| |
| |
| |
De muzikant
Zij kunnen de melodie vatten,
Sommige ware gebeurtenissen zijn te vaak in pockets herhaald om nog echt te lijken. Simone werkte als assistente van een uitgever (f 1,25 per uur, verder geen personeel) te Amsterdam, toen zij een brief kreeg van haar geliefde in Parijs.
Zo kun je ware verhalen niet meer beginnen. Je kunt het nog leven desnoods (o Marjolijne), maar het mag niet beschreven worden.
Dan zou nu toch beter zijn: ‘Het was een vrij kille, winderige Octobernamiddag in het jaar..., toen een zware, met twee paarden bespannen koets over het Zuidelijk stadsplein in de richting van het park reed. De inzittenden waren ternauwernood te onderscheiden, doch wie goed toekeek had kunnen zien, hoe in den schemerigen ruimte achter den koetsier op de bok zich een drietal personen bevond, die in een opgeruimd gesprek verwikkeld leken.
Ook dit is waar gebeurd (na de huwelijkssluiting reden Simone en haar uitgever in gezelschap van een jongere broer in een koetsje via het Leidseplein
| |
| |
naar het Vondelpark, nadat zij voor een kwartje de man op de Nieuwe Zijds Voorburgwal waren verbonden), echter beschreven door een Russisch persoon uit 1890, en vertaald door mevrouw H. ten Cate-van Dijk. Vraag: hoeveel jaren heeft deze dame dure privélessen moeten nemen (er waren toen nog geen cursussen voor van alles en nog wat, omdat de meeste mensen van huis uit genoeg wisten) van een misschien wel handtastelijke, maar nimmer echt te ver gaande, magere, slecht geschoren Russische emigrant, lerend uit typografisch en didactisch onverantwoorde Duitse boeken op dik, houthoudend papier, om op dit niveau te kunnen vertalen? Heeft zij veel levensvreugde in haar jonge jaren moeten missen door de talenstudie? Hoe kwam zij tenslotte toch nog aan meneer Ten Cate? Toevallige ontmoeting, doordat hij, de vijf jaar jongere, blonde zeeman, zat te wachten in een van de pluche stoelen met weinig vering naast het buffet met de koperen handvatten en dikke kristallen vazen van de leraar, Iwan Surowski (mijn vader was een baron, mijn oom bezat 40.000 wersten land in Ozlosk)?
En als het niet mevrouw H. ten Cate-van Dijk was, maar mevrouw K. ten Cate-Raznowitsj, wie heeft haar Nederlands dan bijgeschaafd? Of
| |
| |
was zij een zeer begaafde jodin/begaafd jodinnetje, waarmee alles verklaard is, want wie (zeer) begaafd is hoeft zich niet echt in te spannen?
Maar goed, er zijn twee soorten mensen: de ene soort draagt meesterlijke jasjes en ziet er dan zó uit. Het jasje verleent hem niveau, goede smaak, allure, stijl, standing, zelfs individualiteit. Het andere soort draagt een slobberjasje van c & a, en geeft dat jasje een enorme allure door het feit dat hij het draagt. Ik kende éen man van de laatste soort. Hij vertelde eens, dat hij net van de begrafenis van L. kwam, een begaafd musicus, die in Den Haag altijd prachtige Russische hemden droeg met zo'n boordje, ook toen hij al lang volwassen had kunnen zijn. ‘Ja, en toen bezocht ik hem op zijn sterfbed,’ zei de ander. ‘Hij lag daar, bleek, uitgeteerd door de kanker, zeer bang voor de dood, zoals dat bij deze ziekte is, met zijn Russische hemd aan.’
De chaos van Simones jeugd had slechts éen doel: weg te komen uit het niveau van de Russische boordjes, iemand pogen te worden die het jasje om zijn schouders (milieu, werk, leven, lot) waarde geeft, en niet omgekeerd. Doordat zij het niet wist, doordat zij een lâche, een eerzuch- | |
| |
tige, ik-loze meelacher was (is, wezen zal), duurde het minstens twaalf slagen van het lot voor zij bovenkwam en zag waarvoor zij leefde. Wij hadden u zo lief, rood, warm en duister Amsterdam, waar alles vanzelf gaat en waar je dobbert op de gebeurtenissen, ei, ei, wiegele weine, zonder dat je ooit een poot hoeft uit te steken. Het denkt in ons, in Amsterdam, zoals Averroës bewees, middeleeuws Arabisch filosoof, een groot, doch afdoende weerlegd man. Het denkt in ons, en het dicht in ons, en het praat door ons, en het vrijt ons, en het treurt ons (es trauert mich). Het leeft ons, Amsterdams beminnelijke demon, een groot, zwart katijf met klauwen, dat van het Centraal Station tot het Vondelpark boven de stad hangt, doch het is niet onaangenaam zich in haar klauwen te bevinden, integendeel, in zuid en west houdt het leven op.
