Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 264]
| |
met uwe benoeming te Leiden. Gij zult voor Amsterdam een verlies, en Amsterdam een verlies voor U zijn. Ten minste, het kost mij eenige moeite, U mij voor te stellen te Leiden wonende, en U behagelijk gevoelend in den omgang met de Leidsche professorenwereld. Wij lieden maken het bij voortduring naar wensch. Met 1 April ga ik mijn eigen courant oprigten. Dat is eene goede schrede voorwaarts, maar niet in de rigting van eene bespoedigde terugreis naar Holland. Doch zoo lang Gideon's opvoeding het niet volstrekt noodzakelijk maakt, die te ondernemen, blijven wij liever hier. Hij en mijne vrouw zijn voor dit klimaat als geknipt; wij bewonen een gezellig huis, waar wij ons omringen van de personen die ons aanstaan; en wat mij persoonlijk betreft, voor mijn arbeid is het onverschillig, of ik dien in Europa dan wel hier verrigt; zoo'n courant, waarin ik dagelijks over menschen en zaken mijne meening zeggen kan, is voor mij een kostelijk ding; en zelfs geloof ik, dat eene zoo volkomen onafhankelijke positie als ik nu hier heb, in de Hollandsche journalistiek niet mogelijk zou zijn. De verpligting, geheel alleen voor alles te moeten zorgen, heeft hare lichtzijde. Dat heeft ook het vooruitzigt, toegerust met de kundigheden die ik hier van lieverlede opdoe, over eenige jaren naar Holland te kunnen terugkeeren. Voorshands heb ik de satisfaktie, de eerste Indische courantier te zijn, die het zóó ver heeft gebragt, dat hij een eigen blad bezit, gedrukt op zijne eigen persen, en geadministreerd door zijn eigen personeel. Ontvang met Dien onze hartelijke groeten en onze beste wenschen voor uwen zoon.
De Uwe. |
|