Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde.Dank, mijn kindje, voor uw lieve briefjes van gisteren en van heden. Is uw oog beter? ‘tant mieux.’ De dag van gisteren heeft mij volstrekt niet vermoeid; ik heb geslapen als een roos, en, overeenkomstig uw gebod - mij ten wet - heden middag eene wandeling gedaan in den Hout. En zijt gij waarlijk gisteren zoo gesticht geweest? Ik ook. Alleen vrees ik dat de avonddienst wat lang geduurd heeft. Bij half tien! Doch er waren ook zoo veel tafels. | |
[pagina 80]
| |
Hiernevens de kopij van CyrillaGa naar voetnoot1 terug. Ik lees de proeven met veel genoegen. Gij verdient een pluimpje van wege uw vloeijend en natuurlijk hollandsch. Maandag kom ik bij u. Maandag begint ook de week waarin Génestet naar Amsterdam zal gaan om met Burdet over onze zaken te spreken. Reeds vraag ik mijzelven af hoe ik mij houden zal, indien ook deze poging mislukt. Hoe denkt gij? Alles is mij wel indien ik u maar krijg, en Gij maar bij mij komt; bij dien boozen man, die met de gansche wereld overhoop ligt. Dag Andromeda: Perseus komt u halen, vroeg of laat!
Zaterdagavond. [1858] |
|