Aan den heer Ed. Douwes Dekker.
Bloemendaal, 23 Sept. 64.
Waarde Heer,
Ik heet wel mede-redacteur van den Gids, doch feitelijk ben ik weinig meer dan mede-arbeider. Slechts bij zeldzame uitzondering woon ik de vergaderingen der redactie bij; en om U iets te kunnen mededeelen van hetgeen er op de jongste dier vergaderingen voorgevallen is met uwe Ideën, heb ik moeten wachten tot er zich eene gelegenheid opdeed om naar de zaak te informeren. Thans kan ik U met zekerheid melden dat de Heer Van Kampen, bij het terugzenden van het stuk aan uwen uitgever, zich slechts gehouden heeft aan de hem gegevene instruktie. Wat de Redactie aangaat, zij kan zich niet herinneren dat de eerste reeks van uwe Ideën haar toegezonden is; en de gedachte is dan ook bij haar niet opgekomen dat No 1 van de tweede reeks aangemerkt behoorde te worden als een vervolg. Zij is alleen te rade gegaan met den inhoud van dat stuk; en aangezien zij niet wist aan wien zij uw brief aan Mevr. P., die daarin eene voorname plaats beslaat, ter beoordeeling zenden zou (erken zelf, bid ik U, dat die brief uw meesterstuk niet is), meende zij het aan den uitgever verpligt te zijn om een exemplaar, waarvan geen gebruik gemaakt zou worden, aan hem terug te zenden.
Mogten er onder de redacteuren van den Gids - mij is daarvan nooit iets gebleken - enkelen gevonden worden die tegen U vooringenomen zijn, met mij zelven is zulks