De zwembadmentaliteit
(1979)–Andreas Burnier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Het midden is het doel‘Het midden is het doel, verder dan dat kun je niet gaan’, schrijft Carl Gustav Jung in de Herinneringen, Dromen, Gedachten, die hij op zeer hoge leeftijd, kort voor zijn dood, met behulp van Aniela Jaffé te boek stelde. In het westerse bewustzijn worden de tijd en ontwikkelingen die mensen doormaken in de tijd, doorgaans als lineaire processen voorgesteld. Time 's like an arrow, ontwikkeling in de tijd is groei, en groei is iets wat, rechtlijnig of desnoods kromlijnig, steeds maar hoger en verder gaat. Bij Jung kwam de doorbraak van het vernieuwende inzicht dat het doel waarnaar wij onderweg zijn helemaal niet in ‘oneindig’ ligt, maar in het - ook alleen maar asymptotisch te naderen - midden, rond zijn vijftigste jaar. In de levensfase die psychologisch de helft des levens is (chronologisch ligt die fase meestal op tweederde van de levensduur), ontdekte of schouwde hij waar het in een mensenleven werkelijk om gaat. Wie het ‘midden’ nadert, nadert de integratie van de totale individualiteit, nadert wholeness. Voor het verwerken van dit integratieproces, dat bij Jung individuatie heet, bij oosterlingen de vereniging van Atman (Zelf) en Brahman (het wereldal), in de christelijke esoteriek de vereniging van Ik en Christus, zijn wij op aarde.Ga naar voetnoot* Jungs oeuvre, en zijn levensloop die | |
[pagina 127]
| |
daarmee samenhing, blijkt, als wij leven en werk achteraf overzien, zo'n weg naar het midden te zijn geweest. De centrale thema's in het werk lopen, in zeer grote lijnen, van de vroege associatie-experimenten en de eerste ontdekking van het onbewuste (rond zijn vijfentwintigste jaar; Jung begint dan ook Freud te lezen), naar de persoonlijkheidsleer van Psychologische Typen (gepubliceerd omstreeks zijn vijfenveertigste jaar, als hij de breuk met Freud definitief te boven is). Dan komt de cultuurpsychologische studie van de alchimie (rond zijn vijfenzestigste jaar) en ten slotte het Mysterium Coniunctionis (Het mysterie van de vereniging), het afsluitende hoofdwerk, op tachtigjarige leeftijd. In dit laatste grote werk komen alle draden: de analytisch-psychologische, de cultuurpsychologische en de religieuze preoccupatie met het numineuze (het heilige) te zamen. Voor Jungs persoonlijke leven staan ons tegenwoordig drie primaire bronnen ter beschikking: de Herinneringen, Dromen, Gedachten (die in hoofdzaak over innerlijke ervaringen en ontwikkelingsprocessen gaan), de briefwisseling met Freud, en de brieven gericht aan anderen dan Freud.Ga naar eind12 Uit de lectuur van deze bronnen blijft de overweldigende indruk achter van een mens die ‘immer strebend sich bemüht’ heeft, en van wie de beperkingen, blinde vlekken, eenzijdigheden en tekortkomingen wegvallen tegenover zijn voortdurende maximale innerlijke inzet. De aantrekkingskracht die Jung, vooral in zijn tweede levenshelft, op mensen had, het inspirerende en genezende wat van hem uitging, hadden ongetwijfeld met zijn niet aflatende streven naar het ‘midden’ te maken.
