| |
| |
| |
De vrouw achter de ezel
Vrouwelijke kunstenaars in een mannencultuur
Vrouwen worden geen grote kunstenaars, is een bekend cliché. Zodra iemand gericht op zoek gaat naar vrouwelijke schilders, componisten of auteurs, blijkt het met hun schaarste in de creatieve kunsten en met de kwaliteit van hun werk echter wel mee te vallen.
In de Verenigde Staten is dit soort onderzoek, vaak in het kader van de daar aan de universiteit bedreven woman studies (naar analogie van black studies en dergelijke), snel aan het toenemen. De onderzoekresultaten zijn, gegeven de tot voor kort uiterst moeilijke, zo niet afschuwelijke sociale en culturele situatie van vrouwelijke kunstenaars, nogal bemoedigend. Vrouwen blijken, net als andere gediscrimineerde groepen (waar zij vaak nogmaals deel van uitmaken) tegen de verdrukking, kleinering, paternalisering en het doodzwijgen in, tot creatieve prestaties van niveau in staat te zijn.
Een recent bewijs voor deze stelling vormt, bij voorbeeld, Karen Petersen & J.J. Wilson, Women Artists (New York, Harper & Row, 1976), waarin beeldende kunst van Europese en Amerikaanse vrouwen van de middeleeuwen tot heden is afgebeeld en besproken. In een appendix bevindt zich een overzicht van beeldende kunst van Chinese vrouwen.
Door een boek als dit - een typisch, fraai art-boek - zou
| |
| |
iemand die de tekst niet kon lezen niet gauw op de gedachte komen dat er met de inhoud iets bijzonders aan de hand was. Zeker voor een leek, blijkt uit niets dat het hier over beeldende kunst van vrouwen gaat. Women Artists geeft een overzicht van, op zeer hoog niveau beoefende, stijlen en technieken, overeenkomstig de verschillende culturen en tijdperken die het bestrijkt. Het enige merkwaardige is, dat het boek zo dun is. Een boek over Europese, Amerikaanse en Chinese manlijke kunstenaars, door de eeuwen, zou ongetwijfeld meer dan 164 pagina's platen en tekst bevatten!
Ten gevolge van de door mannen en masculinistische vooroordelen beheerste kunsthandel, kunstbeschouwingen en kunstpropaganda (in de media) hebben goede vrouwelijke kunstenaars een handicap. Zij worden minder snel bekend en beroemd dan vergelijkbare mannen en vaak zelfs vrijwel genegeerd. Activiteiten van vrouwen blijken nodig om vrouwelijke kunstenaars gelijkwaardige kansen te geven. Galeries voor en door vrouwen, tentoonstellingen van beeldende kunst door vrouwen en kunstgeschiedenis over vrouwen zijn in de huidige situatie dringend nodig (in de vs realiseert men dat ook), opdat vrouwen in de kunst gelijke kansen krijgen.
Maar ook bij een maximum aan voor vrouwelijke kunstenaars positieve activiteiten, zal ongetwijfeld blijken dat zij in absolute zin minder aandeel hebben in de verschillende vormen van scheppende kunst dan mensen met een manlijk lichaam. De verklaring daarvoor is, tot nader order, sociologisch. Pas als vrouwendiscriminatie in sociaal en in cultureel opzicht even absurd en afstotend zal zijn geworden als heksenvervolging nu, kan blijken of er op biologische gronden een significant verschil is tussen manlijke en vrouwelijke kunstzinnige creativiteit.
Misschien zal in een menswaardige samenleving, waarin niet op lichamelijke (sekse)kenmerken wordt gediscri- | |
| |
mineerd, blijken dat er minder vrouwelijke creatieve kunstenaars zijn dan manlijke, of dat zij in mindere mate (of in het geheel niet) de uiterste toppen bereiken. Maar het tegendeel zou even goed kunnen blijken: meer en betere vrouwelijke scheppende kunstenaars, of, als derde mogelijkheid, het zou kunnen zijn dat de verschillen tussen vrouwen en mannen in dit opzicht niet significant waren.
