Aan dezelfde.
's Hage, Vrijdagmiddag, 2 ure.
Lieve Vrouw,
Ziehier al weder een pakje boeken. Doch dit is nog maar een zeer kleintje. Minstens twee grootere zijn in aantogt: een van Nijhoff, en een van de Bibliotheek.
Ik heb het hier, bij Vosmaer wederom regt goed gehad. Zoo aanstonds, met den trein van vieren, vertrek ik naar Leiden, en zal zien dat ik bij Kuenen onder dak kom. Anders bij Buys of Scholten.
Te Leiden hoop ik tijding van u te vinden, goede tijding, naar ik hoop. Hoe gelukkig loopt ook deze mijne tweede afwezigheid af! Jammer maar dat ik u telkens zoo alleen moet laten, en mijzelven van uw lief tegenwoordigheidje spenen. Ach, beste vrouw, ik houd zooveel van u, en kan zoo genoegelijk, op trein of stoomboot, aan u en aan ons kindje zitten denken.
Nu nog drie dagen, en dan ben ik weder bij u. Dag, mijn kind.
[1860]