| |
| |
| |
Zestiende hoofdstuk.
De gelukszon staat aan een helderen hemel.
Wij willen aan de dames en den heer van bronkenhorst den tijd laten, om alles, tot de reis benoodigd, in behoorlijke orde te brengen, en, zouder een neutraal of ander schip te behoeven, ons, als met een tooverslag, naar Antwerpen verplaatsen.
De heer van nederstein wandelt, met de handen op den rug, het vertrek op en neêr en slaat nu en dan een blik op zijne echtgenoote, die zich bezig houdt, een' brief te lezen; - een andere ligt voor haar op de tafel.
Mevrouw van nederstein, hare lectuur geëindigd hebbende, reikt den brief, met een vrolijk gelaat, aan haren echtgenoot: ‘Daar, george, lees eens; magdalena schrijft mij, dat zij binnen weinige dagen, in gezelschap van mama, hoopt hier te zijn. Reeds lang heb ik in stilte gewenscht, haar eens te zien, maar dewijl ik bewust was, dat uwe
| |
| |
zaken het u onmogelijk maakten, uij te vergezellen, en het reizen, bij den tegenwoordigen staat van zaken, aan vele onaangenaauiheden onderworpen is, heb ik, om u niet te bedroeven, nooit mijn verlangen hier omtrent laten blijken.
Nederstein (haar kussende.) Ik dank u voor deze oplettendheid, beste maria, want waarlijk, het zou mij veel opofferingen hebben gekost, een verzoek toe te staan, dat u aan gevaar kon blootstellen. Het doet mij echter een bijzonder genoegen, den wensch van mijn lieve vrouwtje nu voldaan te kunnen zien, zonder dat mijne liefde zich over haar afzijn behoeft te verontrusten.
Een bediende. De kolonel valdez!
Nederstein. Verzoek mijnheer, maar binnen te komen. Nu neemt hij den brief van tafel en steekt denzelven, met een' wenk aan zijne echtgenoote, bij zich, op het oogenblik dat de kolonel de kamer intreedt.
Valdez (zich buigende.) Ik hoop niet, dat mijne veelvuldige bezoeken u tot last zullen zijn, waarde vrienden, maar de gedeeltelijke drijfveêr er van is u bekend.
Nederstein. Geene komplimenten, kolonel! (hem een stoel aanbiedende) Wees zoo goed en zet u; - uw gezelschap is ons altijd aangenaam.
Valdez (zich naast den heer van nederstein plaatsende.) Gij hebt niets naders uit den Haag vernomen?
Maria glimlacht en heeft moeite zich te bedwingen.
| |
| |
Nederstein. Anders niet, dan dat die stad op het punt is, een harer grootste sieraden in 's vijands handen te zien overgaan.
Valdez (eenigzins verwonderde.) Haar grootste sieraad? Dat bestaat in?....
Nederstein (den brief voor den dag halende en aan den kolonel toereikende.) Deze zal u misschien eenige inlichting kunnen geven.
Valdez (ontsteld) van magdalena! Hij rukt den brief open en leest.) ‘Goddank!’ roept hij eensklaps verheugd opspringende en nederstein om den hals vliegende uit; ‘zij komt! vriend, zwager, mijne magdalena komt!’.
