| |
| |
| |
Zang.
Damons klachten, als hem fillis hadde gezegt, te konnen merken, dat een vremde min, zyne gedachten van haar wende.
Myn Lief heeft my verweeten,
Ondankbaar wil vergeeten:
Schyn naar heur min te haaken;
Voor Fillis schyn te blaaken.
Met balsem plag t'onthaalen,
| |
| |
Dan vinnig op my smaalen.
Verkwikken kan, door 't spreeken,
Om my door 't hart te steeken.
Gy weet ook, dat myn' zinnen,
Weleer zoo milt genooten;
Heeft myn bederf besloten.
Most gy jaloersheit teelen,
En eertyds plag te streelen?
| |
| |
Niet altyd willen volgen?
Een andren weg te geeven?
Alleen voor Fillis leeven.
Vol weelde, zal genaaken;
Met haar vernoegt zal smaaken?
En laat my niet verleegen?
| |
| |
En scheel, begrimt, ook laagen?
Dus, langer niet verduuren?
Vermeerdert met myne uuren.
Haar hart, naar myn' belangen,
Voor eeuwig haar gevangen.
Myn hart van haar zal scheuren
Is, om my dood te treuren.
| |
| |
Voor my, verkeer haar' zinnen?
En laat 't de have binnen:
Uw boog en scherpe schichten;
Verbranden in uw' koolen.
| |
| |
Van uwen lof doen klinken;
Uw' min, ter eere drinken.
Kus, voor my, haar schoone oogen?
Door uw geducht vermogen.
Ik kan haar niet ontbeeren.
Myn' zicle doen verteeren.
|
|