Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan Mevrouw Bosboom-Toussaint.Bloemendaal, 4 April 66.
Waarde Mevrouw,
Bijna vrees ik dat over het boekje,Ga naar voetnoot1 waaraan dit briefje vastgehecht is, door U hetzelfde oordeel geveld zal worden als Hildebrand plagt uit te spreken over de steenen klinkerts, waaraan gemeenlijk de brieven van Nurks bevestigd waren. Doch ik waag het er op met mijn steenen klinkert, omdat hij mij tot spoorslag verstrekt in het vervullen van een pligt, reeds te lang verzuimd - dien van U iets omtrent ons te doen hooren en U uit Bloemendaal een ‘Welkom in het voorjaar!’ toe te roepen. Gisteren ontvingen wij den Gids en daarin het slot van Hoey. Zal ik, nu dat moeijelijk werk voltooid is, en omdat het door U voltooid is met uwe gewone, dat is buitengewone conscientie, zal ik voorgeven door U | |
[pagina 154]
| |
bekeerd te zijn van mijne vooroordeelen tegen den historischen roman? Neen, mevrouw! Doch gisteren nog las ik in de Middelburgsche Courant dat de historische roman de eenige vorm is ‘waardoor de dooden opgewekt kunnen worden’, en ik las er bij, dat uw onderdanige dienaar in zake van historische romans ‘geslagen schijnt met een onverklaarbaren schrik’. De hardheid mijns harten behoeft U dus niet veel zorg te baren; er zijn er genoeg in den lande die regt laten wedervaren aan uw genre, - ook al is er daaronder niet één die hartelijker of opregter dan ik, U geluk wenscht met de volbragte taak. ‘Na den arbeid is het zoet rusten’, zegt het spreekwoord; en ofschoon uit de omstandigheid dat Hoey voltooid is niet met ijzeren noodzakelijkheid volgt dat Gij juist te Bloemendaal eenige verpoozing moet komen zoeken van uwe jongste inspanning, hopen wij nogtans dat uwe bereidvaardigheid wel zal willen aanvullen hetgeen deze gevolgtrekking aan logica te kort komt. Het is een feit, dat wij den heer Bosboom en U in onze nieuwe woning eene vrije en koele logeerkamer kunnen aanbieden; een feit, dat zich op die kamer, al is zij klein, twee afzonderlijke slaapsteden bevinden; een feit, dat geen verwijfde veêren bedden uwe nachtrust verstoren zullen; een feit vooral, dat wij het uitermate aangenaam zouden vinden indien door U in alle ruimte en breedte een Bloemendaalsch logeerplannetje beraamd werd. Maak er een voorjaarsplannetje van, Mevrouw, en kom de seringen bij ons zien bloeijen, of, is dat U wat luchtig, dan de jasmijnen voor het minst! Schik het in elk geval zoo, dat Gij er uw gemak van nemen | |
[pagina 155]
| |
kunt, en dat er voor mij, die alleen 's zondags vrij ben, iets van uw gewenscht en gewaardeerd gezelschap overschiet. Wat is uw antwoord? Mijne vrouw verzoekt mij, U en den Heer Bosboom op het vriendelijkst van haar te groeten. Gideon maakt het best en gedraagt zich - als een lief, maar eenig kind. Geloof mij, Mevrouw, den opregten vriend van U en uw man. |
|