Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint.
Buitenzorg, (Batavia) 13 Augs. 1871.
Waarde Mevrouw,
Telkens als een deel van uw Wonderdokter verschenen is, heeft Potgieter mij daarvan met klimmende ingenomenheid gesproken. Na lezing van het 3de deel schrijft hij mij, dd. 30 Junij, dat deze roman al uwe vorige overtreft, en wijst mij een hoofdstuk aan, dat hij noemt: ‘een idylle, zoo als onze litteratuur er geen tweede bezit.’
Is het nu lief van U, mij en de mijnen van al dat moois tot in het oneindige te spenen? Ik ben lid van twee leesgezelschappen, en reeds maanden geleden verzocht ik beider directeuren, uwen Wonderdokter te ontbieden. Zij deden dat; maar de Hollandsche boekverkoopers schijnen van meening te zijn, dat Indische lezers wel een poosje wachten kunnen. Doch nu is het het boek kompleet. Potgieter heeft het gelezen; het wordt geadverteerd in de Haarlemsche Courant, - bevreemdt het U, dat mijn geduld thans ten einde is? Ongetwijfeld heeft uwe goedheid ons een exemplaar toegedacht, te verzenden per scheepsgelegenheid, doch ook dat kan mij niet voldoen. Ik wensch een exemplaar per mail te ontvangen, en verzoek uwen echtgenoot, dat zaakje voor mij in orde te brengen. Te dien einde heeft hij niets anders te doen, als een expresselijk voor mij bestemden Wonderdokter te koopen, den boekverkooper te gelasten dien in een stevigen kruisband te slaan, en den postkommies te verzoeken, het pakje te frankeren.