| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk.
Eene ster vertoont zich aan den bewolkten hemel.
Nu met het geluk der ons waarde Leydenaars bekend zullen wij tot het edele meisje, aan 't welk zij zulks, onwetende, voor een groot gedeelte verschuldigd zijn, terugkeeren. Wij verlieten magdalena op het tijdpunt, dat hare wanhoop in eene meer stille treurigheid overging en zij daar troost zocht, waar ieder ongelukkige dezelve zoeken moet en vinden zal; bij God!
Een geruime tijd verliep er, zonder dat valdez iets naders van zich liet hooren; - reeds lang hadden de Spanjaarden den Haag geruimd en nog verkeerde magdalena moons in dezelfde ongerustheid. Haar vermagerd gelaat, hare moêgeweende oogen, alles toonde der Douairière ten duidelijkste, hoe veel de ziel harer dochter leed, alboewel deze zulks, om hare moeder niet te bedroeven, zooveel mogelijk trachtte te ontveinzen, en zich in hare tegenwoor- | |
| |
digheid dikwijls tot eene opgeruimdheid dwong, die zij verre was van te gevoelen, hetwelk echter slechts veroorzaakte, dat hare tranen, voor een oogenblik opgekropt, in eenzaamheid te heviger vloten en hare ziel, door dit onnatuurlijk bedwang, te feller geschokt werd.
De Douairière, die hare dochter teeder beminde, gevoelde een innig medelijden met de smart, die het meisje verteerde, maar zij had reeds zoo vaak te vergeefs beproefd haar te troosten, dat zij zich ten laatste overtuigd hield, dat alle troostreden, in plaats van balsem in de wond te gieten, dezelve slechts verder openreten, en zag zich dus genoodzaakt, zulks aan de alles verzachtende hand des tijds overtelaten. Zij liet dus magdalena veel mogelijk vrijheid, om haar gevoel te volgen; zocht zij Mama's gezelschap, dit was haar eene vreugde, maar wilde zij liever haren tijd in eenzaamheid of bij hare vriendin amalia, van welke zij meestal iets opgeruimder terugkwam, doorbrengen, de Douairière bragt hier niets tegen in.
Opgenoemde drie zaken, het gezelschap van mama, vriendin amalia of de eenzaamheid, waarbij dan nog een dagelijksche kerkgang kwam, maakten den gewonen loop uit van het nu eentoonige treurige leven, dat het weleer zoo opgeruimde meisje leidde.
Eens op een' morgen, dat zij, bij toeval, de eerstgemelde harer bezigheden koos en mama gezelschap hield, en eene diepe zucht haren boezem ontsnapte, borst de Douairière, over de smart, die
| |
| |
zij bij hare dochter opmerkte, hevig aangedaan, in tranen uit.
Magdalena, die, met het hoofd op de hand leunende, tegen haar over zat, werd hierdoor eensklaps uit haar gepeins gewekt; - zij vliegt op, snelt naar de Douairière en vraagt met teedere deelneming: ‘Mijn Hemel! mama, wat scheelt u? waarom weent gij?’
De Douairière (snikkende). Zou de smart, die een geliefd kind, voor mijne oogen, als verteert, ook het moederlijke hart niet grieven? Te vergeefs poogt gij uwe droefheid voor mij te verbergen; uw bleek gelaat toont mij te wel, wat er in uwe ziel omgaat.
Magdalena (weenende.) Herstel u, mama; ik zal alles aanwenden, om weêr vrolijk te zijn; ach, maak mij door uwe smart niet nog droefgeestiger; - het is reeds genoeg, dat ik mij den dood mijns minnaars te wijten heb, zonder dien mijner moeder nog te vervroegen.
De Douairière (hare aandoening, zooveel mogelijk, bedwingende.) Wees maar gerust, magdalena, het wordt reeds beter; als men zoo spoedig van droefheid stierf, rusttet gij reeds lang in den schoot der aarde en zou uw minnaar, indien hij, de handen der muiters ontkomen, u kwam bezoeken, slechts het lijk zijner geliefde wedervinden.
