| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk.
Blik op het gelukkige Leyden.
Wij zullen het lieve meisje den tijd laten om tot meerdere kalmte te komen en intusschen nogmaals onzen blik op het verloste Leyden vestigen, om, na de smart en ellende van zoo vele brave menschen beschouwd en betreurd te hebben, nu ook in hun geluk mede te juichen.
Het is nadenmiddag; de maaltijd is afgeloopen; van der werff is met van der does al wandelende in gesprek gewikkeld. Adelgonde zit naast margaretha; beide spreken zacht met elkander. Vreugde en geluk stralen uit aller oogen; slechts hun vermagerd wezen toont nog aan, wat zij kortelings hebben geleden.
Van der werff. Wat dunkt u van het denkbeeld vriend? - wij zijn in den Raad overeengekomen, om onze dankerkentenis aan den edelen boyzot, door het vereeren van eene medaille, te doen blijken, tot opschrift voerende.: Gelijk sanherib voor Jeruzalem, 2 Kon. 19, en aan de
| |
| |
keerzijde: Alzoo zijn de Spanjaarden van leyden gevlugt 1574.
Van der does. Ik vind deze gedachte zeer schoon; men kan het niet beter uitdrukken, hoezeer wij den vinger Gods, zoo duidelijk in het ontzet gebleken, erkennen. Waar toch is meerder gelijkheid in te vinden, dan in den druk, waarin toenmaals het benaauwde Jeruzalem verkeerde, en den nood van onze stad? De uitkomst is bijna dezelfde; de koning van Assyrie, zijn hart tegen den God der heerscharen verheffende, werd zijn leger door eene verschrikkelijke sterfte vernield en deed een plotselijke schrik hem met het overschot verbaasd de vlugt nemen. Dit had ook met onze vijanden plaats; trotsch steunden zij op hunne magt, onze zwakheid en ons vertrouwen op Gods hulp bespottende, en alleen het instorten van een' muur was in Gods hand genoegzaam, om hen met een vreesselijken angst te bezielen en met overhaasting te doen vlugten. Het eenigste onderscheid bestaat dus in de middelen, welke de Voorzienigheid gekozen heeft, om Hare Almagt te toonen; - de zaak als zaak is dezelfde.
Van der werff. Dusdanig is ook het gevoelen van pieter cornelisz, onzen eerwaardigen Predikant. (Met vuur) wat heeft de man, alleen van zijne medebedienaars van Gods woord overgebleven, niet gezwoegd en gezweet, om kranken en mistroostigen te bezoeken en op te beuren, door hunne gedachten, bij de overweging van het loon, dat hen
| |
| |
in de Eeuwigheid verbeidde, van de aardsche ellende, die hen drukte, af te leiden en naar hoogere sfeer te rigten. Nacht en dag was hij in beweging; hij trachtte naar geene rust, en hielden zijne vrienden, voor zijne gezondheid beducht, hem voor, zich toch meer in acht te nemen, dan zeide hij, zijnen vurigen blik ten Hemel beffende:
‘Hij die daar, boven het uitspansel, het Heelal regeert, zal mij versterken; en is het Zijn welbehagen, mij van de aarde te rukken, dat het dan in de vervulling van mijnen pligt geschiede en ik mij niet als een lafhartig dienaar een' meester schame, die mij met zijn bloed gekocht heeft.’
Van der does. De man heeft regt; - den post, waarin ons de Voorzienigheid gesteld heeft, moeten wij, van welken aard ook, met geheel ons vermogen, geheel onze ziel behartigen. Geen gevaar, geene vrees voor den dood moet ons een oogenblik in denzelven doen wankelen. Maar u, die zelf hiervan het voorbeeld aan uwe burgers gegeven hebt, behoef ik zulks niet voor te houden.
Van der werff. God heeft mij gesterkt, mijnen pligt te kunnen betrachten. Zijn naam zij geprezen! Maar hebt gij opgelet, welk een vuur onzen Predikant, in het doen der dankzegging, waarbij zich de geheele kudde, als een eenig man, vereenigd vond, bezielde? - de tranen noodzaakten hem somtijds, zijne schoone rede af te breken. Maar zijn gevoel drong in de ziel der gemeente door; mijn hart gloeide van liefde en dankbaarheid voor den Almagtige!
| |
| |
Van der does. Ook het mijne, adelgonde was zoo geroerd, dat zij, 't huis zijnde, nog wel een uur in tranen doorbragt en ten laatste, eensklaps opstaande, mij om den hals vloog en uitriep, ‘o van der does, hoe bemin ik u! en toch moet Gods liefde voor zijne schepselen nog oneindig grooter zijn.’