Driemaal in zijn leven werd Jung geconfronteerd met geestelijke impulsen die hem in zijn individuatieproces | |
[pagina 128]
| |
bedreigden, of hadden kunnen bedreigen. De eerste was het protestante, dogmatische traditionalisme, waarin hij als Zwitserse domineeszoon opgroeide. In alles was dit het tegendeel van het numineuze dat hij zocht en zo'n centrale plaats gaf: aanvankelijk in zijn kinderlijke fantasiewereld, later in zijn psychotherapie, zijn mandala's, in de zelf ontworpen en uitgehakte ornamenten van de toren in Bollingen, die hij als een soort alchimistische werkplaats beschouwde, en in vele van zijn geschriften. De tweede confrontatie was die met de taboedoorbreker Freud. Ogenschijnlijk was Freud een geestverwant, die net als Jung de realiteit van psychische processen en de grote betekenis van het onbewuste daarin onderkende. Maar bij nadere kennismaking bleek de vaderlijke vriend Freud een geestelijke tiran en de hoeder van een nieuwe (‘wetenschappelijke’) dogmatiek: de totale seksualisering van de psyche en de cultuur. Jarenlang werd Jung, in alle betekenissen van het woord, door Freud geboeid. Pas na wat EllenbergerGa naar eind13 zo fraai een creative illness noemt, lukte het hem innerlijk werkelijk van Freud los te komen. De derde confrontatie - minder spectaculair dan velen denken - was die met nationaal-socialisme en fascisme. Dat Jung echt nooit en te nimmer een ‘nazi’ is geweest, hoe vaak en hoe graag mensen die hem waarschijnlijk om andere redenen verafschuwen, dat ook pogen te suggereren, moge blijken uit het boek van HannahGa naar eind14 en de door haar aangehaalde documenten. De relatie van nationaal-socialisten met irrationele krachten en machten, het haast instinctieve gevoel voor symboliek, kunnen Jung misschien, even, hebben gefascineerd. De weerzinwekkende, ‘bezeten’ omgang van nationaal-socialisten en fascisten met het irrationele, was iets wat veel tijdgenoten pas na enige tijd ontdekten. De sociale faux pas die Jung in het begin van de jaren dertig heeft gemaakt, maken | |
[pagina 129]
| |
aannemelijk dat hij niet alle consequenties van het nationaal-socialisme meteen heeft doorzien en voorzien. Zijn integriteit op dit punt blijkt echter uit alles wat hij sindsdien daarover heeft gezegd, zijn publikaties Wotan (1935) en Nach der Katastrophe (1945), zijn correspondentie en zijn daden. Zijn vierde beproeving: de wereldwijde opkomst van het socialisme (communisme; marxisme) vanaf de Eerste Wereldoorlog en de universele poging het individu (nu op rationele gronden) in het collectivisme ten onder te laten gaan, kwam voor Jung in een fase van zijn leven waarin hij hierdoor niet meer kon worden getempteerd. Voor de demonie van het rationalistische collectivisme, dat zich vooral in de laatste decaden machtig begon te maken, heeft hij alleen maar bij herhaling gewaarschuwd. Jung was door het religieuze dogmatisme heen, op het moment dat hij wist wat hij psychologisch moest doen met de negatieve ideeën en fantasieën over God, die hem in zijn kinderjaren en puberteit kwelden. De transformatie van het dogmatisme is definitief, als hij in 1952 (op zevenenzeventigjarige leeftijd) Antwoord aan Job publiceert. Zo heeft Jung zich van de wetenschappelijke en gevoelsmatige ketening aan Freud verlost, als hij, na jarenlang stilzwijgen, studie van de Gnosis en ontwikkeling van de ‘actieve imaginatie’ in 1921 Psychologische Typen publiceert. De teleurstellende studie van de Gnosis, waarover in Jungs tijd eigenlijk alleen maar materiaal van vijandige kerkvaders beschikbaar was, zal later worden omgezet in een, veel vruchtbaarder, studie van de alchimie. De ‘actieve imaginatie’ leidt tot de ontwikkeling van een reeks basisconcepten voor Jungs analytische psychologie. Jung blijft een mens van de negentiende eeuw, en in die zin enigszins verwant aan Freud, wat betreft zijn opvattingen over ‘psychische energie’, over de uiteindelijke | |
[pagina 130]
| |
biologische fundering van de ‘psychoïde’ archetypen, over wat vrouwelijk en manlijk zou zijn (en de koppeling daarvan aan biologische vrouwen en mannen) en over de ‘grenzen’ van kennis en wetenschap. Maar met dezelfde negentiende-eeuwse vooroordelen en stereotypieën doet hij wel aanmerkelijk meer dan anderen. Zijn cultuurpsychologische inzichten, zijn realisatie dat het onbewuste meer is dan alleen maar een afvalbak voor verdrongen en vergeten inhouden, zijn inzicht dat de taal van de psyche symbolische taal is, zijn ontdekking (en persoonlijke verwerkelijking) van het individuatieproces, maken hem tegelijkertijd tot een inspirator voor nu en voor de toekomst.
