Aan denzelfden.
Bloemendaal. 9 Julij 66.
Waarde Heer,
Hetgeen door den Heer Van Vloten voor U gedaan is weet ik U niet beknopter mede te deelen dan in den vorm van nevensgaande, door hem gestelde circulaire. Het daarin voorgestelde plan is door het vertrek van Mevrouw Dekker naar Italie afgesprongen, doch de tusschentijds reeds ingekomen gelden, hoofdzakelijk zoo niet uitsluitend bijeenverzameld door de ijverige bemoeijingen van den heer Potgieter, zijn aan Mevrouw Dekker ter hand gesteld en hebben het haar mogelijk gemaakt ook uw zoon met zich mede te nemen. Het streven van den Heer Van Vloten, gelijk gij ziet, is niet geweest in de eerste plaats iets voor uzelven, maar iets voor Mevrouw Dekker en voor uwe kinderen te doen; en gij zult dit te gereeder goedkeuren, verbeeld ik mij, omdat elke verligting voor haar en voor hen, tevens eene verligting is voor U.
De enkele trekken die gij in uw laatsten brief omtrent de stemming des publieks in de Rijnprovincie mededeelt, hebben mij op den inval gebragt, aan de uitgevers der Haarlemsche Courant in bedenking te geven, van uwe aanwezigheid te Coblenz en van uw geopenden blik in politieke zaken in het voordeel van hun blad partij te trekken. Dat voorstel heeft in zoover bijval gevonden, dat ik U namens de HH. Enschedé f 50 aanbied voor eene reeks berigten van den Rijn. De