Van ochtend, toen ik u schreef, en van avond, toen ik u daareven sprak, had ik geen tijd of gelegenheid om u nog eens over te zeggen hoe dankbaar ik ben voor uw Schooljuffrouw. O mijn kleine meid, hoe groot is uw hartje en hoe warm klopt het voor uw miserabelen jongen! Als ik dát bedenk, moest ik ophouden met klagen, en mijn beide handen digtknijpen van dankbaarheid. Emma's toespraak aan het portretje is de beste bladzijde, die gij ooit geschreven hebt, en ik weet niet of het wel goed zou zijn, die bladzijde ooit publiek te maken. Zij is mij heilig en ik kan het denkbeeld niet verdragen dat deze of gene onbescheidene dat heilige zou gaan napluizen.
Waarlijk, van de May Queen zou wel iets te maken zijn. Alleen maar, een prozastukje kan nooit zoo beknopt wezen als een gedichtje. Het denkbeeld eener alleenspraak van het meisje, zooals bij Tennyson, moet alvast dadelijk wegvallen. Maar beproef eens twee tooneeltjes te maken: eene ontmoeting van het nuf en Robin, en een gesprek tusschen moeder en dochter. Of, zoo gij kans ziet, om de alleenspraak te behouden, laat dan het meisje zich opsluiten in haar kamer en voor den spiegel staan.
Dag, mijn kind. Ik ga weer aan mijn werk. Hoe moeilijk is het om goed te leven! Zou het waar zijn, zoo ik u had en gij mij, dat er nog altoos meer en iets anders te vragen zou overblijven? Zou ik dan nog even onvoldaan zijn als thans? of, zooal minder onvoldaan, toch altoos nog eenigzins? Ik geloof het niet, want mij dunkt dat mijne verwachtingen omtrent het leven zeer bescheiden zijn, en meer dan ons leven wezen zou, vraag