Aan dezelfde.
Haarlem, 8 Maart 65.
Waarde Mevrouw,
Eerst gisteravond ontving ik van Potgieter, met nevensgaand pakje kopij, het berigt dat hij mij ten spoedigste Uw bal zou doen geworden. Doch sedert hoe kort ook, ik was op den aanhef van uw brief van heden morgen voorbereid. Ziet Gij nu wel dat mijne aanmerkingen niet veel te beduiden hebben, en dat Gij zeer verkeerd zoudt doen met er U door te laten afbrengen van uwen weg? Ik doe amende honorable voor mijn gebrek aan perspicaciteit.
Naar uwen wensch zend ik thans ook dit gedeelte der kopij terug naar 's Hage. Doch dit wil niet zeggen dat ik uw plan om Potgieter met dit en met het voorgaande gedeelte naar welgevallen te laten handelen, afkeur. Ik zou het integendeel bejammeren, indien Gij, door te veel tijd te geven aan het omwerken van een gedeelte, uwen lust voeldet verminderen om voort te werken aan het geheel.
Indien het plannetje van den 26sten doorgaat, en na uwe vriendelijke woorden over dat onderwerp wensch ik slechts te sterker dat er niets tusschenbeide komen