Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde.Het andere hiernevensgaande briefje lag reeds voor u gereed toen ik het uwe ontving. Ik had het zoo netjes toegelakt dat ik geen moed heb het open te breken. En toch, gij vraagt antwoord. Dus twee briefjes. Ik heb woensdagavond geen kou gevat en dien nacht allervoortreffelijkst geslapen. Dit punt is dus afgehandeld en in orde. Wat het andere betreft, mij dunkt wij moeten ons maar houden aan de gemaakte afspraak: e.k. woensdag-avond. Veel korter zal ik daarom bij u niet behoeven te blijven. Ik zal daarvoor wel zorgen. Is het goed zoo? Lees eens het malle boekje over Adriani, dat ik hierbij voeg. Wat is vroomheid toch eene teedere zaak en hoe gemakkelijk (adres aan den schrijver van dat dingje) wordt het heilige toch vervelend en bespottelijk! Die arme van GilseGa naar voetnoot2 - pas acht-en-veertig jaar en vader van acht kinderen! Het was een zeer knappe en buitendien zeer dappere man, zoo als wij er in de wetenschap | |
[pagina 82]
| |
niet veel hebben; hetgeen voor een deel de schuld der wetenschap is. Veel weten, en geleerd hebben de zaken van alle kanten te beschouwen, maakt sceptisch, en sceptisch maakt somtijds lafhartig. Doch Van Gilse was dapper en heeft reeds voor jaren toen al onze liberalen nog Groningers waren, tegen de Groningsche leer gansch onafhankelijk geprotesteerd. Ik hoop dat zij onder de Doopsgezinden een goeden opvolger voor hem vinden zullen. Dag lief schepsel; ik wou dat ik uw hartje had, gij die altoos zoo lief en vriendelijk over mij spreekt. Maar helaas - wat er in mijn kalfsborst schuilt, dat weet Gij!
[1859] |
|