Moeders mooiste uurtje
(ca. 1947)–G.P.J. van der Burg– Auteursrecht onbekendDe drie koningen bij JesusNu moet je toch eens luisteren, kindje, wie er op 'n goede dag het stalletje kwamen binnen gelopen.. Koningen! Ja, drie rijke, deftige koningen. En die koningen kwamen alle drie uit een vreemd, ver land. Eén koning kwam uit het land, waar de negertjes wonen, de bruine en zwarte negertjes. Die koning was zelf ook helemaal zwart, dat was een neger-koning. Hoe kwamen die nu zo maar bij Jezuke? Hoe wisten ze, dat God de Zoon naar de aarde was gekomen? Dat zal moeder je nu eens gaan vertellen.Die koningen keken 's avonds zo vaak naar de donkere hemel, waaraan de pinkelende sterretjes zo hoog stonden te schitteren. Op een avond, toen ze weer zo stonden te kijken, zagen ze ineens 'n hele grote ster. Ze stond heel laag en haar gouden straaltjes vielen op de aarde. Nog nooit hadden de drie koningen zo'n mooie grote, gouden ster gezien. Ze moesten er maar aldoor naar kijken. Maar, wat was dat nu? 't Was precies, of die ster naar hen wenkte, aldoor maar wenkte: Koningen, komt mee, komt mee! | |
[pagina 57]
| |
Hoe kwam die vreemde, grote ster daar toch?
Wel, die had lieve Heertje daar aan die donkere hemel neergezet voor die brave koningen, om hun te laten weten, dat God de Zoon nu op de aarde was gekomen. Want zie, ineens wisten de koningen, waarom die ster daar stond. Weet je wat ze tegen elkaar zeiden? O, die gouden ster daar staat er vast, omdat een heel voornaam Kindje op de aarde is gekomen. Je weet nu ook al, wie dat voorname, hoge Kindje is: dat is het heilige Kindje Jesus, God Zelf, God de Zoon.
En die ster wenkt ons, zei de zwarte koning. Zij blijft maar wenken: Koningen, komt mee!
Maar die drie brave koningen hielden nu al veel van de kleine Jesus. Ze zeiden: Laten we maar op reis gaan en het Kindje zoeken, tot we Het vinden. | |
[pagina 58]
| |
KINDEREN BIJ DE KRIBBE
| |
[pagina 59]
| |
Ja, laten we naar het Kindje toe gaan om Het te groeten. Maar waar moeten we dan heen? Waar woont het heilige Kindje? Dat wisten de koningen niet. Ze riepen nu hun knechten en zeiden: We gaan naar een ver land toe om een heel hoog en voornaam Kindje te groeten, dat pas op de aarde is gekomen. Daarvoor moeten we een lange reis maken. Maakt maar vlug alles voor de reis klaar. De knechten bogen voor de koningen en deden precies, zoals het hun gezegd was.
Zulke deftige koningen gingen natuurlijk niet op reis met een ezeltje. Ezeltjes waren voor arme mensen. Ze gingen ook niet op een paard. De koningen waren natuurlijk heel rijk. Zij gingen op reis op grote, prachtige beesten: kamelen. Zie deze kameel eens. Kijk eens, hoe hoog hij zijn kop opsteekt. Die kameel vindt het zeker wel prettig, dat de koning met hem zo'n lange, verre reis gaat maken.
Maar weet je, wat de knechts nu deden? Ze legden mooie prachtige kleden over de kamelen heen, want de koningen moesten er toch op zitten. Kleden met gouden kwastjes aan de kanten en kleine belletjes er tussen. Hè, wat stond dat fijn! Er gingen ook 'n paar knechten mee op ezeltjes om de pakken mee te dragen, waar alles inzat voor de grote reis.
