Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 270]
| |
Zoet is de teedre min,
Maar nimmer schenkt hy zyne vruchten,
Of mengt daar zuur of bitter in,
En doet den Minnaar deerlyk zugten.
Waar schuilt gy Fillis, in het woud?
Vreest gy de barre wintervlaagen,
Is 't liefdensvuur zoo haast verkouwt,
Of durft g' u in het bos niet waagen?
Ik wacht, daar gy my had belooft,
Dat ik deez dag u zoude omarmen;
Een kransje vlechten om uw hoofd,
En my by 't jeugdig vuur verwarmen,
Dat gy verbergt in uw gezicht;
Myn kwaal verlicht,
Wanneer ik tracht door duizend kussen,
Myn vuur te blussen.
Ach doe my weeten waar gy zyt!
Want, als ik van u ben, verveelt my uur en tyd.
Kom haastig schoone? ei wil niet wachten,
Gy winden, vlieg met myne klachten,
Naar Fillis, wees myn tolk, zeg haar,
Dat Damon, zoo hy haar moet derven,
Zal kweinen, en van wedom sterven,
Gaa! spoed u, en meld myn gevaar?
|
|