Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan Mevr. Cd. Busken Huet,ten huize van den heer Potgieter te Amsterdam.
Bloemendaal, Donderdagavond laat, 27 December 1866.
Lieve Vrouw,
Zoo aanstonds zal het twaalf uur slaan, en dan zal mijn veertigste jaartje volgemeten zijn. Mijne eerzucht beweert dat het schande is, veertig jaren geleefd te hebben en eene onbeduidendheid te zijn van de grootte | |
[pagina 179]
| |
des ondergeteekenden; maar mijne liefde voor u en voor ons knaapje komt daartegen op. Volgens haar is het slimste wat ik doen kan, te volharden in mijn tegenwoordig bestaan en mij om niets te bekommeren als om dit eene: hoe ik het U naar mijn beste vermogen dragelijk maken zal hier beneden. In trouwe, zou mevr. Bosboom zeggen, dat is het beste deel; en misschien zou Génestet geen ongelijk hebben, indien hij er ondeugend bij voegde: ‘Ook financieel’. Heden avond laat, op het kantoor, ontving ik onder couvert het 3de deel van AdriaanGa naar voetnoot1. Er was voor de courant zooveel kopij noodig, dat ik zoo min pakjes maken als briefjes schrijven kon; doch morgen zend ik U het boek, en hoop dat gij er u morgenavond of overmorgenochtend mede amuseren zult. Marie heeft best voor mij gezorgd: er haperde hedenmiddag aan het eten letterlijk niets, en ik heb ook niet kunnen bespeuren dat zij in andere dingen iets verwaarloosd heeft. VeldheerGa naar voetnoot2 ziet er uitmuntend uit en zijn eetlust zou een gastronoom (met een bedorven maag) doen watertanden. Poes heeft, als onbetwistbaar teeken van leven, onder het theedrinken, terwijl ik even mijne hielen gekeerd had om de pendules te gaan opwinden, uit het melkkannetje gesnoept en ‘hetzelve’ omgegooid. Wilt gij nu, lief schepsel, aan ons zoontje een extrazoen van mij geven, en zoowel Potgieter als Sophie vriendelijk van mij groeten? Dat doende zult gij wèl | |
[pagina 180]
| |
doen, en alweder een nieuw regt verwerven op de erkentelijkheid van
Uw getrouwen. |