De secundaire bronnen voor Jungs leven nemen de laatste tijd gestaag toe. Naast prullaria, zoals het hijgerige boek van de anders goed schrijvende Zuidafrikaan Laurens van der Post, het onsympathieke boek van Paul J. Stern of het niemendalletje van Anthony Storr,Ga naar eind15 beschikken wij nu ook over de twee hier te bespreken biografieën, die wel de moeite waard zijn. Aniela Jaffé, Jungs laatste secretaresse, heeft, zonder zich ook maar ergens op glad ijs te wagen en zeer veel weglatend, een schitterend documentatieboek geproduceerd,Ga naar eind16 waarin zowel voor de bewildered beginner als voor de geïntrigeerde gevorderde Jungs levenspad en de ontwikkeling van zijn oeuvre worden geschetst. Het illustratiemateriaal is indrukwekkend, de bescheiden tekst (waarin veel op Jungs boeken en brieven wordt teruggegrepen) is informatief. De chronologische gegevens en zelfs nog een verklarend woordenlijstje achterin zijn een doelmatige completering. In afwachting van de ‘definitieve’ biografie, die nog wel enkele decaden op zich zal laten wachten (Jung stierf pas in 1961; er zijn nog te veel direct betrokkenen in leven) is dit boek van Jaffé bijzon- | |
[pagina 131]
| |
der nuttig en fraai. Dat Jaffé op ingewikkelde of problematische zaken niet ingaat, vind ik voor een boek als dit geen bezwaar. Vervelend is alleen, in de Nederlandse editie, de erbarmelijke kwaliteit van de vertaling. De gruwelijke germanismen hadden door de uitgever moeten worden gecorrigeerd, althans door iemand die goed Nederlands kent. Nu is de Nederlandse tekst van dit op zichzelf fraaie en belangrijke boek afstotend en soms vrijwel onleesbaar en onbegrijpelijk. Een paar voorbeelden uit de onafzienbare reeks vertaalblunders: ‘De theologie had mij van mijn vader ontvreemd’ (entfremdet = vervreemd). ‘Een levensgeschiedenis met al haar wensen en hopen’ (Hoffnungen = hoop (enkelvoud), of ‘verlangens’, ‘verwachtingen’. Hopen zijn wat anders). ‘Hier is alles fabelachtig’ (fabelhaft = prachtig; schitterend, als het over een landschap gaat). Verder zijn de Duitsers het curieuze volk dat de zon met ‘zij’ en de maan met ‘hij’ aanduidt. Wie in het Nederlands over de zon schrijft ‘als ze aan de hemel verschijnt’, begaat niet alleen taalkundig, maar vooral psychologisch een ontoelaatbaar germanisme. ‘Degene die zich voor zijn plichten drukt, beleeft niets dan zijn morbide angst, en deze baart hem geen zin’, betekent, voor zover ik kan nagaan, in het Nederlands helemaal niets. Verder is het in het Duits vaak grammaticale noodzaak hulpwerkwoorden achter het voltooid deelwoord te plaatsen. Wie dat in het Nederlands, waarin het vrijwel nooit nodig is, slaafs ook doet, produceert lelijke, slappe zinnen: niet fout, maar wel germanistisch. Jaffés toegewijde werk en de prachtige editing daarvan door de Zwitserse uitgeverij Walter hadden een betere behandeling in Nederland verdiend. Als een Indiaan in de Nederlandse editie zegt: ‘Hoe wreed de blanken eruitzien!’, kan komt dat niet doordat de Indiaan Engels brabbelt, maar doordat de vertaling Nederlands brabbelt. | |
[pagina 132]
| |
Ook is het slordig, en eigenlijk incorrect, dat met de vertaling van de Duitse titel (C.G. Jung Bild und Wort) door Beelden uit mijn leven wordt gesuggereerd dat dit een door Jung zelf geproduceerd werk zou zijn.
