Aan dezelfde.
Lieve Vrouw,
Een klein briefje moet ik U schrijven om U te melden, dat ik heden den geheelen dag, tot etenstijd toe, als wanneer ik ontgoocheld ben geworden door Oom en Tante, in den waan verkeerd heb dat het zaturdag was; zoo zelfs, dat ik, om de morsige straten, reeds eene vigelante besteld had om mij van avond naar den laatsten trein te brengen. Het ontwaken is vreeselijk geweest, en dit alleen troost mij dat het, vrijdag zijnde, tevens Ceciliadag en voor u een feestelijke uitgang is. Op het oogenblik dat ik aan mijne lessenaar dit briefje schrijf (half negen) zit gij reeds op het concert, met eene zelfverloochenend-christelijke blouse aan, die tien gulden te weinig kost, hetgeen in zoo ver braaf is, als K.'s rekening f 694 bedraagt, bedragen heeft, moest ik zeggen; want ik heb haar gisteravond afgedaan. Beknor mij nu eens, als gij durft!
Zeg s.v.p. aan Gideon dat Honing een uitmuntend steeltje voor den kleinen ijzeren hamer vervaardigd heeft, volmaakt gelijk aan het vorige.
Uw brief van woensdag, lieve vrouw, is mij een lief geschenk geweest. (Daar ontsnapt mij lief, in éénen adem na lieve: X.X. moest zoo iets eens gedaan hebben!) Doch waarom schrijft gij dat gij maandag komt? Ik dacht dingsdag. Of hangt die verandering zamen met de vroegere terugkomst van Lotje? Enfin, dat zal zich wel ophelderen.
Vraag of mijnheer Potgieter de goedheid hebben wil,