Ofschoon de vrees, welke zijn hart, bij het afzenden zijns eersten briefs, beklemde, dat het meisje van gedachten mogt veranderd zijn, of dat hare liefde die hoogte niet bereikt had, dat zij hare vrienden en het vaderland om zijnentwil zou verlaten, door het troostvolle antwoord van magdalena, hetwelk hem van hare! voordurende liefde overtuigde, en de hoop bij hem deed geboren worden, dat de Douairière zich misschien ook zou laten bewegen hare toestemming tot het huwelijk en de verwijdering harer dochter te geven, grootendeels opgeheven was, zoo verkeerde hij toch nog in groote ongerustheid, dat het meisje zich aangaande de gevoelens harer moeder misrekend kon hebben en de Douairière haar misschieu bewegen zou, het moederlijke huis voor als nog niet te verlaten. Nadat hij dus zijnen brief, waarin hij om de hand van
| |
| |
magdalena verzocht, verzonden had, zag hij met een brandend ongeduld het antwoord te gemoet. Met elken dag steeg zijne vrees hooger; hij stelde zich zooveel geluk in het bezit van magdalena voor, dat hij bijna zelf niet op dat geluk dorst hopen. Er ging dus geen dag voorbij, dat hij zich niet bij nederstein, met wien hij zeer groote vrienden was, liet vinden en altijd was zijne eerste vraag, of er nog geene tijding uit den Haag was. Reeds meer dan tienmaal had hij dezelve herhaald, en steeds een ontkennend antwoord bekomen; zijne vrees klom dus hoe langer hoe hooger en had hem, sedert een paar nachten, zoo door het hoofd gemaald, dat hij geen oog kon sluiten. Het is derhalve niet te verwonderen, dat hij, zich nu plotseling van deze, hem folterende, onzekerheid verlost en het blijde oogenblik, dat zijn geluk bevorderen moest, nabij ziende, in eene uitbundige vreugde losbarstte.
Dagelijks zag men nu een' Spaansch' hoofdofficier, in schitterende uniform, de boorden der Schelde voor Antwerpen, uren achter een, langs drentelen; en zoodra kwam er niet eenig schip aan, waaruit zich passagiers naar wal begaven, of onze officier bevond zich ook reeds in de nabijheid en scheen de aangekomenen opmerkzaam gadeteslaan. Welke bedoeling hij hiermede had, wist geen mensch, ofschoon men het niet aan gissingen daaromtrent liet ontbreken en de heer robert dodin, kastelein in het hôtel Ruimzigt, die een paar malen de eer had genoten, dezen geheimzinnigen Spanjaard hij
| |
| |
zich te zien, en voor goed geld op vrij slechten wijn te vergasten, en die door de vragen der nieuwsgierigen als bestormd werd, beäntwoordde dezelve gewoonlijk met den schouder optehalen en met een air van gewigt den vrager intefluisteren: ‘men mag alles zoo niet zeggen, wat men weet, - anders... maar ik zal u wel eens nader spreken.’ En dit gezegd hebbende, vervoegde hij zich bij een' ander' der aanwezigen, om hem hetzelfde, of iets van niet veel meer gewigt, in 't geheim medetedeelen. Inderdaad wist hij echter niets meerder of minder aangaande de bedoelingen des Spaanschen officiers, die nooit verder met hem gesproken had, dan noodig was, om eene flesch wijn te eischen, dan de hem vragende personen, maar was enkel op de eenvoudige, schoon voor zijne beurs zeer voordeelige gedachte gekomen, om zich de airs te geven van iemand, die met de zaak bekend was, ten einde daardoor de nieuwsgierigen in zijn hôtel te lokken. Deze list gelukte hem zelfs boven verwachting, want ook hier geschiedde, hetgeen veelal het geval is; een ieder maakte uit de halve woorden van den hospes, door er de rest bij te denken, een' volzin en bragt dezelve dus aan anderen over, die er gewoonlijk dan ook nog iets bijvoegden, zoodat het binnen drie dagen bijna door geheel Antwerpen ruchtbaar was, dat er een voornaam persoon uit Holland incognito te Antwerpen wilde komen, om de stad tot afval te bewegen, maar dat de Gouverneur, de lucht hiervan gekregen hebbende, al
| |
| |
de aankomende schepen nu zorgvuldig door een' hoofdofficier liet gadeslaan, om op deze wijze den vogel, bij zijne aankomst, te snappen, en dat de heer dodin, in Ruimzigt, nog wel meer van deze zaak wist, dan bij zich, voor het oogenblik, dorst uitlaten. Dit had dus het natuurlijke gevolg, dat de Antwerpenaars, het fijne van de zaak willende weten, ieder voor zich in de verbeelding, dat de kastelein hem wel iets zou toevertrouwen, ' geen hij iedereen zoo niet aan den neus wilde hangen, in menigte zijn hôtel bezochten.
Het zal onnoodig zijn, den scherpzinnigen lezer te zeggen, dat deze hoofdofficier en Don francisco de valdez slechts één' persoon uitmaakten, en dat onze Kolonel, zonder eenig staatkundig oogmerk, alleen door liefde en het verlangen naar zijne beminde, tot deze dagelijksche wandeling gedreven werd.