Magdalena (schielijk.) Voedt gij dan waarlijk nog hoop, dat hij leeft?
De Douairière. Indien de muiters het werkelijk gewaagd hadden, zoo moorddadig de hand aan hun- | |
| |
nen Veldheer te slaan, zou zulks, naar mijn inzien, te veel geruchts hebben gemaakt, dan dat men er hier niets van te weten zou zijn gekomen.
Magdalena (weder in tranen uitbarstende.) Ach neen, mama, daartoe is het te ver af, en daarenhoven in 's vijands land; - hij is zeker reeds dood en ik zal hem spoedig volgen!....
Op dit oogenblik komt een bediende binnen en stelt magdalena eenen brief ter hand. ‘O God! van valdez!’ roept het meisje sidderende uit en heeft werk, den brief te ontzegelen. Zij leest.
De Douairière staart met angstvalligheid hare dochter aan; - bij iederen regel schijnen de trekken van magdalena optehelderen; hare oogen vonkelen, zij snelt naar hare moeder, drukt haar, naar adem hijgende, aan het hart, zegt met eene heesche stem: ‘hij leeft, - hij is gered!’ - eene trilling bevangt haar, onmagtig ligt zij in de armen harer moeder; - de plotselijke overgang uit eenen staat van wanhoop tot de grootste vreugde had haar, door droefheid verzwakt ligchaam te veel getroffen, om dezen schok te kunnen weêrstaan.
De Douairière, door vreugde wegens den uitroep harer dochter, door schrik over het daarop voldoende tooneel getroffen, weet bijna niet, wat zij doet en schreeuwt uit al hare magt om hulp.
De verschrikte bedienden stuiven binnen en ziende hunne jeugdige meesteresse onmagtig in de armen der Douairière, die zelve zoo ontsteld is, dat zij zich naauwelijks in staat bevindt, om hare dochter
| |
| |
te ondersteunen, snellen zij toe, om deze hiervan te ontlasten, en magdalena op een' stoel geplaatst hebbende, houden zij zich met allen ijver bezig om haar te doen bekomen. Er verliep echter bijkans een half uur, eer het meisje, tot onuitsprekelijke vreugde der Douairière, de oogen opende met den uitroep: ‘Hij leeft! hij is gered!’
Nu gaf de Douairière aan de bedienden, wier hulp zij niet langer behoefde, en welke zij niet tot getuigen van het verdere tooneel tusschen haar en hare dochter verlangde, eenen wenk, waarop zij het vertrek verlieten.
Ondertusschen heeft een stroom van tranen de door te hevige aandoening geprangde borst van het meisje eenige verligting verschaft, en de Douairière haar nu met moederlijke teederheid omhelzende en vragende: ‘Hoe gaat het, magdalena? gevoelt gij u beter?’ leunt zij het hoofd tegen den boezem harer moeder en zegt: ‘O mama, het is mij zoo wel; mijn hart klopt van vreugde; nooit hadde ik een oogenblik rust gehad, als de uitstekende dienst, welke valdez, door de stad te sparen, mij bewezen heeft, hem het leven bad gekost. Het zou mij wel niet berouwd hebben, eene daad te hebben verrigt, die pligt en medelijden van mij eischten, maar ook nimmer zou het ongeluk des mans, die uit liefde tot mij, zich in hetzelve gestort had, uit mijn geheugen zijn gewischt.’