Eensklaps doet zich een geweldig gejoel en gejuich op de straat hooren en nadert het huis van van der werff. ‘Leve Prins willem! Leve oranje! Hoezee! Hoezee! klinkt het uit duizenden monden. Een heer te paard houdt voor het huis stil, stijgt af en snelt naar binnen. Het is de Prins, de edele oranje. Eerbiedig buigt zich het gezelschap bij de onverwachte verschijning van den Vorst, die zoo dierbaar aan alle harten is.
‘Gij zijt van der werff?’ zegt de Prins, den burgemeester naderende.
Van der werff. Ja, uwe Hoogheid!
De Prins (hem met gevoel aan het hart drukkende). Dan is hier uwe plaats, edele man: - eene oneindige dienst hebt gij der stad en het vaderland door uwe volharding en onverschrokkenheid bewezen. En deze? (op van der does wijzende).
Van der werff (met moeite zijne vreugdetranen bedwingende). De aanvoerder onzer manhafte burgerij, - de Heer van Noordwijk, mijn Prins!
De Prins (hem omhelzende). Ook gij hoort hier,
| |
| |
edel, dapper mensch. Heil zij het land, dat zulke inwoners telt!
Van der does. En eenen Prins aan het hoofd heeft, als uwe Hoogheid, die de minste daad zijner burgers zoo edel weet te loonen!
De Prins (met vuur). Spreek hier niet van. Ik bemin de Nederlanders met geheel mijne ziel; goed en bloed heb ik gaarne voor hun heil ten beste. Maar wat baatten al mijne pogingen, - de talrijke legers, welke ik tot bescherming hunner regten in de wapenen bragt; - immers niets? Eerst, toen deze edele, grootmoedige natie het heldenzwaard aangordde en met onverschrokkenheid en volharding de halzen aan het Spaansche juk ontwrong, - eerst toen rustte er zegen op onze wapenen. Niet ik, - ulieder moed en onwederstaanbare dapperheid heeft een gedeelte van het Vaderland vrijgevochten; (zich tot de dames keerende). zelfs het schoone geslacht wedijverde, om tot het heilig doel, de bevrijding van het dierbaar Vaderland, mede te werken!....
Van der werff. Prins! hoe schoon blinkt de verhevenheid uwer ziel in al uwe woorden en daden door! Ik zal niet ontkennen, dat de moed en volharding der Nederlanders, in dezen tweestrijd tusschen vreemd geweld en liefde tot de vrijheid, schitterend hebben uitgeblonken; - maar waartoe zouden al deze uitstekende heldendaden het veege Vaderland hebben gediend, indien niet gij, als de zon tusschen de starren, het vereenigingspunt waart geweest, om 't welk al wat edel was zich schaarde
| |
| |
en dus, tot één geheel gevormd, onder uwe wijze leiding in staat werd gesteld, om zich, met hoop op een' goeden uitslag, tegen de tirannij eens dwingelands te verzetten; daar anderzins hunne pogingen, hoe edel ook, te ver uiteenloopend zouden geweest zijn, om het gemeenschappelijk doel, het heil des Vaderlands, bevorderlijk te zijn, en hun edel bloed nutteloos zou hebben gevloeid.