Verscheidene dagen had hij dezelve hervat; - iederen morgen kwam hij, bezield door de hoop, dat eindelijk het gelukkige tijdstip daar zou zijn, Schelde's boorden bezoeken, en eerst des avonds, als de duisternis hem belette, iets meer te kunnen waarnemen, keerde hij naar huis, en alleen eene blijde verwachting van den volgenden dag gelukkiger te zullen zijn, was in staat, hem voor droefgeestigheid te behoeden.
Ook nu weder is de dag en met denzelven zijne hoop bijna vervlogen, als eene opkomende donderbui en de drukkende lucht, die hem het gaan lastig maakt, valdez doet besluiten, zijne verdere in- | |
| |
spectie uit een der vensters van het hôtel Ruimzigt voorltezetten. Niet in zijne bespiegelingen willende gestoord zijn, eischt hij eene flesch wijn en eene vrije kamer en, ofschoon al de vertrekken, dat van den hospes alleen uitgezonderd, reeds bezet zijn, staat de heer dodin geen oogenblik in beraad, om dezen welkomen gast naar boven te geleiden en hem zijn eigen vertrek aantewijzen; - eensdeels gedrongen door het ontzag, hetgeen de Spaansche uniform toenmaals aan elken burger inboezemde, en anderendeels, dewijl de heer dodin de niet ongegronde bedenking maakte, dat het oogenblikkelijke ongemak, hetgeen hij hierdoor leed, niet kon opwegen tegen de waarschijnlijke winst van eenige goudstukken, welke hij, door de nieuwsgierigheid der Antwerpenaren gaande te houden, hoopte, van tijd tot tijd uit hunne beurs in de zijne te zien overgaan.
Ondertusschen heeft valdez zich aan het raam geplaatst en is weldra in gedachten verdiept; - eindelijk wekt heim de steeds nader en nader rollende donder uit zijn gepeins; hij ziet op; - een klein schuitje, dat in het verschiet op de reeds onstuimig wordende Schelde dobbert, trekt zijne aandacht. Hij meent vrouwelijke gedaanten in hetzelve te onderscheiden. Zou het magdalena, - zou het de geliefde zijn? Zijn hart springt op van vreugde. Het nadert, - vrouwen in Hollandsche kleederdragt. Ja, ja, zij is het!!...
In een oogenblik is hij den trap af, het huis uit en aan den steiger, waar gewoonlijk de passa- | |
| |
giers worden uitgezet. Al de aanwezigen in Ruimzigt volgen hem met nieuwsgierigheid uitdrukkende blikken; de spoed, welken hij maakt, doet besluiten, dat de verdachte persoon zich waarschijnlijk in het naderende schuitje zal bevinden; de vrees van den Spanjaard te vertoornen weêrhoudt hen te naauwernood, zich tegelijk met hem naar den steiger te spoeden.
De donderbui zet op; - ratelende slagen doen de lucht weêrgalmen; helle bliksemstralen volgen elkander zonder tusschenpozing; klaterend stort de regen neder; een geweldige wervelwind beroert het water; vreesselijk wordt het kleine, op de golven dobberende, bootje geslingerd en dreigt alle oogenblikken voor eeuwig in de afgrondskolken te verzinken.
Valdez loopt als een razende, met gewrongene handen langs de straat; de hoed is hem afgewaaid, wild vliegen hem de haren langs het hoofd; - eenige schippers, met haken en dreggen gewapend, schieten toe, om, indien mogelijk, den in nood zijnde hulp te bieden.
Nog eens vertoont het schuitje zich op de golven; duidelijk onderscheidt men het door den wind toegevoerde angstgeschrei der vrouwen, die, met hare handen ten Hemel geheven, de hulp des Almagtige schijnen in te roepen; - eene verschrikkelijk groote golf ligt het schuitje op en ploft het tegen het strand; eene tweede overdekt hetzelve en zou, het schuitje weder met zich voerende, hetzelve weldra onder het bruischend nat bedolven
| |
| |
ben, indien niet de krachtige hand van valdez en menige haak en dreg in deszelfs boord bevestigd, zulks belet hadden.
