Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde, te Parakan-Salak.Kramat, Zondagmorgen.
Lieve Vrouw,
Dezen schrijf ik in uw kamer, aan uw schrijftafel, en met uwe brieven naast mij. Brieven: want zoo even ontving ik ook nog dien van gisteren, nadat ik gisteren in de stad, met dien van donderdag verblijd was. Gij zijt een trouwe dappere schrijfster. En dat na pas zoovele honderde bladzijden voor mij vertaald te hebben. Iederen avond zit ik in de eenzaamheid uw manuscript te ‘betuttelen’, en het te bejammeren dat gij voor zulk een massa werk, en zoo voortreffelijk, niets anders van mij hebt kunnen bekomen dan - een ringetje op uw verjaardag! Zoo krijgen in schrijvers- | |
[pagina 276]
| |
huisgezinnen met veel kinderen, de jongens op hun verjaardag een nieuwe broek en de meisjes een nieuwe mantille. Twee vliegen in één klap. Waarlijk, ook gij zijt eene Alcestis, en ik een pedante gevoellooze Admetus. Een kontrast met Mevr. M. en haar negental: V. heeft in de afgeloopen week in de stad een attaque van cholera gehad en was den volgenden dag weêr op het kantoor. Welk een model van diskretie. Het recept van Krajenbrink zal ik nog heden trachten te bekomen.Ga naar voetnoot1 Men prijst thans ook zeer de Aitkins-druppels: voor een volwassene één theelepel op een kelkje brandy. V., die er een dosis laudanum bovenop nam, beweert daaraan zijn behoud te danken te hebben. Kapitein van Daalen vrijgesproken. Wat zegt gij daarvan? Mijne opinie vindt gij in mijn mail-overzigt van gisteren. In het geheim deel ik U mede, dat het bevel aan de stafmuzikanten om Wilhelmus te blazen (zie de plaatselijke berigten) gegeven is door een 1ste luitenantadjudant van den plaatskommandant. Vive la discipline! B. heeft grooten lust den e.k. vrijdag en zaturdag mij naar Buitenzorg en Parakan Salak te vergezellen. Hij is en blijft de gemakkelijkste der huisgenooten. Gisteren avond met mij gegeten bij de Bergsma's; van ochtend naar den Boom om het jonge paar M. goede reis te gaan wenschen naar Borneo. Louize B. heeft generaal Van Swieten bij André Wiltens ontmoet en heel aardig tot hem gezegd ‘dat het haar speet niet mede te zijn gegaan met de Depoksche kinderen naar het station om ook eens te kunnen roepen: | |
[pagina 277]
| |
Leve de generaal Van Swieten!’ Louize heeft een geed soldatenhart en weet het regte soldatenwoord te treffen. Het libretto van La Fille du Régiment kan ik nergens vinden. Komt het mij vandaag nog in handen, dan zend ik het U, met de Schilderschool voor Gideon, morgen. Wat een genoegen beleven wij toch aan dat knaapje, en hoe wensch ik dat hij steeds moge blijven toenemen in ‘in wijsheid en gunst bij God en de menschen!’ Kan ik hem bewaren voor de ondervinding van zijn vader, die ook als kind in ieders gunst stond, maar alsman door de menschen gehaat werd, dan zal ik het niet nalaten. Over de karren moet gij maar niet tobben. Ik zal dat op Parong Koeda wel in het voorbijrijden in orde brengen. Uw kamer ziet er, zonder overgordijnen aan deur of venster, niet half zoo lief uit als anders; maar het kijkje in den tuin heeft zijne oude bekoring nog. In het rozenperk links is één persisch knopje aan het uitbotten. Vol knoppen daarentegen zit de klimop regts, de wilde wingert (?) bedoel ik, bij de logeerkamer. Als gij thuiskomt, zullen de meesten wel open zijn. DirkGa naar voetnoot1 is in de achtergaanderij gekomen van daag, en heeft twee pisangs van mij gehad. Van ochtend aan de kaliGa naar voetnoot2 las ik Paul en Virginie uit. Een romantisch uurtje. Bijzonder trof mij, denkend aan het fraaije kerkhof te Buitenzorg, dat ook het graf van Virginie, en daarna dat van Paul, gedolven werd ‘aan den voet van een bamboestruik.’ Met meer smaak dan Mr. P. Mijer en zijne voorgangers toonden te bezitten, | |
[pagina 278]
| |
voegt Bernardin de Saint Pierre er bij, dat ‘elke grafsteen overbodig werd geacht.’ Ik ben het met U eens, dat begraven te worden onder de gewelven van een fraaijen bamboestruik poëtischer is, dan te worden verbrand tot asch en in een urn op den schoorsteenmantel gezet. En wat dan in Indië, waar zelfs geen schoorsteenmantels zijn. Mijn plan is en blijft (ik heb er reeds met Ernst over gesproken) vrijdag e.k. met den namiddagtrein naar Buitenzorg en zaturdag ochtend vroeg naar Parakan Salak te vertrekken. Dit briefje is dus het laatste van mij, wat U vóór zaturdag bereiken kan. Regt blijde ben ik, dat gij getuigen kunt, door de frissche berglucht een weinig opgeknapt te zijn. Doch kom dan maar spoedig weêr thuis, en spannen wij ons te zamen van nieuws, met moed, lust en liefde, in het oude gareeltje. Scheiden is goed, maar hereenigd worden beter. Kus Gideon, en groet de familie Holle van
Uwen Cd. [1874] |