Max en Maurits
(1922)–Wilhelm Busch– Auteursrecht onbekendEen jongenshistorie in zeven streken
[pagina 42]
| |
Maar de bakker, ook niet dom,
draait den sleutel driemaal om.
Wie dus hier wat weg wil pakken,
die moet door den schoorsteen zakken.
| |
[pagina 43]
| |
Rits, daar glijden onze twee
zwart als roet al naar beneê
in een kist, die juist geheel
is gevuld met tarwemeel.
| |
[pagina 44]
| |
Waren ze eerst zoo zwart als git,
nu zijn ze allebei spierwit.
Maar wie geeft om zulke dingen? -
Ginder staan de krakelingen.
| |
[pagina 45]
| |
Dat is juist iets naar hun smaak!
Doch daar klinkt een luid gekraak!
En ze ploffen alle twee
in het deeg ter neer, o wee!
| |
[pagina 46]
| |
Zie ze nu, door eigen schuld,
heel met koekedeeg omhuld.
Juist komt daar de bakker aan.
Nauw ziet die de snoepers staan,
| |
[pagina 47]
| |
of hij vormt terstond zijn plan,
en maakt er twee brooden van.
Roef, daar worden ze al geschoven
in den gloeiend heeten oven.
| |
[pagina 48]
| |
Roef,... daar zijn ze beiden gaar.
Heerlijk bruin gebak, voorwaar!
Maar denk niet: ‘Nu is 't gedaan!’
Onkruid zal niet ras vergaan.
| |
[pagina 49]
| |
Knibbel, knabbel, als twee muisjes
eten ze zich uit hun huisjes.
En de bakker roept verschrikt:
‘Wel, wie heeft me dat geflikt?’
't Zesde schelmstuk is gedaan.
Maar nu komt het laatste aan.
|
|