Nu in het schuitje te springen, zijne geliefde, half onmagtig van schrik, in zijne gespierde armen te knellen, en haar in veiligheid te brengen, is slechts het werk van één oogenblik voor onzen Kolonel, die, van wanhoop bij het gevaar dat zijne geliefde dreigde, nu tot de grootste vreugde wegens hare redding overslaat, en zonder zich aan de rondom hem zamengevloeide menigte te storen, het druipende meisje aan zijn' borst drukt en verheugd uitroept: ‘O God, zij gedankt! Dierbare magdalena, gij zijt mij dan niet ontrukt op het oogenblik zelf, dat gij mijn geluk zoudt voltooijen!’
Intusschen had ook de heer van bronkenhorst en de beide dames, door de schippers geholpen, den wal bereikt en zich bij de jongelieden gevoegd, en allen sloegen nu een' dankbaren blik ten Hemel, om den Algoede te danken, dat. Hij hen een zoo vreesselijk gevaar gelukkig had doen ontkomen.
Met brandende nieuwsgierigheid zag het gezelschap in Ruimzigt, dat, zoover de invallende schemering zulks toeliet, dit geheele tooneel aandachtig had waargenomen, de komst des Kolonels en van zijn druipend gezelschap, te gemoet. De heer dodin stond reeds in de deur, om de gasten te recipiëren en had zich reeds, tot driemalen, zeer beleefdelijk gebogen, toen hij, tot zijne en der aanwezigen spijt,
| |
| |
gewaar werd, dat zij zijne deur slechts passeerden en zich dadelijk stadwaarts begaven.
Dit was het gevolg der korte overweging, die bij ons gezelschap had plaats gehad, dat zij, eenmaal doornat zijnde, onmogelijk natter kouden worden en het dus dwaasheid zou zijn, voor den regen te schuilen, te meer, daar er voor de dames, wier goed zich nog op het schip bevond, ten huize van mevrouw van nederstein toch altoos meer gelegenheid zou zijn, om hun doorweekt pakje met drooge kleederen te verwisselen, dan in het hôtel Ruimzigt van den heer dodin, die door zijne diepe buigingen hun al dadelijk een groot denkbeeld van de Antwerpsche beleefdheid zou hebben ingeboezemd, indien niet schrik wegens het uitgestane gevaar en vreugde, hetzelve nog zoo gelukkig ontkomen te zijn, hunne gemoederen zoo geheel hadden ingenomen, dat zij noch den kastelein, noch zijne komplimenten gewaar werden, maar zich zoo spoedig, als de gang der dames zulks toeliet, naar huis begaven.
Bij hunne aankomst was mevrouw van nederstein niet weinig ontsteld op het vernemen van het gevaar, waarin zij verkeerd hadden, op eenmaal van eene moeder en zuster beroofd te worden, en na eene korte doch hartelijke wellekomst, spoedde zij zich met de dames naar boven, en schommelde hare garderobe door, om haar toch, zoo schielijk mogelijk, van drooge kleêren te voorzien. Denzelfden post nam de heer van nederstein jegens de
| |
| |
heeren op zich en eer een half uur verloopen was, bevond zich ons gezelschap, zoo goed en zoo kwaad, als de gelegenheid zulks toeliet, opgeschikt, reeds in de groote zaal vereenigd, waar men, onder een glaasje warmen wijn, welken de bezorgde maria reeds in gereedheid had doen brengen, weldra den uitgestanen schrik vergat en tot gulle vrolijkheid gestemd werd, waartoe de vreugde, welke onze gelieven smaakten, zich, na eene zoo lange afwezigheid weêrtezien en de zinspelingen van de altoos jollende amalia, op hun aanstaande huwelijk, niet weinig bijbragten.
Reeds op den derden dag werd, op voorspraak van mevrouw van bronkenhorst, die zoo spoedig mogelijk het geluk van valdez en van hare vriendin wenschte voltooid te zien, de verlooving vastgesteld.
