het hier zeer goed. Ik zie veel, praat veel, en luister veel; vooral luister ik. Lebret is een Dordtenaar van afkomst, gehuwd met eene vriendelijke half-inlandsche dame. Kinderloos, geheel en al Javaan geworden met de Javanen, in zijn huis en tegenover zijn volk een even groot aristokraat als een Regent of wedono, overigens door en door, tot overdrijvens toe, een burgerman, iemand die souspieds en bretèls draagt.
Morgen ga ik (en dat zal mijn laatste uitstapje in den Oosthoek zijn) naar Probolingo, waar door Lebret's invloed (en van de zijde van een staatkundig antagonist is die handelwijze inderdaad voorbeeldig) verscheiden personen van mijn komst verwittigd zijn.
Mijn laatste briefje (niet waar?) was van maandagochtend uit Malang. Dien dag en den volgenden heb ik, o wonder! te zamen negen uren te paard gezeten: stapvoets, wel te verstaan, berg op, berg af. Van het landschap, was dat togtje het fraaiste wat ik nog gedaan heb. Bij mijne terugkomst te Malang, gisteren-avond (woensdag), was ik wel een beetje stijf in de beenen en vooral in die gewrichten welke ik wellevendheidshalve mijne knieën noemen zal.
Nogmaals herhaal ik, dat ik in het algemeen over mijn uitstapje zeer tevreden ben. Met mijn geld zal ik wel rondkomen, ofschoon sommige trajekten schreeuwend duur zijn. De menschen ontvangen mij overal goed. Zelfs hechten zij aan mijn persoon en vooral aan mijne positie als redakteur van den Java-Bode zekere importantie: alweder een bewijs, dat geen profeet geëerd is in zijn eigen vaderland.
Van den Java-Bode zelf bemerk ik overigens zeer weinig.