Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
tingen zijt, des te boeijender zal zij, mijns inziens, worden. Tegen uwe pragmatiek der Luiksche geschiedenissen van den ouden tijd heb ik niets in te brengen, en ik eer het in U dat Gij zoo volkomen op de hoogte zijt van die zaken. Ook is hare kennis, voor U die als historische romancière moet kunnen putten uit eene volheid van wetenschap, volstrekt onmisbaar. Doch nauwkeurig en artistiek - houd mij, bid ik U, deze gemeenplaats ten goede! - zijn twee. En daarom, terwijl ik U aan den eenen kant aanraad om uw VIde hoofdstuk (tot verduidelijking van mijne meening heb ik de vrijheid genomen het te pagineren) te laten aanvangen op bladz. 39, van boven (‘In 1582 was er een Inquisiteur aangesteld enz.’), juich ik van heeler harte het denkbeeld toe om partij te trekken van de figuur van Madeleine's moeder. Maak van Loyse eene reine Herodias, van Madeleine zelve eene reine Salome, en uw verhaal zal er ontegenzeggelijk bij winnen. Vrees niet dat het aantal uwer personen op die wijze te groot worden zal. ‘Hoe meer zielen, hoe meer vreugd,’ zegt het spreekwoord, en dit geldt ook in de litteratuur. In Shakespere's historiespelen krielt het van personen, en toch zou niemand wenschen dat Shakespere er zuiniger mede geweest ware. Mijn wensch, indien ik zoo durf spreken, is niet dat Gij U vermoeijen zult met omwerken, maar dat Gij uit uw eigen manuscript eene bloemlezing zult zamenstellen; niets van het geschrevene vernietigend, maar onder het overschrijven het een met het ander zamensmeltend. Vergelijk ik de dagteekening van dit briefje met die van uwe vriendelijke letteren, dan bemerk ik tot mijne | |
[pagina 125]
| |
schaamte dat ik zeer vrij geweest ben in het gebruik maken van de mij door U gelaten ruimte. Foei dat ik U tien dagen lang op antwoord heb laten wachten! Doch wat zal ik U zeggen? De persen van C.A. Spin en Zoon kermden om kopij, en het zamenstellen van een nummer van den Gids heeft soms meer voeten in de aarde dan de buitenwereld weet of de trotsche Redaktie weten wil. Mijne vrouw en ik, wij verheugen ons in het vooruitzicht van den aangenamen voorjaarsdag waarvan Gij spreekt en dien de vindingrijke Potgieter ons verschaffen wil. Ontvang intusschen, met onze beste wenschen, onze hartelijke groeten, ook voor den Heer Bosboom, en geloof mij, met opregte hoogachting, Uw gehoorzamen. |
|