De muis, of De gestoorde nachtrust(1916)–Wilhelm Busch– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] X. ‘Ik heb de muis! o vreeslijk dier Nu geldt uw leven ook geen zier! Kom, vrouwtje lief! nu opgepast, Ik hou haar in mijn vingers vast.’ - De goede vrouw begreep zijn doel En klom heel handig op een stoel, En in de waschkom kwam een plas, Waar de Oceaan een kind bij was. ‘Zoo hoort het’, zeide Sparrebeen, ‘Jij bent mijn vrouw en jij alleen, Nu raakt mijn vijand toch er aan; Hij moet tot stof en asch vergaan.’ - De muis keek angstig in het rond Of zij niet iets ter redding vond; Maar Sparretje, tot wraak gestemd, Hield haar maar stevig vastgeklemd. 't Verdelgingsmiddel is gereed, En Eva, bijna nat van 't zweet. Zegt: ‘Spar! ik heb mijn best gedaan, Stuur vlug nu 't ondier naar de maan.’ - ‘Verdrink!’ - zoo gilde Sparrebeen, ‘Verdrink, verga!’ - doch zie met een Beet 't dier den moordnaar in de hand, De man verloor bijna 't verstand; ‘Help!’ schreeuwde hij, ‘help spoedig, wijf! Nu valt het ondier mij te lijf!’ - Nochtans de muis bekomt haar straf; Spar schudt haar in de waschkom af. [pagina t.o. 18] [p. t.o. 18] Plaat 10. Vorige Volgende