Naar gelang der uitgestane vermoeijenissen der dames, scheidde men eerst laat van elkander, na alvorens afspraak te hebben gemaakt, dat valdez hen den volgenden morgen zou komen afhalen, om gezamentlijk het huis, hetwelk hij met zijne, aanstaande echtgenoote wenschte te betrekken en reeds tot dat einde gehuurd had te gaan bezigtigen. De gloeijende kus, welken valdez, bij zijn vertrek, op den mond van magdalena drukte en dien zij ook niet onbeantwoord liet, overtuigde onze jongelieden van weêrszijden, dat het niet aan hen gelegen had, of er waren reeds duizend zulke kussen gewisseld, en dat alleen de tegenwoordigheid der Douairière en van het overige gezelschap hen genoodzaakt had,
| |
| |
meer ingetogenheid in acht te nemen, dan hunnen verliefden harten, na een zoo langdurig afzijn, wel aangenaam was.
Der listige amalia was dit bedwang der jongelieden, dat door hunne vreugde heen blonk, niet ontgaan, en toen zij, den volgenden morgen, en cortège, de woning van valdez bezochten, wist zij het zoo aanteleggen, dat de bezigtiging van den vrij uitgestrekten tuin, met een klein slingerboschje voorzien, alleen aan de gelieven werd overgelaten.
Dezen verzuimden ook niet, van die onverhoopte vrijheid gebruik te maken en zich voor het vorige bedwang schadeloos te stellen, door hunner liefde den vrijen loop te laten. Naauwelijks had het lommerrijk geboomte hen aan hef oog van het overige gezelschap onttrokken, of zij plaatsten zich, arm in arm geslingerd, in een berceau, 't geen in het midden van 't boschje gelegen, hen hiertoe scheen uittenoodigen. Innig drukte valdez het lieve meisje, om welks wille hij zich zoo vele rampen had getroost, aan zijn van vrengde kloppend hart en deelde, op magdalena's dringend verzoek, haar datgene van de ontmoetingen, die hem, na zijne laatste scheiding van haan, bejegend waren, wat haar nog niet uit zijne brieven bekend was, mede.
Menigen traan lokte het verhaal der geledene gemakken van den man, dien zij zoo hartelijk beminde en die zich al deze onaangenaamheden, ofschoon hij ze grootendeels bij voorraad voorzag, alleen uit liefde tot haar had getroost, uit de oogen
| |
| |
van magdalena, die, met teedere dankbaarheid op den geliefde gevestigd, eene reine vreugde in het hart haars minnaars deden geboren worden.
Vervolgens liep hun gesprek over het aanstaande huwelijk en het geluk, hetwelk zij zich voorstelden, onafscheidelijk door Hymens rozenketen vereenigd, hun volgend leven te smaken. Dat dit diskoers, tusschen de bedrijven, door menigen hartelijken kus des minnaars, die het beminnende meisje niet altoos onbeantwoord liet, verlevendigd werd, zal geene mijner lezeren in twijfel trekken even zoo zal het ook niemand verwonderen, dat onze gelieven, onder dit kussen en praten, den nooit stilstaanden loop des tijds vergetende, zich maar volstrekt niet voor konden stellen, reeds twee uren in deze zoete bezigheid te hebben doorgebragt, ofschoon amalia, die als voorloopster van het overige gezelschap, dat zich nu ook in den tuin begeven had, de gelieven van deszelfs aannadering verwittigde, hun zulks ten sterkste verzekerde.
Nu naderden ook de overigen, en gezamentlijk verder voortwandelende, vroeg de Douairière, die huis en tuin zeer naar haar genoegen scheen te vinden, hieromtrent het gevoelen van hare dochter.
‘Het huis schijnt zeer wel ingerigt, maar den tuin vind ik verrukkelijk!’ zeide magdalena met geestdrift.
Een glimlach, welke zich om den mond der Douairière vertoonde, die zich hare jeugd herinnerde en misschien meer dacht, dan zij goedvond, te
| |
| |
zeggen, joeg het meisje een blos op het gelaat, daar zij nu inzag, dat het voorzigtiger zou geweest zijn, een koeler woord dan verrukkelijk te bezigen.
