Aan dezelfde.
‘The Huguenot’ hangt reeds aan den wand, en hangt daar best. Die plaat zal mij mijn leven lang geen oogenblik vervelen, maar altoos pleizier doen. Een goed kunstenaar, de man die haar geconcipieerd heeft! Ik zou ook zulke ideeën wenschen te hebben, en wenschen te kunnen uitwerken! Zoo breed en algemeen (liefde en godsdienst in strijd), en tegelijk zoo populair en zoo aantrekkelijk voorgesteld: een jong meisje en een jonge man. Maar helaas! ik verzeil altoos op de klip der subtiliteiten, en het algemeene wordt steeds bij mij geabsorbeerd door de bijzonderheden of wel, ik vlied het uit vrees van gemeen te worden. En toch, gij ziet het aan ‘The Huguenot,’ tusschen het algemeene en het gemeene, ligt het ongemeene, niet der gedachte, en ook niet der voorstelling, maar het ongemeene van beider verbinding.
Doch - ‘trève de métaphysique!’ - Gij moogt 's morgens vroeg met zulk gekles niet lastig worden gevallen en ik, ik moet aan het memoriseren van mijn preek.
Dag ondeugd, dag geldverkw... Maar neen, ik heb beloofd daarover niet te zullen spreken. Nu, ik spreek er dan ook niet over, dat ziet gij wel. Ik zwijg er van, en heb mij voorgenomen er steeds van te zwijgen.
Vrijdagmorgen,
Met den rug, weldra (hoop ik) met het aangezigt naar het ontbijt.
[1858]