Voorlopig is iedere uitspraak op dit punt pure speculatie. Zolang de samenleving, en in het bijzonder de media en de sociale instituties die kunst ‘aan de man brengen’ (!) nog geheel door mannen en masculinistische stereotypieën en vooroordelen worden beheerst, is iedere gissing over hoe creatief vrouwen eigenlijk zijn een slag in de lucht. De kwantiteit van de talenten is uiteindelijk ook niet zo interessant. Zelfs oordelen over wie het vaakste de absolute top bereiken (gesteld al dat je zo iets zonder culturele premissen zou kunnen vaststellen) zijn niet van groot belang.
Interessant is dat mensen die op het gebied van scheppende kunst iets willen en kunnen daar de materiële, sociale en culturele mogelijkheden toe krijgen. Net zoals het van meer belang is dat een kind uit een lager sociaal-economisch milieu naar gymnasium en universiteit kan (als zij voldoende aanleg en ambitie in die richting heeft) dan dat er precies x % kinderen uit elke sociaal-economische groep (moeten) worden toegelaten, desnoods ten koste van de kwaliteit en de aard van het onderwijs. Dit soort kwantitatief denken, zonder gevoel voor kwalitatieve differentiatie, is juist zelf geheel en al masculinistisch. Alleen op gebieden waar kwaliteit niet ter zake is, moeilijk is vast te stellen of hoe dan ook wordt genegeerd, heeft kwantitatieve representatie van belangengroepen zin. Er horen stellig 50 % vrouwen in de regering, de volksvertegenwoordiging en de partijbesturen. Maar in de kunst is het absolute aantal vrouwen en mannen irrele- | |
| |
vant, zolang de toegangscondities maar werkelijk gelijk zijn.
Er is vaak op gewezen dat de positie van vrouwelijke schrijvers enigszins afwijkt van die van creatieve vrouwen in de beeldende kunst en in de muziek. Een uitstekende verklaring daarvoor is al te vinden bij Virginia Woolf. In eerste instantie worden litterair produktieve vrouwen iets minder gediscrimineerd dan andere vrouwelijke kunstenaars, omdat schrijven zo'n bescheiden bezigheid is. Schrijven, zeker van poëzie, maar zelfs van proza, kan in vluchtige ogenblikken gebeuren, als het ‘dienen van man en kinderen’ (of het vervullen van een relatief slecht betaald, ondergeschikt, dus tijdrovend en zwaar baantje in de mannenmaatschappij) even niet hoeft. Je kunt (ongemerkt) schrijven aan een hoekje van de keukentafel, in je bed, of desnoods op je knie in de tram. Bovendien kost schrijven geen geld, op een blocnote en een pen na.
Tegenover het uiterst goedkope, heimelijk te verrichten en niet erg aan (uiterlijke) continuïteit gebonden schrijven, staan de expansieve, opvallende, dure vormen van kunstbeoefening.
Beeldende kunstenaars hebben een atelier nodig en duur materiaal, musici vaak zeer dure instrumenten, apparatuur en geluiddichte studio's; toneel- en vooral filmregisseurs beheren in feite vermogens. Bij scheppende musici en bij regisseurs komt er nog bij dat zij mensen ‘onder zich’ nodig hebben: lieden die hun aanwijzingen opvolgen en uitvoeren. Dit is totaal in strijd met het gangbare, discriminerende beeld van vrouwelijke mensen, zoals dat door de meeste vrouwen ook is geïnternaliseerd.
De dure ruimten en materialen en het opvallend, voor iedereen waarneembaar en lang achtereen, bezig zijn met scheppende kunst: dat kan vrouwelijke mensen in de gangbare cultuur door hen zelf en anderen nauwelijks
| |
| |
worden toegestaan. Creatief bezig zijn op deze gebieden vergt langdurige afzondering van anderen. Verder moet je geld, tijd en geconcentreerde aandacht besteden aan iets wat in eerste instantie alleen jou zelf betreft, wat niet direct de heersende sekse ten goede komt.
