Aan dezelfde.
Allerliefste Kind,
Ofschoon ik vast besloten was u heden niet te schrijven (gisteren pas schreef ik u zulk een langen brief), kan ik, na de ontvangst en de lezing van uw stukje ‘nicht umhin’ nogmaals de pen op te vatten.
Kindlief, uw stukje is volmaakt goed, dat zeg ik, en als ik er geen verstand van heb, dan... mag ik morgenochtend niet preeken ‘over den ootmoed.’ Waarlijk en zonder gekscheren! het is een juweeltje, en wij zullen het in die kwaliteit zorgvuldig bewaren. Schrijf vijf en twintig, schrijf vijftig zulke stukjes, en gij zult voor een bundel van u dubbel zooveel honorarium kunnen krijgen als uw man voor hetgeen hij schrijft. En dat niet alleen, mijn kind; maar gij zult zoodoende ‘het Evangelie helpen preeken aan alle kreaturen:’ en dat is, gelijk geschreven staat, ‘zeer verre het beste.’ Nog eens: gij hebt van de maand uitmuntend opgepast. Ik ben trotsch op uw hartje, waaruit zulke lieve dingen komen, en ook trotsch op uw pennetje dat zoo goed hollandsch begint te schrijven. Ik ben er trotsch op en dankbaar voor. Schoon geen van beide genoeg, dat weet gij wel, want ik ben de Ondank en de Eigenwijsheid in persoon. Dag Madame Jourdain! ‘tu as fait de la prose, mais pas sans le savoir.’
Zaturdagavond.