Amalia, die wel begreep, dat hare vriendin weinig of niets van den tuin gezien had, en, al ware zij met valdez in eene wildernis geweest, waarschijnlijk toch de vraag der Douairière met verrukkelijk zou hebben beantwoord, kon zich naauwelijks weêrhouden van in een luid gelach uittebarsten; - zij hedwong zich echter zoo veel mogelijk en verzekerde magdalena, dat het haar een bijzonder genoegen deed, deze zulk een groot behagen in hare aanstaande woning te zien scheppen.
Bronkenhorst, de verlegenheid van magdalena opmerkende, gaf zijn vrouwtje een wenk, en wist, door eene andere wending aan het gesprek te geven, haar spoedig uit dezelve te verlossen.
Kort hierop begaf men zich weder naar de woning van nederstein, waar hen reeds een heerlijk diner wachtte. De gasten, welke door het geledene ongemak en den uitgestanen schrik van den vorigen dag hunnen appetijt niet schenen te hebben verloren, deden alle mogelijke eer aan den maaltijd en bragten het overige van den dag in scherts en vrolijkheid door.
Twee dagen hierna werd werkelijk de verloving der jongelieden in het bijzijn eener talrijke rij van vrienden en bekenden voltrokken en volgden, gedurende de bruidsdagen, het eene feest het andere op.
Hoe nader echter de dag kwam, waarop valdez
| |
| |
onverbrekelijk met het beminde meisje zou vereenigd worden, te heviger werd zijn verlangen naar dat gelukkig oogenblik. Want hoezeer onze jongelieden zich nu en dan aan het feestgedruisch wisten te onttrekken en eenige oogenblikken aan de liefde te wijden, waren deze oogenblikken evenwel te zeldzaam en van te korten duur voor de vurige liefde des kolonels, en waarschijnlijk ook van magdalena, hoewel deze door maagdelijke schaamte weêrhouden werd, zulks te laten blijken.
Intusschen werd alles tot het huwelijksfeest, dat ten huize van nederstein zou plaats hebben, in gereedheid gebragt en met rasse schreden naderde het oogenblik, dat aan het ongeduld van valdez perk zou stellen.
Hij is daar, die dag, die heugchelijke dag! Een eerwaardig geestelijke legt de handen in een van twee menschen, wier harten sins lang vereenigd zijn. Vreugde en geluk schitteren uit de oogen van valdez; teedere liefde en aandoening zijn in die der schoone bruid te lezen. Van alle kanten stroomen hun de zegenwenschen der gasten toe.
De Douairière drukt met teederheid hare dochter aan het hart en schenkt het jeugdige paar, terwijl tranen van gevoel langs haar eerwaardig gelaat biggelen, haren moederlijken zegen.
‘God schenke u een geluk, zoo als gij waardig zijt, dierbare vrienden!’ zegt amalia, den kolonel hare hand reikende en met de andere magdalena, aan den voor vriendschap kloppenden boe- | |
| |
zem drukkende, terwijl een traan, die in haar oog blinkt, getuigt van de edele, voor verhevene aandoeningen vatbare ziel van het anders dartelende vrouwtje.
‘De Hemel doe u, in uwe echtgenoote, dat geluk vinden, hetwelk ik in mijne amalia bezit,’ zegt van bronkenhorst, zijnen vriend met hartelijkheid de hand schuddende.
Naauwelijks echter zijn de gebruikelijke komplimenten afgelegd, of al de gasten geven zich aan eene gulle vreugde over, en na een heerlijk diner, waarbij het edele druivenat niet gespaard en menige pokaal op het geluk der jongelieden geledigd wordt, spoeden de gasten, door eene schoone muzijk, welke zich op eenen wenk van nederstein plotseling in de groote zaal hooren laat, uitgelokt, zich derwaarts, en weldra is dezelve met dansende rijen opgevuld, waaronder zich valdez met zijne magdalena, door het vuur en de vlugheid hunner bewegingen, luide toejuiching verwerven, en hierdoor in hunne gedachten worden teruggebragt op de bruiloft van amalia, waar een dergelijke dans onafscheidbaar twee harten vereenigd had, die tot dien tijd toe de liefde dorsten te trotseren.
