, te protesteren tegen zooveel onvrouwelijks in het tegenwoordig streven der emancipatie-gezinden? Ik moet gelooven van neen en er de goede zaak mede geluk wenschen; want hoe minder van uwe intentie dienaangaande blijkt, des te krachtiger zal het middel werken en het lesje des te zekerder aan het ware adres bezorgd worden. Houd mij bij deze gelegenheid de bekentenis ten goede, dat zoo vaak ik in boeken of gezelschappen over de noodzakelijkheid eener emancipatie voor de Nederlandsche vrouwen hoor declameren, uw beeld mij voor de gedachten komt, en ik de kuikens zou willen toeroepen: Waar in Nederland vindt gij eene in den edelen zin des woords meer geëmancipeerde vrouw dan Mevrouw Bosboom-Toussaint (in hare zwakheid zoo krachtig, in hare bescheidenheid zoo vrijmoedig, in hare orthodoxie zoo liberaal), en heeft zij ooit blijk gegeven, dat wij om de ontwikkeling der vrouw, klein maar dapper, tot haar regt te laten komen, behoefte hebben aan andere wetten of andere zeden? En laat mij er mogen bijvoegen, nu ik het er een- | |
[pagina 281]
| |
maal op gezet heb uw hart te stelen, dat Koning Willem III, die f20.000 's jaars voor de opleiding van muzikale meisjes tot geoefende cantatrices en virtuozen afzondert, mij toeschijnt van alle mannen in Nederland de oplossing van hetgeen in den toestand van vele hedendaagsche vrouwen waarlijk pijnlijk en smartelijk moet genoemd worden, het digst genaderd is. Alleen zou ik wenschen dat Z.M., die het zoo goed meent met onze muziek en onze kunst, zich ook over ons tooneel erbarmde en voor meisjes met gaven de gelegenheid opende om voor aktrice te worden opgeleid. In de eerste helft van het volgend jaar komt mijne vrouw met Gideon naar Europa: hij om te Lausanne te gaan school liggen, zij om over een of twee jaren weder naar Indie terug te keeren. Gebeuren er tusschentijds geen wonderen, zoodat ik mijne vrouw òf spoedig rejoigneren òf voor het minst op de reis vergezellen kan, dan staat ons beiden een smartelijke tijd van scheiding voor de deur. Wij bieden tegen elkander op, wie van ons zich het eenzaamst zal gevoelen: mijne vrouw te Lausanne, waar zij geheel vreemd is, of ik te Batavia, waar het leven en garçon, wanneer men eenmaal het voorregt van een eigen interieur heeft gekend, schier ondragelijk is. De eenige van ons drieën, die in het aanstaand vertrek juicht, is Gideon, aan wiens leerlust wij hier niet langer voldoen kunnen (en ook niet willen, al heet het Gymnasium Willem III nog zulk eene perfekte Hoogere Burgerschool), maar die er zich een feest van maakt, nieuwe meesters te bekomen, nieuwe museums te zien en nieuwe talen aan te leeren. Hij kent wat Duitsch, wat Fransch, wat Engelsch en wat Latijn; maar | |
[pagina 282]
| |
voor een jongen van zijn leeftijd moet hij er spoedig méér van weten, en wij zouden het niet kunnen verantwoorden, zoo we hem nog langer op de magere Indische pitance lieten teren. Ik heb eene soort van verhandeling geschreven over Tollens, waarvan ik U over niet langen tijd een overdruk hoop te kunnen zenden. Ook schreef ik iets over de Van Harens en een klein stukje over Bernardin de Saint Pierre. Alcestis, waarvan een exemplaar U reeds moet zijn geworden, is vertaald door mijne vrouw. Wij stelden ons voor, dat de lezing van dit boek U eenig genoegen zou kunnen verschaffen. Een fraaije Duitsche roman, dien ik hier heb leeren kennen is Die letzte Reckenburgerin door Louize von François, de dochter van een Pruissisch hoofdofficier. Men heeft het boek in het Hollandsch vertaald, onder den titel van: de Laatste van haar geslacht; doch stijl en vorm zijn zoo fraai, dat daarvan ook bij eene goede vertaling veel moet zijn verloren gegaan. Doe s.v.p. onze hartelijke groeten aan Uwen echtgenoot en ontvang voor hem en voor uzelve onze beste wenschen.
Uw Gehoorzame. |
|