En dan Parijs. Parijs heeft ook haar demon (New York, Londen, Kopenhagen en zo vele machtige steden niet), maar als buitenlander ben je daar iets minder de dupe van. In Parijs leerde Simone nooit iemand van belang kennen, maar zij ging er wel met alle voor haar belangrijke mensen uit Holland heen en de echte beslissingen werden daar genomen. Parijs was puur
| |
| |
verleden, het Quartier Latin trok een magische cirkel om haar exploratiedrang. Zij ontdekte er nooit iets nieuws, maar een machtig beeld welde er op: de jonge dominicaner monnik, haastig op weg in wapperende pij naar de disputationes onder leiding van Thomas van Aquino; bemoste muren van beminnelijk stille kerken (Cluny?), waar groepen zwarte priesters in en uit gingen. Gesprekken, in het Latijn, in het voorportaal. En ondertussen zat zij, met Ingrid, met Else, met Rein of de uitgever in ‘existentialistische’ cafés, sliep in roemruchte straten, wachtte af, liet gebeuren, liet het verleden zich afwikkelen, zich desnoods afbeuken op haar gewillig ontblote rug.
Het kamertje lag in een cour, een hofje, waarvan 's avonds volgens de wet drie van de vier uitgangen met hekken werden afgesloten. De gaslantaarns werden dan ontstoken en het geheel werd een technicolor droom voor Amerikanen, met zijn luiken, wingerd langs de ramen, en imponerende bewoners, zoals schilders, pittoreske Franse hotelbaasjes en Simone. Later werd er ook een film hier opgenomen: L'esclave, met Daniel Gelin als verslaafde aan verdovende middelen in de hoofdrol.
| |
| |
Simone bewoonde er een zeer klein kamertje, waarvan het comfort bestond uit een koude douche die Rein zelf in de voeten-w.c. had aangelegd, een pressure cooker, een dure petroleumkachel en de plaatjes van Reins mooie meisjes, actrices en filmsterren, keurig ingelijst langs de wanden.
Zij deelde hier een heel brood in zeven parten voor de dagen van de week, een pond witlof in drie dagrantsoenen en een bosje radijsjes in tweeën.
Hoewel er een boek lag opengeslagen op het tafeltje bij het raam, las zij niet. Zij had geen geld om uit te gaan en zij kende niemand. Vele dagen zat zij voor het raam, telde haar eenentwintig jaren en wachtte.
Het kamertje was enige maanden geleden gehuurd door Rein, een al oudere, uit Duitsland geëmigreerde professor in de cultuursociologie, die in Nederland geen kansen meer kreeg en tevergeefs ook zijn geluk in Parijs had beproefd. Hij was nu tijdelijk naar München, met het oog op geheimzinnige relaties die hem misschien weer aan de slag zouden helpen, en Simone had direct zijn aanbod aanvaard om zolang gratis op zijn Parijse kamertje te wonen. Na twee weken hongeren, geen bericht van Rein en zonder
| |
| |
dat er iets gebeurde, begon zij echter te wanhopen. Zij nam de niet vulbare vulpen die Rein had achtergelaten uit de lade, en schreef naar de haar oppervlakkig bekende uitgever in Amsterdam:
Geachte heer, ik ben tijdelijk in Parijs, maar ken hier niemand. Kunt u mij misschien de adressen geven van enkele abonnees hier van uw literair tijdschrift, die ik misschien eens zou kunnen bezoeken? Neemt u mij niet kwalijk dat ik u hiermee lastig val, maar dit leek mij een manier om aardige mensen in Parijs te leren kennen. Met de meeste hoogachting, Simone Baling.
Zij had er geen vermoeden van wat voor indruk dit briefje op de haar nauwelijks bekende jongeman zou maken, en was zeer verbaasd toen hij drie dagen later zelf op de stoep stond. Hij groette haar hoofs en verklaarde zwierig dat zijn zaken hem toch naar Parijs hadden geroepen en dat hij dit graag met een persoonlijk contact met Simone wilde combineren. Zij spraken af die middag om half vier in een charmant klein restaurant met bloembakken langs het nog winderige terras. Simone moest het adres verschaffen, want de uitgever was vrijwel onbekend in Parijs.