De Prins (glimlagchende). Ik zie wel, van der werff, dat gij uwe gewoonte, om steeds de deugden van anderen te verheffen en uwe eigene over het hoofd te zien, ook nu getrouw wilt blijven; ik neem dus uwe woorden niet als de vleijerij eens hovelings, maar als uit den grond uwer schoone ziel voortkomende, aan. Ik zal ook, door eene verkeerde nederigheid verleid, niet ontkennen, dat er veel waarheid in dezelve besloten ligt. Moeijelijk zou het 's Lands edelen gevallen zijn, bij denzelfden heldenmoed, door hen ten toon gespreid, de zaken op den tegenwoordigen voet te brengen, zonder allen eenstemmig en door het bestuur van éénen geleid, te handelen; - ik zal mij dus nimmer aan de dankerkentenis der Nederlanders, dat ik iets tot hun heil heb bijgedragen, onttrekken; maar hoe het hiermede zij, - zonder hunne veelvuldige opofferingen en voor niets terugwijkende volharding, zou dit land waarschijnlijk nog in Spanje's dwangketenen geklonken zijn. Maar dat daar gelaten, - uwe stad heeft zich uitmuntend gedragen; - de ellende, die zij manmoedig verduurd heeft, gaat alle geloof te
| |
| |
boven. Dergelijke daden te beloonen is boven de magt van elken vorst, al ware hij ook de grootste der aarde, verheven. Alleen bij God en in hunne eigene heldhaftige ziel kunnen zij die belooning vinden. Ik ben echter met de Staten overeengekomen, niet om het onmogelijke te beproeven en iets, dat boven alle vergelding verheven is, te willen beloonen, maar om der, ons zoo waarde stad, een blijk onzer achting en deelneming te schenken; - niets kwam ons geschikter voor, om dit doel te bereiken, dan het in ulieder keus te laten, voor eene reeks van jaren van alle landelijke lasten geheel ontslagen te zijn, daar gij reeds zoo oneindig veel voor het Vaderland hebt opgeofferd, dat hetzelve zoo ondankbaar niet is, om nog meer van u te vorderen, of dat eene Akademie, in uwe wallen gevestigd, u als een blijvend aandenken van roem en volharding geschonken zij!....
Van der werff. (met vuur). Mijne stem alleen kan hier niet beslissen, - ik twijfel echter niet, of het grootste gedeelte van den Raad zal zich geen oogenblik bedenken, hunne keus te bepalen; want, hoe groot ook onze ellende zij, ook het Vaderland verkeert in een' drukkenden toestand, heeft ontzaglijke sommen, tot ons behoud, zonder bedenking, ten offer gebragt; wij hebben niet alleen voor het vaderland, maar ook voor eigen behoud gestreden; - het zou dus laag zijn, na deszelfs hulp te hebben ontvangen, hoe zwaar het ons ook vallen moge, onze geringe bijdragen tot het alge- | |
| |
meene welzijn te willen achterhouden. Hoe edel dus uwe bedoeling hieromtrent zij, nooit zou ik tot het aannemen van deze gunst mijne stem verleenen; - liever leide ik mijne waardigheid af en sleet mijn leven als een ambteloos burger. Maar anders is het met uw tweede aanbod gelegen. Dit, Prins, is al onze dankbaarheid waardig; - het zal de edelste jeugd uit den Lande naar onze vest doen snellen, denzelver bloei bevorderen en, wat meer dan dit alles is, ons eens den onsterfelijken roem schenken, voortreffelijke mannen, binnen onze wallen opgeleid, het heil en het geluk van het dierbare vaderland te zien bevorderen.
De Prins (met aandoening). Edel mensch, het hart ligt u op de tong; - maar uwe woorden bevatten waarheid en getuigen van uwe grootmoedige ziel; uit uwen mond kunnen dezelve mij niet beledigen. Reeds bij voorraad was mijn hart overtuigd, welke keus de uwe zou zijn, maar niet allen denken even edel, zijn even verlicht als gij; ik weet, wat gij te worstelen hebt gehad met de gevoelens van sommigen uwer ambtgenooten die, in plaats van uw edel doel te bevorderen, hetzelve tegenwerkten en den zwaren, op uwe schouders drukkenden last vermeerderden. Ik zal hierin echter voorzien; - eer gij het, u voorgeslagene, aan den Raad voordraagt, zal ik, voor zoo ver zulks te mijner kennis gekomen is, denzelven zuiveren, en, door uwen raad geholpen, de plaats der afgetredenen met edele, het belang van vaderland en stad behartigende
| |
| |
mannen aanvullen, als wanneer het geen twijfel lijdt, of uwe keus, die ook de mijne is, zal zegepralen.
