Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 216]
| |
Java-Bode. R. is een voormalig zee-officier, met een gul en vrolijk uiterlijk. O., die ouder is, doet mij denken aan onzen zwager P. Hij is vermaard om de veelheid zijner kinderen en om de schoonheid van de dochters daaronder. De jongste kinderen bevinden zich meerendeels in Holland. Hier heb ik thans maar ééne (geëngageerde) dochter ontmoet: geene beauty, dunkt mij, maar een bevallig en lief meisje. Voorts mevrouw O., die, voor een moeder van elf kinderen, er nog zeer goed uitziet. Van uwe brieven bezit ik er thans twee: de laatste, met berigten tot 28 Julij, gewerd mij gisteren, door de zorg van Bergsma. Het beste wat gij doen kondt, was, uwe brieven (zoo als gij gedaan hebt) naar Soerabaja te zenden. Toch mis ik nog altijd uw eersten, van 19 Juli. Uw berigten omtrent ons ventje hebben mij regt goed gedaan. Ik schaam mij bijna over uw beider liefde voor mij. Zij is te groot. Ik moest meer levenslust hebben. Doch nu gij mij neemt zooals ik ben, waarom zou ik klagen? Gij verlangt, gij vergt, gij gebiedt, dat ik den 13den thuis zal zijn. Dat kan niet, uit hoofde van de vertrekdagen der booten. En toch zal het weinig schelen. Ik reken namelijk, den 20sten terug te zullen zijn. Aanstaanden maandag, den 9den, vertrek ik van Soerabaja naar Samarang, en met de volgende boot, die den 13den Soerabaja verlaat, van Samarang naar Batavia. Van de Vorstenlanden zal ik dan zeer weinig zien; doch dat is nu eenmaal niet anders, en ook binnen die grenzen is mijn reisje zeer interessant. Van mijn vertrek uit Soerabaja zult gij, door den telegraaf, misschien reeds vóór de ontvangst van dit briefje berigt ontvangen hebben; of anders gelijktijdig. | |
[pagina 217]
| |
Met O. en R. heb ik gisteren avond, in de nabijheid van Modjokerto, in een dusgenaamde pasangrahan (half postloods, half logement) eene kleine receptie van den resident van Soerabaja bijgewoond (Van Deventer), die bezig is eene kleine inspectie-reis te doen. Er waren daar een twintigtal heeren (zonder dames) bijeen, waaronder twee regenten. Van Deventer was zeer beleefd, ik heb kaart gespeeld met hem, met O. en met nog eene andere specialiteit. Onze ontmoeting derhalve is goed afgeloopen. Met veel genoegen heb ik het eerste gedeelte van Harthoorn's stuk in den Java-Bode gelezen. Ofschoon het ongeteekend was, heb ik hem aan zijnen stijl dadelijk herkend. Morgen zal ik Kruseman zien, en overmorgen kom ik te Soerabaja terug. Dan eene visite maken aan N. en aan Bisschop Grevelinck; daarna nog wat praten met Daan, met Bergsma, met Anemaet; vervolgens den terugtogt aanvaard. Of ik vrolijk ben? Neen, maar ik ben ook niet ontevreden. Niemand is onbeleefd tegen mij, en de beleefdheid van vele menschen is zeer groot. Laat ons dus goeden moed houden, en dragen wij onze ballingschap met een vast vertrouwen. Wees met ons dierbaar ventje hartelijk gegroet. Gij hebt gelijk: niets gaat boven het leven met ons drietjes.
De Uwe. [1869.] |
|