Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 210]
| |
van de gelegenheid gebruik om U dit kattebelletje te zenden. Veel nieuws heb ik U niet te vertellen. Gisterenochtend heb ik een koffie-pelmolen hier in den omtrek bezigtigd; gisteren-avond heb ik eene niet zeer aristocratische, maar ook niet erg vervelende receptie bijgewoond ten huize van zekeren tabaksplanter Walter. Heden en morgen ga ik op nieuw togtjes doen in den omtrek en keer woensdag naar Pasoeroean terug om van daar naar Probolingo te gaan. Gisteren middag vóór de receptie en vóór het eten heb ik met andere heeren, een bezoek bij den Regent van Malang gebragt, een bejaard inlandsch edelman, die op zijn ouden dag hertrouwd is met een niet heel mooi meisje van 20 jaren en uit zijn eerste huwelijk dochters heeft, waarvan ééne Fatima heet en er bijzonder goed uitziet: lieve oogen, een lieve mond, fraaije witte tanden, en een slank en zedig postuurtje. Gisteren-ochtend, vóór het bezoek aan den pelmolen, ben ik te kerk geweest bij Ds. B., predikant te Pasoeroean, die hier eens in de maand komt preêken. Een klein landelijk kerkje, een gehoor van 50 à 60 personen, tamelijk goed gezang, een korte preek, - het geheel maakte geen onaangenamen indruk. De preek liep over de voordeelen eener blijmoedige levensbeschouwing. B. heeft de reputatie, een redenaar te zijn. Hij is een stil man, met een zwaarmoedig uiterlijk (van daar vast zijne preek over de niet-zwaarmoedigheid), plomp-modern, maar met gemoed en niet zonder denkbeelden. Bewaar s.v.p. dit briefje; dan zal ik U naar aanleiding daarvan, bij mijne thuiskomst, meer vertellen, indien gij wilt, van die preek en van dat bezoek bij den Regent. | |
[pagina 211]
| |
Het land van Malang is een goed land; goed en fraai. Ik geloof, dat het U hier beter bevallen zou dan te Buitenzorg of te Bandong, waar de natuur trotscher, maar (naar men zegt) minder liefelijk is. Ik geloof, dat indien wij een volgend jaar zamen herwaarts kwamen, het ons slechts een woord zou behoeven te kosten om door Van Nispen te logeren gevraagd te worden. Och, och, och, waarom zijn wij niet bij elkander! Die afstanden hier zijn onuitstaanbaar. Doch dit is een feit: zoo als ik nu reis, zoudt gij niet met mij zamen kunnen zijn. Het is te vermoeijend voor U. Altijd par voie et par chemin. Doch logeerden wij voor eene maand te Malang, dan kon het een en ander zamengaan. Laat ons hopen, dat 1870 ons die gunst bewijze! Een kus voor U; een kus voor het ventje, en daarmede basta.
De Uwe. [1869] |
|