Reeds lang had het uur van middernacht geslagen en hield aurora zich gereed, den valen sluijer des nachts opteligten en de Oosterkimmen in een glansrijk rood te hullen, - en nog doet het blijde feestgedruisch de zaal weêrgalmen, toen onze kolonel ontdekt, dat zijne bekoorlijke bruid verdwenen
| |
| |
is. Geen oogenblik bedenkt hij zich, als een Hercules zijne admete, zijne schoone, al ware het tot aan de sombere boorden van den Sigx, te volgen, en vindt haar - in 't bruidsvertrek.
Genoeglijk liepen nu de dagen onzer jonge echtgenooten heen. Daags na hun huwelijk werden zij in triomf naar hunne woning geleid, waar magdalena het genoegen had, hare moeder, en amalia nog eenigen tijd tot getuigen van haar geluk te hebben. Toen dezen eindelijk naar den Haag terugkeerden, perstte het afscheid der aan haar hart zoo dierbare wezens het jonge vrouwtje wel een' stroom van tranen af, doch de liefde van haren gemaal, waarvan zij dagelijks vernieuwde blijken zag, deed dezelve weldra opdroogen.
Het berceau in 't boschje was hun tot een geliefkoosd plaatsje geworden; bijna geen schoone achtermiddag ging er voorbij, of arm in arm geslingerd en over hunne liefde en geluk sprekende bragten zij aldaar, onder het genot der schoone natuur en het gezang der vogelen, eenige aangename oogenblikken door.
Eens op zulk' een' middag, dat zij hunne gewone wandeling gedaan en zich in het berceau geplaatst hadden, naderde een bediende en stelde magdalena een brief ter hand, welke zoo even met de post was aangekomen; - dadelijk herkende zij het schrift van der werff. Verheugd, eenige tijding van hare vrienden te Leyden te zullen vernemen, haastte zij zich, den brief te openen; - onder het lezen rolden de tranen haar langs de wangen.
| |
| |
Valdez, hare aandoening gewaar wordende, vroeg met belangstelling, of de brief iets behelsde, 't geen haar bedroefde?
‘Neen, lieve man,’ zeide magdalena, haren arm om zijnen hals slingerende; geene droefheid, slechts vreugde doet mij tranen storten; aan u heb ik deze zielevreugde te danken!....’
‘Aan mij?’ vroeg valdez haar hartelijk kussende.
‘Ja! zeide magdalena, een' liefdevollen blik op haren echtgenoot slaande,’ aan u heb ik mijn geluk en dat mijner vrienden te danken: tot nu toe heb ik altoos het stilzwijgen bewaard nopens hetgeen Leyden aan uwe liefde te mijwaarts te danken heeft, daar ik vreesde, dat dit geval, ruchtbaar wordende, u misschien bij uwe officieren in een ongunstig daglicht zou plaatsen. Mijne, vriendin amalia, die kortelings te Leyden geweest is en mijne nicht margaretha bezocht heeft, schijnt zulks echter niet te hebben kunnen verzwijgen en zoodra heeft van der werff het gebeurde niet van zijne echtgenoote vernomen, of de achtenswaardige man heeft zich gehaast, mij eenen brief vol hartelijke dankbetuigingen te zenden, die echter slechts u toekomen. En dit perstte mij vreugdetranen af, - vervolgde magdalena, - terwijl op nieuw een traan in haar helder oog blonk en zij met vuur haren echtgenoot omhelsde.
‘Edele vrouw!’ riep valdez, haar innig aan zijn hart drukkende en haren mond met kussen bedekkende, ‘dubbel heeft mij uwe liefde beloond
| |
| |
voor eene daad, waarvoor Leyden mij geen den mitsten dank schuldig is, daar het zijn behoud alleen aan uwe voorbeden te danken heeft....’
‘Welker vervulling u bijna het leven heeft gekost,’ hernam magdalena, terwijl de herinnering aan het gevaar, hetwelk haren gemaal omringd had, eene trilling door hare leden joeg.
‘En mij een geluk heeft verschaft, waarvoor ik een duizendmaal grooter gevaar zou tarten; - onverwinnelijk is het land, dat veel zulke vrouwen telt! riep valdez met eenen blik, waaruit rein geluk straalde, zijne jeugdige gade al vaster en vaster omstrengelende.
EINDE.
|
|