Een tevreden lach
(1965)–Andreas Burnier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
De vrienden van mijn vriendenEr komt een eind aan de solistische extase - voor enkelen pas met de dood, als de geest hen door de poort haalt die afsnoert van het huisje, tuintje, hekje, de souvenirs waar de kinderen niet aan mochten komen, de paperassen die geen mens mocht inzien, de auto die alleen vader kon besturen, de pedante antiekverzameling, de eigengereide spaarcentjes en zo veel futiliteiten meer, om hen te baden in het Brahman, de wereldzee van de gestorven zielen. Voor anderen, bleke, viesruikende oudste dochters (de ‘bloklucht’ noemde ik dat in de oorlog) van armelijke gezinnen soms al vóor het tiende jaar, als zij alle verantwoording en zorg voor vijf kleine broertjes moeten dragen terwijl moeder a. naar haar werkhuizen is (Ts. v. maatsch. Werk); b. met pa of zijn vervanger ligt te hoereren op een vuile matras in de achterkamer (gewaagde zedenschets, Middenstandsreeks, f 4,90). Nu, voor mij was het uit, het intellectueel solipsisme achterhaald, de solo-emoties onverdraaglijk geworden, omstreeks het negentiende levensjaar. Alles was bekeken, beleefd, uitgeput op het eerste niveau: het snuffelen aan de wereld met | |
[pagina 41]
| |
de medemens louter als object. Stiekemweg kwamen er mensen in mijn leven die een eigen betekenis hadden, los van die voor mij. Misschien was the turning point de ontmoeting met professor W. en zijn lieve secretaresse. Professor W. was in de eerste plaats een literair kunstenaar en door een grillig internationaal uitwisselingsprogramma kwam hij voor enkele maanden in Nederland. Ik stond, tamelijk beschonken zoals altijd, bij Eylders, terwijl hij met de lieve secretaresse op een soort verhoging pal boven mijn hoofd zat. Wij raakten in gesprek, in het Engels, doordat ik hun in de volte een drankje aanreikte of zo. ‘Thank you, my dear. That is very kind of you. Are you a boy or a girl?’ Ik deed hem denken aan het meisje uit A tree of night van Truman Capote (toen nog amper ontdekt). Capote was nu juist mijn favoriet. Hij stelde zich voor: professor W., op hooggeleerd uitwisselingsbezoek. Het was ongelooflijk: een dichter, niet zo'n grote, maar toch een dichter. Bovendien een hoogleraar die bij Eylders kwam en daar studenten aansprak. Ik stortte mij in een lyrische ode op Capote, nu mengde de lieve secretaresse zich in het gesprek. Zij vergezelde W. op zijn reis, vrouw en kinde- | |
[pagina 42]
| |
ren waren thuisgelaten, en verklaarde dat zij heel goed begreep dat ik Capote fantastisch vond, maar dat de voornaamste reden was dat ik als buitenlander onmogelijk door de kitscherigheid van zijn Engels kon heenzien. ‘Mij zou hetzelfde kunnen gebeuren als ik Nederlands las,’ voegde zij er bescheiden aan toe. ‘Ook professor W. tuint er in, omdat Engels in feite niet zijn moedertaal is.’ Ik was geschokt dat zij haar baas zomaar tegenover mij voor gek zette, verdedigde nogmaals Capote, kreeg meer drank van hen aangeboden (‘We hebben erg veel geld nu,’ zeiden ze ontwapenend) en beleefde zoiets als de ondergang van de ijstijd door de ongecompliceerde charme van W. en de stroom van warme sympathie van de lieve secretaresse. Toen ze weggingen boog W. zich gevaarlijk ver van zijn verhoogde zitplaats naar mij over en streelde even over mijn zwarte krullen en brosse. ‘I have wanted to do that all evening,’ zei hij. Weg waren ze. Maar in mij was iets onherroepelijks gebeurd. Een verlangen naar menselijk contact.
