ken dat wij onszelf in snel tempo verliezen. Als het droomgordijn optrekt, uiterlijk rond het veertiende jaar, zijn wij iedere oriëntatie kwijt. Door studie, kunst, avonturen, misschien religie, hopen wij het eigen ik te leren kennen.
In hun wanhoop gaan sommigen de grens over: zij worden dichters, krankzinnigen, misdadigers, alcoholici, drug-addicts, lid van de filmliga, abstract painters, Ibizareizigers (maar in Morenland is de waarheid niet te vinden, dat had ik ze van tevoren kunnen vertellen), pervertineslikkers, café-idealisten, Zen-boeddhisten (maar in Azië is de waarheid niet te vinden, dat had ik... enz.), reclameschrijvers, filosofen, jazz-luisteraars, wierooksnuivers, twistdansers, Nabokovlezers, matroos onder de gage, gehuwden, beatniks (maar in Amerika is... enz.), gescheidenen, ambtenaar in tijdelijke dienst, televisie-schrijvers, acteurs, critici, zieken, doden, begravenen, gecremeerden, jong gestorvenen, snel vergetenen.
Wie zal de nacht in strikken binden?
Je naam heb ik nog niet vergeten,
Maar op het zachte weefgetouw geweven
Zoals een roos bloeit in de wind.
Ik heb je naam goed opgeschreven