onmiddellijk begreep, dat er iets aan het handje was. Gij deedt wijs, toen gij Toussaint liet roepen. Gelukkig dat alles zulk een gunstigen keer heeft genomen. Gelukkig ook, dat uw eigen gezondheid zich goed houdt. De mijne laat bij voortduring niets te wenschen over. Uw brief zal ik zorgvuldig bewaren, om daarover bij mijne thuiskomst prettig met U te praten. Thans (want het is nacht, en ik moet morgen ochtend weder vrij vroeg op) vervolg ik het kort verhaal van mijn wedervaren.
Verleden vrijdag heb ik Kedawong verlaten en ben met rijtuig van Lebret naar Probolingo gereden, waar ik (te weten een uur rijdens voorbij Probolingo) ontvangen en gehuisvest ben door den heer V. een der voornaamste suikerfabriekanten alhier. Onderweg heb ik middagmaal gehouden op eene fabriek, Bayoeman geheeten, die voor de helft aan onzen ouden Haarlemschen vriend, den heer Fontein, toebehoort, en thans door hem aan anderen verhuurd is.
De heer V. is een man van vijftig jaren, groot en breed en vriendelijk, getrouwd (tweede huwelijk) met eene jonge vrouw, indertijd uitgekomen als gouvernante. Mevr. V. is een lief persoontje, ofschoon niet zoo lief als Mevr. K. en niet zoo mooi als Mevr. S. Zij heeft mij een blaauwe voile cadeau gedaan, om mijne oogen tegen de zon te beschermen.
Zaterdag heb ik met den heer V. gedejeûneerd bij den resident C.; een ietwat bejaarde Don Juan, van eene goede familie en met goede manieren, die eenige jaren geleden in Holland zijnde, er eene Haagsche dame (française) op na gehouden heeft, die hem in 24 maanden f 40.000 heeft gekost. Zijn laatste cadeau aan haar (zegt