Terwijl Simone dronk van het meest voedzame wat zij onder de omstandigheden durfde te be- | |
| |
stellen: een glas bouillon, begon de uitgever te vertellen. Ongeveer een half jaar geleden kreeg hij een brief van een aardige, blonde jongeman die hij vaag kende, een student van vierentwintig jaar, Kees de Wit. Kees de Wit was ook abonnee van zijn literair tijdschrift en schreef hem dat hij erg vereenzaamd was de laatste tijd en of het mogelijk was eens persoonlijk met de redactie kennis te maken, om zo misschien weer wat menselijk contact te krijgen. De uitgever had het briefje aan de redacteuren laten lezen. Ze vonden het nogal raar en moeilijk te beantwoorden, hij liet het dus maar onbeantwoord liggen. Vier maanden later hoorde hij toevallig dat Kees de Wit zelfmoord had gepleegd.
‘Het heeft mij vreselijk geschokt, Simone,’ zei de uitgever. ‘Ik hoop zo'n fout nooit meer te maken. Ik weet niet of een contact met ons die jongen van zelfmoord zou hebben weerhouden, maar in elk geval had het op onze weg gelegen hem te antwoorden.’
Simone begreep niet waarom de uitgever haar dit vertelde. Op zijn aandringen bestelde zij nog een glas bouillon.
‘Toen ik jouw briefje kreeg,’ ging de uitgever verder, ‘kreeg ik, misschien ten onrechte, het gevoel dat jij ook heel erg eenzaam hier in Parijs
| |
| |
zat. Misschien is dat niet zo, maar ik wilde niet nog eens zo iets meemaken en ben zelf gekomen. Er zijn hier een paar boekhandelaars en kennissen die ik tegelijkertijd kan bezoeken, en ik was ook aan een uitje toe. Ik hoop dat je het me niet kwalijk neemt dat ik je de reden van mijn bezoek eerlijk vertel. Wil je me nu iets over jezelf vertellen?’
Simone keek hem verbijsterd aan. Een jongeman, zo wonderlijk als deze uitgever, had zij nog nooit ontmoet, ofschoon zij op het gebied van jongemannen wel georiënteerd was. Hij sprak in plechtige, afgemeten zinnen, vertoonde een schier (schier was het woord) achttiende-eeuwse hoofsheid, zag er uit als een lieve blonde engel uit een avantgardistisch lekenspel en was volkomen onpeilbaar. Hij kon evengoed een helderziende zijn die voor haarzelf nog onspeurbare suïcideneigingen in de naaste toekomst al voelde aankomen en haar lot tijdig weer in het rechte spoor kwam zetten onder grote persoonlijke opofferingen, als een seksueel uitgehongerde late puber die bij een weerloos, eenzaam meisje in het wufte Parijs zijn kans schoon meende te zien, omdat de ervaring hem had geleerd dat hij thuis nu eenmaal niet durfde. Of de hemel mocht weten wat voor subtiel soort gevoelsmens
| |
| |
die zij, dat had de ervaring haar wel geleerd, in hun beweegredenen toch niet kon volgen.
Simone zweeg zeker een halve minuut. Toen zij merkte dat de uitgever verlegen begon te worden zei zij haastig: ‘Ik woon hier op de kamer van een oudere vriend. Hij is een voormalige Duitse professor in de cultuursociologie. Op het ogenblik is hij naar München en ik mag zo lang op zijn kamer wonen.’ Het viel haar weer op hoe afgerond alles klinkt als je het tegen een ander zegt, terwijl de werkelijkheid altijd onzeker, onduidelijk, vaag bedreigend is.
‘Ik vind het fijn om een poosje uit Amsterdam weg te zijn en ik houd van Parijs. Maar als meisje kun je hier niet veel doen. 's Avonds alleen uitgaan in het Quartier Latin is bijvoorbeeld volkomen ondenkbaar. Ik dacht dat ik u wel eens had horen praten over een oudere Duitse dame, die als refugiée hier in Parijs woont en die ook wel in uw tijdschrift publiceert. Met haar bijvoorbeeld had ik graag willen kennismaken. Misschien had ik op die manier een groep mensen leren kennen, zodat ik niet altijd op mijn kamertje hoefde te zitten.’ (Hoe je wensdromen in conversatietaal te vertalen?)