Van der werff. (tot tranen toe bewogen.) Vergeef mij, grootmoedige Prins! het is mij onmogelijk, mijne aandoening, bij de beschouwing van uwe, zich meer en meer voor mij ontwikkelende schoone ziel, te bedwingen. Ik gevoel het, - mijne woorden hadden u beleedigend kunnen toeschijnen, maar geloof mij, Prins, slechts innige overtuiging deed mij dezelve onwillekeurig uitspreken; mijn hart miskende echter daarom het uwe niet, en dit doet mij ook op vergiffenis te dien aanzien bij uwe Hoogheid hopen. Wat mijne ambtgenooten aangaat, sommigen hunner hebben mij zeker diepen kommer veroorzaakt, menigen traan afgeperst, maar God schiep ieder' mensch niet met dezelfde zielskracht; - hunne harten bezweken voor de vreesselijke ellende; - door medelijden beroerd, wankelde hun pligt; - nu het gevaar geweken is, zullen zij gaarne tot het algemeene heil medewerken. Geene laaghartige wraak woont in mijnen boezem; laat dus alles vergeven en vergeten zijn, Prins! (zich nederwerpende.) Ik smeek het u op mijne knieën!
De prins (hem opheffende en met gevoel aan zijn' borst drukkende.) Edel, edel mensch! ook ik kan mijnen vijanden vergeven, maar om zoo geheel, zoo innig als gij, zelfs voor mijne hateren te smeeken, kan ik het voorbeeld van onzen gezegenden Verlosser niet volgen. Maar gij hebt nu den pligt van mensch en Christen vervuld, laat mij ook dien
| |
| |
eens Vaders over zijn volk volbrengen; ook mijn hart haat de zwakken niet; maar hun het roer van staat in handen te laten, zou niet stroken met de op mij rustende verpligting, om het heil des vaderlands boven alles te stellen! En dit, - dit kunt gij niet van mij vorderen.
‘U is het te bevelen, - mij, te gehoorzamen, edele Prins! zegt van der werff, door zijne tranen belet verder voort te gaan.
Ook van der does is hevig aangedaan; schooner, treffender tafereel had hij nooit bijgewoond; zijn hart juichte, dat aan zulk een edel mensch het roer van staat was toevertrouwd.
De vrouwen barsten in een luid suikken los, zij willen zich verwijderen, maar oranje belet hun zulks, ‘Schaamt u deze tranen niet, beminnelijke Dames; - zij getuigen, dat uwe ziel even schoon is, als het ligchaam, dat dezelve omhult; daar, waar mannen weenen, behoeft gij uw gevoel niet te bedwingen,’ zegt hij en leidt haar naar hare plaats terug.
Nog eenigen tijd onderhield zich nu de Prins met hen over de omstandigheden, welke het beleg hadden vergezeld; hij deelde hun zijne hoop mede, dat de Spanjaarden zich nu weldra genoodzaakt zouden zien het binnenste gedeelte van Holland te verlaten, als wanneer het hun, de handen meer vrij krijgende, gemakkelijk zou vallen, den vijand den terugkeer te beletten. Daar echter zijn tijd voor dit oogenblik zeer bepaald was, dewijl hij voor den
| |
| |
duistere nog in Delft wenschte terug te zijn, vond hij zich, volgens zijne eigene woorden, genoodzaakt zich voor het tegenwoordige aan het bijzijn van een' hem zoo waard gezelschap te ontrukken, en na van der werff verzekerd te hebben, dat hij, binnen weinige dagen, weêr te Leyden zou komen, om zijn voornemen, aangaande een gedeelte der Regering, ten uitvoer te brengen, drukte hij dezen waardigen man en den edelen van der does nog eens aan het gevoelvolle hart, verzekerde de Dames, in vleijende bewoordingen, van zijne voortdurende achting en weldra bevond hij zich, door eene juichende menigte uitgeleid, op de terugreis naar het aloude Delft, waar toenmaals 's Prinsen Hof gevestigd was.
Naauwelijks heeft de Prins zich uit hunne tegenwoordigheid verwijderd, of ons gezelschap, hun gevoel en aandoeningen den vrijen loop latende, storten margaretha en adelgonde met vreugde tranen in de oogen, om den hals harer echtgenooten: ‘o God! roepen zij bijna gelijktijdig uit: welk een geluk, zulk een' man tot echtgenoot te bezitten!’
Van der werff. (met vuur.) Zulke mannen zijn er meer, dierbare margaretha; - maar een zoo deugzame Prins als oranje zal naauwelijks onder al de Vorsten der aarde te vinden zijn!