En toen kwamen ze ook, de mensen. Zo enorm veel en zo verscheiden, dat ik op een goed moment zeker 200 lieden kende waar ik op de een | |
[pagina 43]
| |
of andere manier mee te maken had. Studenten-jongens and what's more: corpsleden, die letterlijk over het korte haar (‘Coupe Louwers zeker?’ vroeg de kapper. ‘Wat is dat?’ zei ik naïef. ‘De midvoor van het Nederlands elftal.’) en door de blue jeans heenzagen en mij, meer of minder hinderlijk, poogden in bed te krijgen en/of te verloven en/of te trouwen. Mooie jongens (geleidelijk had ik begrepen wat dat was) die wel graag af en toe met een meisje gesignaleerd werden en mij dan nog het verdraaglijkst vonden of zelfs, in hun verblinding, kusten (Guy, fijn), of meenden te begeren (David, niet fijn). Literaire artiesten in opkomst en in afgang, schilders, beeldhouwers (‘veel trouwer en huiselijker,’ verzekerden hun vriendinnen mij), toneel-, dans-, cabaretvolk, café-artiesten, rare juristen en boekhandelaars, enkele meisjesstudenten, hoeren en semi-hoeren, een paar onderwereldfiguren zoals bordeelhouders, bikkersGa naar voetnoot*, krakers en melkflessendiefjes. Enorm veel mensen, zomaar, een verrukkelijk nieuw heelal, waarin alleen maar een beetje geschift hoefde te worden. Met Diederik Dior las ik fijne gedichten in zijn witte esthetenkamertje, met topschaker Jan | |
[pagina 44]
| |
lachte en schaakte ik, met meisje Ingrid trok ik naar Venetië en, natuurlijk, Parijs, met Norbert ging ik als enige niet mooie niet man naar gekke mooie mannenfeesten, met de dichters kon ik me ongerept bezatten want Carlo beschermde mij, met student Henk werd gezeild en meer in het comfortabele uitgegaan. Voor studie bleef weinig tijd over en tenslotte ontmoette ik het toen nog niet helemaal hoertje Annie, waarmee nu toch eindelijk beleefd moest worden wat in alle boekjes al beschreven staat: het beëindigen van de maagdelijke staat. Het was toch nog iets meer een schok dan ik had verwacht, en ik reageerde er voor mijzelf verbazingwekkend op: ik ging een paar weken terug naar huis, vanwaar ik haar lieve, maar afpoeierende briefjes schreef en begroef mij in de hypocrisie. Het geheim van Annie was dat zij leek (vond ik) op de juffrouw waar ik mijn vader op mijn veertiende jaar mee betrapte. En ik hield toen meer van mijn moeder. Dit moet voor lezers van populair-psychiatrische pockets verder gesneden koek zijn, voor mij was het eerst een wilde begeerte en toen een ontilbare psychische last. Goed, ik voelde nimmer een intensief erotische band tot mannen, maar welk jong meisje voelt dat wel? Ik voelde wel bepaalde verwarringen, | |
[pagina 45]
| |
verrukkingen, ingehouden driestheid ten aanzien van sommige koele meisjes of sensuele vrouwen, maar wie niet? Was er wel een oorzakelijk verband tussen deze gevoelens en (onhandig) met Annie in bed liggen, naar vermogen en op grond van literaire informaties de coïtus nabootsend? Ik voelde mij nu zeer schuldig en studeerde en/of dronk voortaan meer dan ooit tevoren.
Als het niet in de boekjes stond en op de film vertoond werd, om van parken, dijken, zwembaden, bossen, duinpannen, struikgewas en pornografische afbeeldingen nog maar te zwijgen, zou ik nooit op het idee zijn gekomen dat het mogelijk is iemand van de andere sekse te beminnen, althans te begeren. Natuurlijk, de voortplanting en zo... maar wie denkt daar ooit aan, behalve kapelaans en de n.v.s.h.? Stel dat ik, zoals het eigenlijk hoort, als man was geboren inderdaad, met zo'n lang plat lijf, met harde, harige ledematen, ruwe wangen, zware stem en de overige primaire kentekenen, wie zou ik dan begeren? De lieve blonde meisjes die in hun huis van lange zachte haren dromerig wachten? Neen ik. Aan het gedifferentieerd gelijke: de grote man en de vrouwelijke knaap, de intellectuele vrouw en het lieve meisje, ontwikkelen wij de begeerte, is het mogelijk iets van het zelf te herkennen, tot zelfkennis en liefde voor de ander | |
[pagina 46]
| |
te komen. Het werkelijk polaire stoot af, evenals het volmaakt gelijke. Als het mij verboden werd, onmogelijk gemaakt, met de dood bedreigd om liefde voor een meisje te voelen, zou ik als naaste mogelijkheid mijn verlangens op zeer zachte, zeer jonge knapen richten. Hoewel... nu ja, als het moest. Ik begrijp die liefdeuitbarstingen niet van zachte vrouwen voor grote, sterke mannen en vice versa. Ik verdenk ze van plagiaat, van literatuur leven, hoewel ik theoretisch wel moet accepteren dat het allemaal echt is. |
|