‘Je bedoelt waarschijnlijk Frau Gisela Börkmann,’ zei de uitgever. ‘Het spijt mij heel erg
| |
| |
dat ik je moet teleurstellen. Zij is een paar maanden geleden, naar Zwitserland meen ik, verhuisd.’ Hij keek haar onderzoekend aan, met een klinische blik: ‘Zullen wij vanavond ergens samen gaan eten?’
Natuurlijk moest Simone ook het adres van een eethuis verschaffen, maar hij nam het initiatief tot een roeitocht in het Bois de Boulogne en toen hij terugging naar Amsterdam na enkele dagen, kuste hij haar op het voorhoofd en zei dat zij in Amsterdam vooral contact met hem moest opnemen. Een contactadres in Parijs had hij niet achtergelaten en Simone durfde er niet nogmaals naar te vragen.
Toen hij weg was kwam er een brief van Rein uit München. Het was een griezelig koude, nare brief, zelfs vroeg hij Simone hem, hoe dan ook, aan geld te helpen. Simone, die niet eens geld had voor de terugreis naar Holland, raakte van streek toen zij de brief enige malen had herlezen en geen spoor van de vriendschap die liefde heet er in had kunnen vinden.
Zij liep als in een droom naar de Seine. Dicht bij de kade kwam zij langs een bos bloemen in een nis in een muur, ter herdenking aan gevallen verzetshelden. De bloemen die uit de grauwe muur opbloeiden maakten dat er een onver- | |
| |
wachte traan, zonder verdere gevoelens, uit haar ooghoek rolde. Toen kreeg zij een heftige huilbui, liep snel naar haar kamertje in de cour terug en lag een middag en een halve avond lang, steeds weer huilend, op bed. Zij begreep niet wat er aan de hand was, wel besefte zij dat het voorgevoel van de uitgever bijna was uitgekomen.
In gedachten herhaalde zij haar ervaringen, zoals zij hem die in de drie dagen van zijn gezelschap bij stukjes en beetjes had verteld.
Toen het donker begon te worden en koud, doordat de petroleumkachel was leeggebrand, begon zij haar weinige bezittingen in te pakken. Het eens heerlijke kamertje was ontdaan van al zijn luister. Zij gooide het laatste paar sokken boven op haar bagage toen zij in een flits zag hoe de uitgever haar had gered van een onheil dat hij, en uitsluitend hij, had veroorzaakt door zijn komst. Hij had het kamertje doodgekeken, de magische band met Rein verbroken, in haar verleden geprikt, waardoor haar gevoelens weer voor nieuwe verwondingen buiten lagen. De volgende dag verliet zij Parijs in een viswagen, terwijl zij nog bijna f 13, - in contanten overhad. Zij meldde zich bij de uitgever, ging voor hem werken (f 1,25 per uur, een kwartje
| |
| |
boven de minimumprijs) en een jaar later waren zij getrouwd.
Beter dan niets is lachen om iets,
Beter dan huilen is postzegels ruilen,
Beter dan wachten is negers verkrachten,
Beter dan dood is een bloedende schoot.
Het beste is voor jou nog niet goed genoeg.
Laat me niet lachen. De bookmakers in Surrey hebben besloten... maar daar staat tegenover... terwijl zo veel kinderen hongerlijden... En je kunt er gewoon niet aan beginnen. Burgerlijk, volslagen burgerlijk. Verzoeke deze ruimte achter te laten zoals gij hem wenst aan te treffen. Daar kan een katholiek niet tegenop. Hoewel ik soms twijfel. Het zou ook onbegonnen werk zijn. Geluk in het spel is geluk in de liefde, vind ik. En trouwens. Maar je kunt er donder op zeggen. Zij sloten een gedwongen huwelijk. Een natuurlijk kind. Beter hard geblazen dan de mond gebrand. Heeft je moeder je geen blazen geleerd? Daar blijf ik met mijn klauwen af. Zo iets is niet in gewone woorden weer te geven. Daar heeft de taal geen nuances voor. Ik vind zijn manier van praten erg abstract. Wat zeg je? In het begin lijkt het allemaal zo mooi. Ik stuur de rekening maar aan pa. We kunnen de trap ook beitsen.
Heb je wel gehoord van de zevensprong? Dansen op de
| |
| |
club. Even naar de Witte. De Kring is ook niets. Ik word gek van jouw insinuaties. Weh spricht: Vergeh! Doch alle Lust will Ewigkeit, will tiefe, tiefe Ewigkeit. Boomp-a-scratch-a-boomp-boomp-boomp. Scratch a boomy bloody widow in the boomp. Boomp-a-day-a-daddy-day, a doctor a day keeps the apples away.
|
|