Van der does. (zijne jeugdige gade aan het liefdevolle hart klemmende.) En maar enkel zulke vrouwen, als mijne adelgonde!
| |
| |
Het gezelschap, zich nu weder geplaatst hebbende wijdde in loftuitingen over den Prins uit; - aller harten gloeiden voor eenen Vorst, die de verdiensten zijner burgers wist te waarderen en door zijne gemeenzaamheid aller vertrouwen te winnen; - menige toast werd op zijn welzijn, de vrijheid van het vaderland en het heil der stad ingesteld en de pokaal met parelend druivennat tot den bodem geledigd.
Eerst laat in den nacht scheidde men van een, en de vreugde, die op aller gelaat zigtbaar was, toonde genoegzaam, dat geene verveling hier aanleiding toe gaf, maar de hen des anderen daags toevende bezigheden noodzaakten de mannen aan den tijd der rust te denken, om de tot vervulling hunner pligten zoo noodige krachten niet aan het genot van eenig meerder genoegen te verspillen.
De edele van der does had nog een' geruimen tijd het geluk, zich over de gunstige gevolgen zijner bewezene trouw en moed te kunnen verheugen. Weldra deed ook zielevreugde, haren echtgenoot, die nu het zwaard weder met de pen verwisseld heeft en, terwijl het zwaard in de schede rust, met de veder het heil des vaderlands tracht bevorderlijk te zijn, den blos op het gelaat van adelgonde terugkeeren. En na afgeloopene bezigheid van haren gemaal, rust zij gewoonlijk, met een Hemelsch genoegen, terwijl hare oogen van vreugde schitteren, aan zijn, haar te gemoet kloppend hart. ‘O van der does,’ roept zij dan, in zulk een
| |
| |
oogenblik uit; ‘hoe oneindig is toch de liefde Gods! Voor een oogenblik moge Hij den sterveling aan wanhoop ten prooi laten; - maar weldra is Zijne hulp nabij! en het daarop volgend geluk doet eene reeks van geledene rampen ons slechts als een' akeligen droom toeschijnen; - en alleen het tegenwoordige genietende, stroomt eene zaligheid door onze ziel, die der Hemellingen gelijk!’ Eene vurige omhelzing, waarbij tranen van dankbaarheid en liefde hun uit de oogen druppelen, besluit meestal dit tooneel eener reine huwelijksliefde.
Ook de achtenswaardige van der werff genoot nog verscheidene jaren eene ongestoorde zielevreugde; - luisterrijk zag hij zijne stad herbloeijen en waardige mannen van derzelver Akademie, dat gedenkstuk van Leyden's onverwelkbaren roem, het heil van het dierbare vaderland, zoo waard aan 's mans hart, bevorderen; zijne kinderen, door hunnen braven vader voorgegaan, groeiden als echte Nederlanders op; hij mogt het nog beleven, dat zijn zoon aan Leyden's Akademie in de regten werd gepromoveerd, terwijl, volgens verklaring van Professoren, zijne talenten het vaderland en zijner geboortestad niet tot oneer zouden strekken. Zijne dochter huwde op haar twintigste jaar, met toestemming van wederzijdsche ouders, met een braven Predikant, wiens jeugdige talenten voor 't vervolg veel beloofden: - zij volgde de voetstappen harer moeder en was eene brave zuinige huisvrouw, die met geheel het reine hart aan haren echtgenoot,
| |
| |
welke haar ook teederlijk beminde, gehecht was. En toen de grijze haren en gekromde ruggen van der werff en zijner echtgenoote aantoonden, dat hun aardsche bekleedsel met snelle schreden neigde, om tot den moederschoot der aarde terug te keeren, juichten nog hunne harten, zich zoo schoon in jeugdige loten, die om hunne grootouders heen dartelden, te zien herleven. Dankbaar sloeg de eerwaardige grijsaard, bij zulk een tooneel, zijn' nog helderen blik ten Hemel, drukte zijne echtgenoote aan het niet meer zoo snel kloppend, maar nog even liefdevol hart; ‘Vrouw!’ zeide hij dan, ‘wie slechts de deugd betracht, vindt dikwijls reeds een Hemel op aarde!’
|
|