Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde, te Parakan Salak.Buitenzorg, Woensdag.
Liefste,
Uw geparfumeerd briefje van maandag heb ik, ofschoon het opgehouden had geparfumeerd te zijn (de Preanger viooltjes behouden hun geur minder lang dan de Bloemendaalsche, schijnt het) tijdig en met blijdschap ontvangen. Uw vermaningen ten opzigte van mijn levensgedrag worden trouw in acht genomen. Ik ga niet later naar bed dan gewoonlijk en sta vroeger op; het laatste, vermoed ik, uit valsche schaamte, opdat mijn logé niet | |
[pagina 252]
| |
bemerken zou, dat ik een slapert ben. Ons eten is uitmuntend, maar niet overvloedig, ten minste het avondeten niet, zoodat ik soms aan mijne Haarlemsche soupers van pasteitjes met gember denk en vrees, dat Mr. N. van de graat zal vallen. Hij beweert intusschen van neen, en houdt vol, dat hij zich in Abrahams schoot bevindt. Bederven doe ik hem niet; want ik laat hem den ganschen ochtend tot etenstijd en den geheelen avond tot posttijd, alleen. Hij zit in zijne kamer, leest veel, en schrijft lange brieven aan zijn meisje, - want hij is geëngageerd, al een jaar of wat. En nu over zaken. De mail kan zondag met de middagpost hier zijn, niet later, maar ook niet vroeger. Als ik nu wat voorspoed heb met vooruitwerken, ben ik dingsdagochtend vrij, maar om donderdagochtend met U van Parakan Salak naar hier terug te keeren. Houden wij ons dus voorloopig aan die afspraak. Kan ik een dag langer met U boven blijven, dan zal ik dat als autant de pris sur l'ennemi beschouwen. Doch in elk geval kunt gij er menschelijkerwijs op rekenen, dat ik dingsdag vóór etenstijd hoog en droog naast U zit. Thans weêr een gekheid. Ik zou U een vaatje haring meêbrengen, schreef ik U; doch kokki heeft zonder mijn voorkennis het vaatje opengemaakt en twee exemplaren opgedischt. Die zijn verdwenen, en wel bij gelegenheid van een dier sobere maaltijden van daareven. Tot uw en mijn troost echter kan ik er bijvoegen, dat als dat nu nieuwe haring verbeeldt, ik van elke kennismaking met oude verschoond wensch te blijven. Ook om uwentwil. Zout, dat ging nog; maar droog - o zoo droog! Harthoorn heeft woord gehouden en mij den Brata | |
[pagina 253]
| |
Yoeda gezonden. Het pak verzend ik tegelijk met dit briefje, in de hoop dat beiden U tegelijk geworden zullen. Misschien heeft Gideon thans wel wat anders te doen als den Brata Yoeda te lezen; misschien ook is de toezending welkom, en in die laatste onderstelling gaat het boek naar den chineschen bakker.Ga naar voetnoot1 Weder belast ik U met mijne vriendelijke groeten voor den Hr. en Mevr. Holle en Mevr. E. Geef ons knaapje namens mij een van uw beste zoenen. Met U zal ik zelf wel afrekenen. Uw Cd. [1871] |
|