Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan den heer J. Kneppelhout.Haarlem. 7 Mei 60.
Waarde Heer,
Ik ben zeer onbeleefd geweest. De vriendelijke toezending uwer ZondagenGa naar voetnoot1 had mijnerzijds een beter onthaal verdiend. Doch ziehier het geval: ik kende uw werk nog slechts uit de twee eerste afleveringen en wilde er u niet voor bedanken vóór ik het geheel zou gelezen hebben. Daartoe echter ontbrak het mij op dat oogenblik aan vrijen tijd. En zoo is het veroorzaakt dat ik thans met mijne dankbetuiging bitter uit de nachtschuit kom. Zij is er nu evenwel te opregter om. Ik heb uwe brieven met groot genoegen gelezen. De lust is bij mij opgekomen er eene aankondiging van te schrijven, en wel voor de Wetenschappelijke Bladen, waarvan het Bijblad om de twee maanden voor mijne rekening komt. Voor het e.k. Junij-nommer is de beurt aan mij. Indien gij mij, hetzij voor deze Brieven, hetzij over het plan der weder-uitgaaf van uwe geschriften (waarvan ik dezer dagen het prospectus ontving), nog een en ander kunt mededeelen, zal ik daar zeer gaarne gebruik van maken. | |
[pagina 92]
| |
Het korte woord waarmede men ten vorige jare in den Gids uwe Brieven heeft ‘abgefertigt’ komt mij voor juist niet ‘een woordje op zijn pas’ te zijn geweest, en ik zou ongaarne tot dezelfde fout vervallen. Mag ik u verzoeken overbrenger te zijn van mijne vriendelijke groeten aan mevrouw Kneppelhout? In hare en uwe vriendschap houd ik mij zeer aanbevolen.
Uw gehoorzame.
P.S. - Ik sluit dit briefje in bij een overdrukje van een opstel in den Gids der loopende maand - juist het opstel waaraan ik bezig en waarin ik verdiept was toen ik uw geschenk ontving. Deze ware schuldige moge dus boete doen voor mijne nalatigheid. |
|