Vrouwen mogen best ‘geld kosten’, maar alleen als het duidelijk in dienst staat van het erotische belang van mannen, of in elk geval hun comfort ten goede komt. Maar net zoals, in het klein, vrouwenkleding (op de zéér exclusieve uitzonderingen na) goedkoper en van veel slechtere kwaliteit moet zijn dan mannenkleding (het bloemetjesjurkje of roklapje van de doorsnee mevrouw, versus het solide pak van meneer; het flodderschoentje van mevrouw, versus de uitstekend gesneden schoenen van meneer) en de vrouw in het kleinere, oudere autootje moet rijden, meneer in de nieuwere, grotere, duurdere auto, zo is het ook in de kunst. Natuurlijk wordt er niet gediscrimineerd in de familiekring, maar het mag geen geld kosten, geen ruimte, geen tijd en geen aandacht die aan de heersende sekse wordt onttrokken, als het om vrouwenhobby's en vrouwentalenten gaat.
Het zou sociologisch interessant zijn na te gaan, in hoeverre de vrouwen die het toch nog maken in beeldende kunst of scheppende muziek, misschien financieel onafhankelijk waren, niet getrouwd, of eventueel getrouwd met een heel uitzonderlijk soort man.
De schrijfsters hebben, zoals gezegd, van deze fundamentele materiële en sociale problemen minder last: zij zijn dan ook, kwantitatief, beter vertegenwoordigd dan hun schilderende, beeldhouwende, componerende (en eventueel regisserende of dirigerende) zusters. Maar zelfs bij hen houdt de discriminatie niet op.
De grootste handicap ondervinden vrouwelijke auteurs die jong en mooi, of althans voor mannen begeerlijk zijn. Zij worden aanvankelijk gefêteerd en die fase kan, zeker
| |
| |
als zij bereid blijken zich te prostitueren met de mannen van media en uitgeverijen, enige tijd duren.
Op paternaliserende, betuttelende, vaak licht humoristische toon kan hun schouderklopje na schouderklopje door de mannenmedia worden uitgereikt en soms worden zij zelfs regelrecht het litteraire graf in geprezen, zoals in Nederland in recente tijden enkele debuterende vrouwen overkwam (Neeltje Maria Min; Hester Albach). Deze onsmakelijke vertoning wordt door masculinistische mannen (en eventueel vrouwen) vaak aangehaald als een bewijs hoe vrij van sekse-vooroordelen zij wel zijn. Vaak wordt ook de stelling ermee verdedigd dat (debuterende) vrouwelijke kunstenaars, in casu schrijfsters, het juist zo veel gemakkelijker zouden hebben dan vergelijkbare mannen. Helaas duurt dit soort artistiek succes niet langer dan de erecties van de belanghebbende mannen.
Vrouwelijke auteurs die, om welke reden dan ook, buiten deze aaicategorie vallen, staan andere masculinistische grapjes te wachten. In de kritieken plegen zij vaak in één artikel te worden besproken en in elk geval vergeleken met andere auteurs met een vrouwelijk lichaam, ongeacht de litteraire kwaliteit, stijl, aard van het werk van die collegae. De gewone litteraire stromingen blijven gereserveerd voor mensen met een manlijk lichaam. (Die ook nooit louter op die fysieke grond met elkaar plegen te worden vergeleken. Men stelle zich voor: nieuw werk van drie mannen: Jan de Hartog, Willem Frederik Hermans en Jacques Hamelink.)
Litterair werk van vrouwen is, gelukkig, even verschillend als dat van manlijke auteurs. Maar voor de masculinistische media is bij vrouwelijke auteurs alleen de overeenkomstige bouw der geslachtsorganen relevant. Dan durft men eventueel gerust Meinkema, De Vreede, Meijsing, Haasse op één litteraire (Meulen)belt te gooien.
