bijdrage van U zou mogen rekenen, is door alle leden der redactie, op onze jongste vergadering, met blijdschap ontvangen geworden, en allen hoopten dat de arbeid U voorspoedig van de hand mogt gaan.
Mag ik U ten slotte mijn opregten dank betuigen voor de heusche en grootmoedige wijze waarop Gij mijne algemeene beschouwingen over uwe werken opgenomen hebt? Leefde ik niet te midden van eene bijna volstrekte afzondering en maakte dat isolement mij niet in zekeren zin onkwetsbaar, ik zou, hoe zuiver mijne bedoeling ook zij, den moed om met recenseren voort te gaan mij somtijds voelen ontzinken. De mediokriteit schijnt tevens in ons vaderland het monopolie van den eigenwaan te bezitten, en het is verwonderlijk hoe spoedig onze dichters op hun teentje getrapt zijn, indien men hen niet aanstonds voor even zoo vele genieën proklameert. Dubbel weldadig ben ik dan ook aangedaan geworden door uw schrijven; van U, in wier schaduw de anderen voor het meerendeel niet staan kunnen, en die nogtans zoo veel genadiger over mij denkt dan zij.
Met onze vriendelijke groeten voor uzelve en voor den heer Bosboom.
Uw Gehoorzame.