Toen alles klaar was, stapten de drie koningen op hun mooie kamelen en de reis begon. Ze keken elkaar eens aan en vroegen: Welke kant zullen wij opgaan? Ze keken eens even rond, maar luister toch eens, kindje, wat er nu gebeurde.... Die grote, gouden, blinkende ster, die aldoor heel stil aan de lucht had gestaan, bewoog zich. En wat zagen de koningen nu? Die ster ging recht voor hen uit. Die ster wees hun precies de weg. Ze hoefden maar eventjes omhoog te kijken en dan wisten ze precies welke kant ze op moesten. Als het avond was, stapten de drie koningen van hun kamelen af en gingen dan wat uitrusten. Ja, ze werden héél moe van de reis, want het duurde zoveel dagen voor ze bij Jezuke waren. Maar ze hielden zoveel van Jesus en daarom vonden ze het niets erg, dat ze zo moe werden. Eindelijk na héél veel dagen waren ze gekomen in het land, waar Jezuke woonde. De mensen kwamen allemaal de straat opgelopen en zeiden: Kijk nu toch eens, wie daar aankomen. Drie rijke, deftige koningen! Wat een mooie kamelen. Maar de drie koningen reden maar door, want de grote gouden ster ging nog steeds verder. Maar wat was dat nu? Toen ze bij een kleine, arme stal waren gekomen, stond de ster ineens stil. De koningen keken elkaar aan en één koning zei: Dat hoge, voorname Kindje zal toch niet in een stalletje wonen?In een stal wonen toch enkel beesten. Ja maar, zei de andere koning, de ster blijft hier stil staan. Kom, we moesten toch maar afstappen en het stalletje binnengaan. Dadelijk kwamen de knechts van de koningen om hen te helpen bij het afstappen en om de kamelen vast te binden. De drie koningen hadden voor het Kindje Jezus ook cadeautjes meegenomen. Koningen zijn rijk, hè en hebben véél geld. Zij kunnen wel dure cadeautjes geven en dat deden ze ook. Ze droegen die in hun handen en liepen zo het stalletje binnen. En wat zagen ze daar? Het heilige Kindje Jesus met Zijn lieve Moeder Maria.. Maria zat daar met Jezuke op haar schoot. St. Jozef stond achter | |
[pagina 60]
| |
in het stalletje en keek naar hen. O, wat was dat mooi: Moeder Maria met haar Kindje!.... En wat deden die deftige koningen nu.... Net als de arme herders hadden gedaan. O, heel diep en mooi bogen ze voor de kleine Jesus. Ze legden hun gouden kroon neer voor Jezuke. De drie koningen wisten wel: dat Kindje, dat Maria op haar schoot heeft, ziet er wel arm uit, maar Het is het rijkste, voornaamste Kindje van de hele wereld: Het is God Zelf, God de Zoon. Wij zijn wel koning, maar dat Kindje is véél, véél hoger. Daar moeten wij voor knielen. Dat moet iedereen.
Nu brachten ze hun cadeautjes naar Jezuke. Jezuke lachte zo blij naar hen. Hij wist wel, dat de drie koningen zo'n lange reis hadden gemaakt en zoveel van Hem hielden. En kijk, Jezuke strekte héél wijd Zijn armpjes uit, net of Hij wilde zeggen: Ik zie wel, dat jullie veel van Mij houden, dat vind Ik fijn, Ik ben ook blij met die mooie cadeautjes. En wat deed die lieve Moeder Maria? Luister toch eens.. Alle drie koningen mochten haar kleine Jesus even in hun armen dragen. O, wat vonden ze dat fijn. Nog nooit in héél hun leven waren de koningen zó blij geweest. Jezuke maakte hen zó blij. Och, dat doet Jezuke altijd. Als Hij ziet, dat je veel van Hem houdt, dan maakt Hij je zó blij. De drie koningen hadden wel altijd bij Jezuke willen blijven, maar dat ging natuurlijk niet, ze moesten nu weer naar hun eigen land terug. Ze zeiden Maria en Jozef goede dag, knielden vol eerbied voor het Kindje Jesus neer en bogen weer héél diep voor Hem. Ze stapten weer op hun mooie kamelen en reisden terug naar hun land. Moeder Maria nam haar Jezuke op haar arm en wat zag Ze: twee blije, lachende oogjes. Maria wist héél goed, wie haar Kindje zo blij hadden gemaakt en waarom Jesus zo lachte. Natuurlijk die drie koningen. Zou jij Jezuke nu ook eens blij willen maken? Maria vindt het zo fijn, als Jezuke zo lief lacht. Dan moet je net doen als de drie koningen: véél van Jezuke houden, en Hem ook een cadeautje geven. Een mooi rood, wit of geel bloempje, daar van binnen in je hartje, is 't liefste cadeautje voor Jesus.Ga naar voetnoot* Zeg maar gauw aan Jezuke, dat je Hem vandaag weer zo'n mooi bloempje gaat geven, dan zijn Jesus en Maria er nu al blij om. Jezuke, ik ga U vandaag weer een mooi bloempje geven, een bloempje van....Ga naar voetnoot* Moeder Maria, help me daarbij, ik ben nog zo klein. | |
[pagina 61]
| |
AANBIDDING DER KONINGEN
|
|