De Douairière (haar met aandoening kussende). ‘Kind, hoe bemin ik u!.... In uwe ziel herleeft
| |
| |
die van uwen braven vader. Niet met drooge oogen het ongeluk zijns naasten te kunnen aanzien, - te helpen, zoo verre ons gering vermogen strekt, het vaderland boven alles dierbaar te houden, is de pligt van ieder braaf mensch en burger,’ zeide hij op zijn sterfbed; ‘en dezen pligt heb ik getracht te vervullen; prent zulks ook mijnen kinderen vroegtijdig in en leer hen vooral nooit eene bewezene dienst uit het oog te verliezen, maar dezelve steeds dankbaar te erkennen; want dit is het kenmerk eener edele ziel, niet alleen wel te doen, maar ook ons door anderen bewezene diensten op den regten prijs te stellen.’ (Hare tranen afdroogende). ‘Maar laat ik, door van uwen beminden vader te spreken, aan welks verscheiden ook gij niet zonder hevige aandoening herdenken kunt, de vreugde van dit oogenblik, welke gij zoo lang niet hebt mogen smaken, niet bederven en u van het genoegen berooven, den brief van uwen minnaar, waarnaar uw hart zoo lang te vergeefs gewenscht heeft, te lezen.’ En dit gezegd hebbende verlaat zij het vertrek, niettegenstaande het aanbod harer dochter, om haar den brief voortelezen, daar dezelve niets bevatten kon, hetgeen zij niet weten mogt; - bij haar zelve overtuigd, dat een verliefd meisje harer aandoeningen bij voorkeur in de eenzaamheid bot viert, en de tegenwoordigheid van een' ander' dan de geliefde zelf, al is die tweede persoon dan ook eene teedere moeder, zelden aangenaam is.
Magdalena nu, aan zich zelve overgelaten, leest
| |
| |
en herleest den brief van haren minnaar zoolang, dat dezelve door hare vreugdetranen bijna doorweekt is. Hij luidde als volgt:
Beminnelijke magdalena!
Meisje, Engel! - Welk eene zielevreugde, mij weder met haar, wier beeldtenis met onuitwischbare trekken in mijn hart is gegrift, te kunnen onderhouden! Maar, wat zeg ik, onderhouden?..... Ja, mijne gloeijende liefde met koude letters op het papier afschetsen, maar niet, de geliefde aan het hijgende hart drukken, haar omstrengelen, de liefde van hare schoone lippen kussen!... Neen, meisje, - dit oneindige geluk kunt alleen gij, - gij! mijne zielsvriendinne, uwen francisco schenken; - in uwe magt is het, deze aarde voor mij in eene lustwarande te herscheppen! - U, als mijne echtgenoote, - U aan mijne zijde! De wereld moge rondom ons instorten, - in eene woestenij verkeeren; - indien ik slechts U behield, ik zou den Engelen het verblijf der zaligen niet benijden!.... Ha! ik verbeeld het mij; ik zie uwe tranen op het papier droppelen, dat slechts een flaauw denkbeeld van de vurige liefde, die in mijn' borst woont, afschetst. Ja, ja, magdalena, gij bemint uwen francisco nog! Vreesselijk denkbeeld! indien het eens anders ware!... O wanhoop, o ellende!... Maar neen, - uwe ziel is te edel! - uw woord is U heilig; - gij zult uwen ongelukkigen vriend niet aan wanhoop ten prooi geven!... de pijnen der hel
| |
| |
het slechts voor U, voor U alleen kloppend hart doen verscheuren! Weg van mij, ijsselijke gedachte! gij doodt, gij vernietigt mij; - neen, dit zal, dit kan magdalena niet. Hoor mij dan meisje! mijne pen siddert in de hand, die, zonder beven, het vreesselijk oorlogszwaard durft voeren, nu ik gereed ben, de woorden op het papier te stellen, over welke gij uitspraak zult doen, - onherroepelijk over mijn leven of dood beslissen. Het is mij gelukt, dierbare, de muiters te vrede te stellen; - veel heb ik geleden, oneindig veel moeite heeft het mij gekost, hiertoe te geraken, maar mijne eer bleef ongeschonden, en uw valdez is vrij, - hoort gij wel geliefde, geheel vrij! En nog is hij niet in den Haag, ligt aan uwe knieën en wacht bevende zijn vonnis van uwe schoone lippen! Nog rust hij, na de verzekering uwer voortdurende liefde ontvangen te hebben, niet aan uwen, hem te gemoet kloppenden boezem! - nog kust zijn mond het jawoord niet van uw blozend gelaat!