Barbara Hannahs boek heeft totaal andere intenties dan dat van Jaffé. Hannah verkeerde ruim dertig jaar in Jungs naaste omgeving, als analysanda, leerling en medewerker. Zij is oud en wil nu, voor zij sterft, bepaalde herinneringen en dingen die alleen zij, of zij bij uitstek, weet, voor het nageslacht vastleggen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat, bij voorbeeld, iemand als Jaffé diep geschokt was door Hannahs nadrukkelijke onthulling van Jungs mariage à trois met Emma Jung en Toni Wolff. Hoewel ik ook niet zie waarom mensen die Jungs analytische psychologie of cultuurpsychologie van belang vinden, precies over Jungs privéleven, in casu zijn relatie met Toni Wolff, moeten worden geïnformeerd, vind ik dat ook geen ramp. Het absolute nut van iedere biografie die noch wetenschappelijk superieur, noch zelf litterair een meesterwerk is, valt te betwisten. Mensen lezen biografieën waarschijnlijk vooral uit nieuwsgierigheid, bij wijze van ontspanning en misschien met de hoop een identificatie-object te vinden in het beschrevene. Behalve om die redenen moet Hannah ook om vage roddels verder onmogelijk te maken dit in haar ogen hot news hebben gespuid. Pijnlijk vond ik eigenlijk alleen maar de kinderlijk devote toon waarop Hannah, het hele boek door, over Jung schrijft. Wat vader doet is altijd goed. Zo vulde de ‘extreme introvert’ Toni de ‘extraverte’ Emma net mooi aan voor Jung. Hoe Jung zou hebben gereageerd als Emma of Toni ook naar ‘aanvullingen’ zouden hebben gezocht, komt niet ter sprake. Het is een vraag die zelfs niet bij Hannah (‘I had the privilege of correcting all he wrote’; | |
[pagina 133]
| |
namelijk in het Engels, A.B.) opkomt. In alles juicht Hannah Jung toe, praat Jung na, of vermeldt althans, zonder enige eigen reflectie of kritiek, datgene wat zij denkt dat hij heeft gezegd en gedacht. Gruwelijke clichés over psychologische typen - haast iedere besproken persoon krijgt het adjectief extravert of introvert en overige typologische etiketten opgeplakt - blijven ons niet bespaard. Sekse-clichés rond ‘anima’ en ‘animus’ komen steeds strikt orthodox ter sprake. Een Jungfrau van de klassieke soort laat ons 350 bladzijden lang haar vaderbinding en/of totale identificatie met Jung zien, op een manier die de lezer soms vervult van plaatsvervangende schaamte. Toch is Hannahs boek niet zonder meer nutteloos en abject. Zij kent inderdaad veel details, beschrijft gesprekken en gebeurtenissen waar Jungs lezer langs geen andere weg van zouden kunnen weten en geeft, voor wie over haar geïnduceerde seksismen en schemata kan heenzien, zeer veel informatie. Haar biografie bewijst wel eens te meer dat een uitstekend intellect, het ondergaan van Jungiaanse therapie (in dit geval bij Jung zelf) en het zich kwalificeren als Jungiaanse analist alles bij elkaar nog steeds geen waarborg zijn een enigszins authentieke en autonome persoonlijkheid te worden. Ondanks de hier genoemde bezwaren zouden geïnteresseerden Hannahs boek toch maar moeten lezen. Wat zij vertelt over reizen, ontmoetingen, gesprekken, feesten, de bouw van en het leven in de toren te Bollingen, is de periodieke gêne waard. Soms is Hannah als een kind, dat niet begrijpt wat het in handen heeft. Als Jung, op hoge leeftijd, Konrad Lorenz ontmoet, vertellen de twee mannen elkaar aan een diner over hun ambities en hun werk. Nadat Lorenz zijn ethologische visie heeft uiteengezet, zegt Jung: ‘Ah, I see, the religio animalis.’ | |
[pagina 134]
| |
Hannah interpreteert dit zo: ‘Jung wilde zeggen dat Lorenz onbewust een nieuwe oriëntatie voor de mensen zocht, door het gedrag van dieren te bestuderen.’ Met andere woorden: er staan veel meer, en andere dingen in dit boek dan Hannah zelf weet. Ondertussen blijft het wachten op een boek waarin zowel Jungs formaat als psycholoog, cultuuronderzoeker en mens, als zijn negentiende-eeuwse beperkingen, masculinistische eenzijdigheden en persoonlijke blokkades aan bod komen. Grote mensen, grote fouten. Het principe van de complementariteit, dat Jung ontdekte en ontwikkelde, en dat hij voortdurend in zijn bewustzijn had, lijkt door zijn volgelingen niet op Jung zelf te kunnen worden toegepast. Anderzijds lijken critici vaak bewogen door affecten van nijd (Stern), of ego-tripperij en ambities (Hillman), die ons ook niet verder helpen in de bestudering van iemand die, naar mijn mening, na Goethe de grootste vernieuwer en impulsator van de (neo)platonische cultuurstroom van onze tijd is geweest. In een begriploze, nog steeds aristotelisch-arabische, materialistische, eenzijdig rationalistische en technocratische cultuur, verdient Jung een betere en genuanceerdere behandeling dan aanbidsters of vijanden hem kunnen geven. Hij naderde het ‘midden’ zoals alleen een grote individualiteit dat kan, hij doorstond beproevingen die pasten bij zijn formaat, en hij faalde, soms in bijkomstige, soms in zeer essentiële zaken, zoals juist geniale mensen kunnen falen. |
|