Ook zullen de mannenmedia, hoezeer zij in hun speci- | |
| |
fieke vrouwenreservaat soms bereid zijn vrouwelijke auteurs te prijzen, zelden of nooit vrouwen noemen als het erom gaat de trend (en vooral de toppen) van een bepaalde litteraire periode aan te tonen. Liever noemt men een vijfderangs (best-seller)auteur als Wolkers in één adem met Van het Reve en Hermans (die wel - gegeven de Nederlandse verhoudingen - excellent schrijven), dan dat men ooit een vrouw in het pantheon zou opnemen. Hella Haasse, Maria Dermoût, Carry van Bruggen, Inez van Dullemen waren of zijn in de Nederlandse verhoudingen van het eerste echelon. Zij worden daar echter praktisch nooit bij genoemd.
De derde en vierde handicap van vrouwelijke auteurs heeft met de sociaal-culturele positie van vrouwen in het algemeen te maken. Het litteraire oeuvre van schrijvende vrouwen is vaak kleiner van omvang dan dat van hun manlijke collegae. Dit zal veelal weer berusten op het niet kunnen/mogen/durven claimen van veel tijd en aandacht voor jezelf, voor iets anders dan de directe belangen van man en kinderen.
Vaak is het werk van vrouwen, al begint daar een kentering in te komen, ook minder rigoureus eerlijk dan dat van een vergelijkbare man. Welke vrouw ter wereld zou zich het soort autobiografische litteratuur hebben kunnen permitteren waar Gerard Reve, of Céline, Léautaud of Genet om worden bewonderd en gerespecteerd?
Originaliteit, eigenzinnig individualisme en taboedoorbreking door vrouwelijke auteurs: natuurlijk, graag, maar wel bescheiden en met mate.
Op het ogenblik verschuiven de taboes in de litteratuur. Wat tien jaar geleden niet kon, kan nu wel, maar daar staat tegenover dat, in Nederland op dit moment, extreem ironisch-rationalistisch, nihilistisch, bot seksueel en vooral links, moet. Wie zich als auteur tegen een of meer van de huidige taboes kan en durft verzetten, is meestal geen
| |
| |
vrouw. De toppen van de litteratuur (niet van de journalistiek en de eendagsbellettrie) plegen echter veelal in strijd te zijn met deze serie modieuze voorschriften en verwachtingen.
De vrouw in de kunst heeft, zoals gewoonlijk, twee-, drie- of meervoudige handicaps. Behalve met de algemene discriminatie van vrouwen (in materieel, sociaal en cultureel opzicht) wordt zij ook nog geconfronteerd met de problemen van het kunstenaarschap in de huidige masculinistische maatschappij. Eigenlijk zijn kunstenaars al de vrouwen van de samenleving. Zij zijn esthetisch produktief in een op materieel nut gerichte samenleving. Zij brengen kwaliteit en soms irrationaliteit in een strikt kwantitatieve en rationalistische cultuur. Zij zijn speels in plaats van utilitair en grillig in plaats van aangepast.
Vrouwelijke kunstenaars ervaren de moeilijkheden van het toch al marginale kunstenaarschap in het kwadraat. En zoals de Palestijnen de joden zijn van de joden (de door een vervolgde, gediscrimineerde, in het nauw zittende groep op hun beurt vervolgden en gediscrimineerden), zo zijn vrouwelijke kunstenaars ook nog eens discriminatie-object van hun manlijke collegae. Want geen slaaf zo laag of hij heeft zijn slaaf. De onderdrukte, uitgebuite gastarbeider is de exploitant van zijn vrouw. De miezerige kunstenaar, die in negen van de tien gevallen niet eens aan het minimumloon toekomt met zijn kunst, die geen erkenning vindt, of wel erkenning, maar - als goede artiest - daar toch zelden of nooit innerlijke zekerheid door verkrijgt, heeft altijd nog zijn vrouwelijke collegae ergens in de diepten onder zich.
Het wonder geschiedt nu dat sommige vrouwen, desondanks, hun eigen en elkaars werk gaan respecteren. |
|