Ha! zult gij bij het lezen van deze regels denken; - is dat die groote, die oneindige liefde? Ja, ja, juist deze houdt mij van u verwijderd; - beminde ik u minder, reeds lang lage ik aan uwe voeten. Maar nu, magdalena, - het leven is mij te dierbaar; ik mag het niet roekeloos blootstellen. Het is u bekend, welke verandering de zaak van uw vaderland sedert mijne gevangenschap ondergaan heeft, - uwe geboortestad heeft zich, als zoo vele andere, aan Spanje's magt onttrokken; waagde ik mij nu
| |
| |
in dezelve, en wierd ontdekt, geen geloof zou men slaan aan mijne verklaring, dat slechts de liefde mij derwaarts dreef, en als een spion aangezien, zou ik mijne onvoorzigtigheid met mijn bloed moeten betalen. Uit uwe armen zou men mij rukken, zonder dat uwe pogingen of de voorspraak uwer vrienden in staat zouden zijn, mij te redden. En dan meisje, - indien gij mij slechts half bemint, zoo als ik u bemin, - hoe vreesselijk zou uwe wanhoop zijn, - een rouwgewaad zou den bruidstooi vervangen!...
En toch, magdalena, - zonder u te leven, is mij onmogelijk, - maar bemint gij mij, - wilt gij uwen francisco oneindig gelukkig maken,... uwe zuster te Antwerpen zou u gaarne bij haar zien, en dan.... meisje, gij begrijpt mij,.... de echtgenoote van uwen valdez!.... het staat er, - het woord staat er!.... Meisje, Engel! beminde van mijne ziel! maak mij gelukkig, weiger mijne bede niet, - op mijne knieën zet ik deze letters neder; - mijne tranen droppelen op dezelve; o sla mijn verzoek niet af, maak mij niet diep rampzalig! Meisje, meisje! hoe dobber ik tusschen hoop en vrees; - schrikkelijk wordt mijne ziel geslingerd; - het eene oogenblik verwacht ik alles van uwe liefde, - mijn hart juicht, - mijne ziel baadt zich in eene bron van wellust; - het volgende doet mij voor uwe weigering schroomen en wanhoop verplettert mij!.... Red mij uit deze mij doodende onzekerheid, - gedenk het geliefde; - ook ik versmaadde de beden der liefde niet; mijn
| |
| |
geluk, mijn leven heb ik tot behoud uwer vrienden blootgesteld; en indien ik duizend levens had, aanbiddelijk meisje, hoe gaarne zou ik dezelve aan uw geluk ten offer brengen!...
Uwe zuster vergunt mij, haar verzoek bij het mijne te voegen. Eene brave vrouw! - haar echtgenoot een edel mensch! onder wiens adres ik uw antwoord te gemoet zie. O mogt hetzelve gunstig zijn, hoe zou mijn hart juichen; - mijne veder is buiten staat, ook slechts een flaauw denkbeeld te schetsen van de vreugde, die deze gedachte in mijne ziel verwekt. God geve, dat zij bewaarheid worde! Eenige letters, door uwe schoone hand op het papier gesteld, zullen over mijn leven beslissen; - gedenk dit, dierbare! Groet uwe achtenswaardige moeder; - zoodra mij uw besluit bekend is, zal ik haar smeeken, mijn geluk niet te vertragen. Ondersteun gij mijne pogingen en geloof, dat enkel liefde het hart vervult van
Uwen eeuwig getrouwen
Francisco de valdez.
Het is niet te verwonderen, dat de vurige liefde, welke in dezen geheelen brief van haren minnaar doorstraalt, niet zonder uitwerking bleef op het hart van een jong meisje, wier geheele ziel, reeds zonder dat, aan haren francisco verkleefd was.
Eerst had zij den brief verscheidene malen gelezen en met vreugdetranen bedaauwd; nu drukt zij denzelven aan hare lippen, een reine liefdegloed
| |
| |
doorstraalt hare ziel; zij is gelukkig, oneindig gelukkig!... ‘Ja, francisco!’ roept zij uit, ‘niet te vergeefs zult gij op mijn woord hebben vertrouwd; - welhaast, - spoedig zal ik uwe echtgenoote zijn; - mijne beminde moeder zal het smarten, hare dochter zoo verre van haar verwijderd te moeten zien; - maar ook haar is het eens gegevene woord heilig; zij zal mijne smeekingen, mijne tranen niet weêrstaan; van haren zegen gevolgd, zal ik in uwe liefdearmen snellen, uwe trouw beloonen en gelukkig zijn!’
