Aan den heer Ed. Douwes Dekker.
Haarlem, 4 Julij.
Waarde Heer,
Na eenige vruchtelooze pogingen te hebben aangewend om een wisseltje, of zoo iets, op Coblenz magtig te worden, heb ik niet beter weten te doen dan U nevensgaande bankje eenvoudig en tel quel toe te zenden in een brief. Men zegt mij, dat nederlandsch bankpapier overal gul gewisseld wordt. Meld mij svp. de goede ontvangst, en verzuim niet er het een en ander bij te voegen omtrent uwe tegenwoordige omstandigheden. Werkelijk ben ik, ofschoon niet regtstreeks of dadelijk een dergenen geweest die het vertrek van Mevr. Dekker naar Italie gemakkelijker hebben helpen maken. Doch voor het oogenblik zijt gij daarmede niet gebaat. Zeg mij dus svp. wat er gedaan zou moeten worden om het oogmerk te bereiken waarop gij voor uzelven doelt.
Ik schrijf deze regelen in groote haast, omdat mijn brief anders heden avond niet meer weg kan.
Met opregte sympathie en hartelijke wedergroeten
[1866.]
De Uwe.