Niet verkeerd had magdalena het hart harer moeder beöordeeld; - hevig smart het deze, een geliefd kind zoo ver van haar te zullen verwijderd zien, maar zij had beloofd, indien valdez zijn woord gestand deed, het huwelijk van hare dochter niet te zullen tegen zijn. Het is waar, - op het oogenblik, dat zij zulks beloofde, had zij die wending van zaken niet voorzien, die nu plaats had; - zij waande, het ongelukkige Leyden weldra bezweken, en het Spaansch geweld op nieuw met kracht in het hart van Holland gevestigd te zullen zien. Het tegenovergestelde daarvan was geschied, Leyden was bevrijd, Holland grootendeels aan Spanje's magt onttrokken, - maar ontsloeg haar dit van haar woord? Neen, - dit kon zij niet met haar geweten overeenbrengen; - onvoorwaardelijk had zij gezworen; niets mogt haar dus terughouden, hare belofte te vervullen. En buitendien, - dierbaar was haar de tegenwoordigheid van magdalena, maar nog oneindig dierbaarder haar geluk; - zou zij nu, om
| |
| |
de eerste niet te missen, het tweede verwoesten en hare dochter, die zich misschien niet tegen den moederlijken dwang zou willen verzetten, bleek en uitgeteerd, als eene schim, kunnen zien rondwaren en zich zelve het ongeluk van haar kind te wijten hebben? Neen, - dit denkbeeld is te vreesselijk; het kost het moederhart veel; menigen traan zal zij om het gemis van hare magdalena plengen, maar de zielsvreugde, het meisje gelukkig te weten, zal hare droefheid matigen.
Dit waren de gedachten der Douairière, nadat zij, op aanzoek van magdalena, den brief van valdez gelezen had.
Bevende stond het meisje voor haar, want, niettegenstaande zij, zoo als ons bekend is, zich van de toegevendheid harer moeder overtuigd hield, vreesde zij echter, dat deze nog niet zoo spoedig tot iets zoude besluiten, dat haar zeker hoogst onaangenaam was, en ook magdalena, niettegenstaande de liefde, welke zij valdez toedroeg, gevoelde haar hart beklemd, van eene geliefde moeder te moeten scheiden, en had bijna den moed niet, den voorslag daartoe te doen.
De Douairière, die in het hart harer dochter scheen te lezen, wilde haar eene verlegenheid, die toch geen het minste nut kon voortbrengen, besparen en haar met teederheid aan het hart drukkende, riep zij uit, terwijl hare tranen het gelaat van het meisje bevochtigden: ‘lief, dierbaar kind, het valt mij hard, van u te moeten scheiden, maar Gods wil
| |
| |
geschiede; gij zult uw ongeluk niet aan eene teedere moeder te wijten hebben; - valdez heeft zijn woord gestand gedaan en toont uwer waardig te zijn; - wees zijne echtgenoote; - de zegen uwer moeder zal op uwe huwelijkssponde rusten’.... Hare snikken beletteden haar verder voorttegaan, maar te inniger drukte zij het geliefde kind, dat nu spoedig verre van haar verwijderd zou zijn, aan den moederlijken boezem.
Ook magdalena smolt in tranen. Op dit oogenblik gevoelde zij geene vreugde, slechts eene hevige aandoening; - dat zij deze beminnende moeder weldra moest verlaten, schokte haar gemoed; zij kon alleen gevoelen, - te spreken was haar onmogelijk.
De groote zaak was nu echter beslist; de moederlijke toestemming gegeven. Reeds den volgenden dag werd de brief verzonden, die valdez van de wederkeerige liefde zijner beminde zou overtuigen en hem hoop geven, dat ook hare moeder hun geluk niet weêrstreven zou.
Dat onze bevelhebber nu niet veel tijd liet verloopen, maar er per omgaande post reeds twee brieven ten huize van de Douairière moons bezorgd werden, waarvan de een, aan deze dame gerigt, een verzoek om de hand van magdalena, in optima forma inhield, en de andere aan de beminde in de vurigste bewoordingen opgesteld, niets dan van liefdesdankbaarheid en aanstaand geluk handelde, is iets, dat wij, na hetgeen ons van het karakter en de hevige liefde van valdez bekend is, niet wel
| |
| |
anders konden verwachten. Ook de Douairière scheen hierop voorbereid en niet van zins te zijn, haar eigen genoegen boven het geluk van hare dochter te stellen, daar zij het meisje, dat en uit kinderliefde, en misschien ook uit maagdelijke schaamte, het huwelijk nog eenigen tijd verschuiven wilde, zelve aanzette, om haren minnaar niet door een te lang uitstel te bedroeven, daar, hoezeer het haar smartte, hare dochter zoo verre van haar verwijderd te zullen zien, de zaak nu eenmaal op dien voet zijnde, een oponthoud van eenige weken, hoe aangenaam ook voor haar, toch niet kon opwegen tegen de smart, welke zij valdez, die zoo dringend om bespoediging van zijn geluk bad, zou veroorzaken.
De liefde, die in het hart van magdalena voor haren francisco pleitte, liet haar niet toe, veel hiertegen intebrengen, en na nog eenige maagdelijke tegenstruhbelingen van het meisje werd de reis naar Antwerpen, bij de zich eerst voordoende voeglijke gelegenheid, vastgesteld. Er bleef dus niets over, dan dat de Douairière, die door Mevrouw van nederstein, hare gehuwde dochter te Antwerpen, ten sterkste uitgenoodigd was, van deze gelegenheid gebruik te maken, om haar eenige dagen het geluk van haar bijzijn te schenken en het huwelijk van magdalena bijtewonen, er tegen opzag, de terugreis alleen te moeten aannemen.
Ook deze zwarigheid werd echter spoedig uit den weg geruimd, daar amalia en haar echtgenoot
| |
| |
zich aanboden, de aanstaande bruid te vergezellen en gezamentlijk met de Douairière naar den Haag te retourneren; want deze brave menschen waren zoozeer met dankbaarheid jegens valdez doordrongen, dat zij zich eene groote vreugde er van beloofden, het geluk van dezen man te aanschouwen, waarbij zich nog de vriendschap voegde, welke amalia voor magdalena koesterde, weshalve zij zich een dubbel genoegen van deze reis beloofde, als hierdoor aan haar gevoel van dankbaarheid en vriendschap kunnende voldoen.
De grootste zwarigheid nu opgeheven zijnde, werd alles, tot de reis benoodigd, in orde gebragt, om dezelve te kunnen aannemen, zoodra de heer van bronkenhorst, die zich tot dat einde naar Rotterdam begaf, er in geslaagd zou zijn, een neutraal schip optesporen, om den overtogt in veiligheid te kunnen bewerkstelligen.
De Douairière, die het, als eene zorgelijke moeder, braaf druk had, om alles, naar haar genoegen, te beschikken, en met haren zaakverzorger de geldelijke aangelegenheid, wegens het vaderlijk erfdeel van magdalena, dat zij, ofschoon het meisje hier niet op aandrong, volstrekt verkoos uittekeeren, nog voor het huwelijk te arrangeren, droeg harer dochter de last op, valdez en hare zuster van hunne naastdenkelijk spoedige overkomst te verwittigen, welke taak magdalena dan ook volgaarne op zich nam; - en ofschoon de ingetogenheid, ieder deugdzaam meisje eigen, haar weêrhield, den
| |
| |
hoogdravenden liefdestijl van haren minnaar tot voorbeeld te nemen en hare min in hevige kleuren afteschetsen, straalde in haren brief toch zooveel hartelijke teederheid door, dat valdez zonder eigenwaan kon opmaken niet minder door zijne schoone bemind te zijn, dan hij met zijn geheele hart aan haar gehecht was.
|
|