| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Geschiedenis van Magdalena Moons.
Geen plan hebbende, den spoorslags rijdenden Veldheer te volgen, zullen wij liever terugkeeren tot zijne beminde, welke wij, bij eenen dergelijken rid van valdez, verlieten op het oogenblik, dat zij deszelfs wapperenden vederbos nastaarde; - te meer daar ik niet ontkennen kan, eenigzins nieuwsgierig te zijn, welke ontvangst dit belangwekkend meisje, bij Mevrouw de Douairière moons, hare hoogadelijke mama, - indien deze althans door het geklap der faam reeds van den minnehandel harer dochter onderrigt is, - zal te beurt vallen; alvorens echter hiertoe overtegaan, zal ik mijnen lezers welligt geene ondienst doen, door hen iets nader met deze magdalena moons, en den oorsprong harer liefde tot Don francisco de valdez bekend te maken. Om hieraan dan zooveel mogelijk te voldoen, zal ik er hun alles van mededeelen, wat er mij zelven van bekend is.
Magdalena was de jongste telg uit het huwelijk
| |
| |
van den Wel-Edel Gestrengen Heere pieter moons, Ontvanger-Generaal over Holland en titulair Raad zijner Keizerlijke Majesteit karel V en van Freule dorothea van doesburg, beiden uit een adelijk Nederlandsch geslacht gesproten.
Reeds als kind beloofde zij, eene schoonheid van den eersten rang te zullen worden, ten minste naar den lof te oordeelen, dien de vriendinnen van Mevrouw moons het meisje toezwaaiden, 't geen zij gewoonlijk met den titel van lief engeltje begroetten. In hoe verre echter deze toenaam het rank opgroeijende meisje, welks blonde lokken, zacht als zijde, om eenen sneeuwwitten hals golfden, en in welks helderblaauwe oogen jeugdige vrolijkheid schitterde, wanneer zij, met een lach om het net gevormde mondje, hare tantes, nichten of andere welbekenden vrolijk dartelend te gemoet sprong, de ronde armpjes om hunnen hals sloeg en met een vriendelijk stemmetje vroeg: ‘hoe vaart tante’? of ‘ik heb u in lang niet gezien, Mevrouw; o, ik verlangde zoo naar u’! - In hoe verre, zeg ik, dit meisje deswegens den titel van engelachtig verdiende, of in hoeverre dezelve zijnen oorsprong aan eene vergeeflijke vleijerij der familie en kennissen van Mevrouw moons, die wel zagen dat mama niet ongaarne de ontluikende schoonheid harer dochter hoorde prijzen, verschuldigd was, is moeijelijk te bepalen; waarschijnlijk echter hadden beide die gevallen plaats en was het kind werkelijk bevallig, terwijl men, om mama eens regt in hare nopjes te brengen, er wel- | |
| |
levendheidshalve datgene bijvoegde, wat er aan het engeltje anders nog mogt ontbroken hebben. Wat echter van wezenlijker belang voor het volgende geluk van magdalena kon gehouden worden, was, dat zij, bij een zacht en gedwee karakter, reeds vroegtijdig een medelijdend hart en eene standvastigheid van ziel deed blijken, zoo als men maar zelden in een kind van hare jaren aantreft.
Het is dus niet te verwondereu, dat zij de oogappel van hare ouders was; haar vader scheen nooit opgeruimder, dan wanneer na afloop zijner bezigheden, de kleine lena (zoo noemde hij haar gewoonlijk) op zijn' schoot klouterde, zij hem een kus gaf, terwijl zij met hare kleine handjes de rimpels van zijn voorhoofd wegstreek, en hem zoolang plaagde en streelde, totdat hij haar het eene of andere sprookje of leerzaam verhaal, naar hare vatbaarheid ingerigt, mededeelde, als wanneer zij ook zoo aandachtig luisterde, alsof haar geluk of ongeluk onafscheidelijk van het wel onthouden der vertelling afhing; en toen haar vader, nadat magdalena naauwelijks den ouderdom van acht jaren had bereikt, door eene hevige ziekte in het graf werd gesleept, bleef het hart der weduwe, die haren gemaal opregt had bemind, met verdubbelde teederheid aan het door den overledene zoozeer geliefde kind gehecht; ja, ofschoon de Douairière anders wel eenigzins korzelig van humeur was, gebeurde het maar uiterst zeldzaam, dat haar troetelkind in de gevolgen daarvan moest deelen.
| |
| |
Welig groeide het meisje op, had reeds een' geruimen tijd de kinderschoenen uitgetrokken en was werkelijk eene schoone maagd te noemen, zonder dat het een' der haar in menigte omringende minnaren gelukte, het hart van het vrolijk dartelend meisje tot wederliefde te bewegen.
Mama, die hare dochter niet gaarne wilde missen, drong dan ook, ofschoon haar verscheidene zeer voordeelige huwelijks voorslagen omtrent magdalena werden gedaan, niet sterk bij haar aan om een' harer aanbidders tot een' gelukkig' echtgenoot te maken; en sprak zij al eens, door de smeekingen van dezen of genen minnaar bewogen, als in de verte over een huwelijk, dan vloog het meisje haar om den hals, kuste haar hartelijk en zeide: ‘neen, lieve mama, ik ben nergens liever dan bij u; als ik mijne keus mag volgen, trouw ik mijn leven niet’! ‘Meisje, meisje’, zeide dan de Douairière glimlagchende en haar met den vinger dreigende, ‘ik vrees, als de regte man eens komt, dat gij wel anders praten zult!’
‘Geen nood, mama; - ik heb al zoo vele mannen gezien en gehoord, die mij allerlei moois vertellen en mij ik weet niet welke schoone namen geven, zonder dat ik er hen een ziertje liever om heb, dat ik niet bereid ben, mij ooit door het lokaas van dit ons vleijende geslacht te laten vangen.’
‘Kind, kind! - hoogmoed komt voor den val, plagt uw vader zaliger te zeggen, wanneer hij u voor dit kwaad waarschuwde, en de achtingswaardige man had regt.’
| |
| |
Hier wischte zich de goede dame, bij het aandenken aan haren echtgenoot, eeu' traan uit het oog.
Ook het meisje werd dan stil; de vrolijkheid, die haar kort te voren uit de oogen schitterde, maakte plaats voor een' zachten trek van weemoed, niet omdat zij vreesde, dat de spreuk van haren vader ooit op hare liefde toepasselijk zou zijn, maar dewijl zij zonder aandoening niet aan dien, voor hare kindsheid zoo liefderijken vader, denken kon.
Zoo was het nog met het hart van magdalena gesteld, die toen met hare moeder en nog een' broeder en zuster in den Haag woonde, als zij, op zekeren morgen, eene geweldige beweging op straat vernamen, en het hun, door een' op kondschap uitgezonden' bediende, weldra ter ooren kwam, dat de Spanjaarden, onderrigt van de zwakke bezetting, die er in den Haag lag en slechts uit een Vendel soldaten bestond, onder aanvoering van louis de gaston op de stad aanrukten, en dat de kapitein nicolaas ruichaver, die hem tegentrok, den inwoners een' wenk had gegeven, om, voor zooverre zij zulks verkozen, hunne personen en goederen in veiligheid te stellen; - dat ook reeds werkelijk een aantal der voornaamste burgers bezig waren, met hunne kostbaarheden de wijk naar Delft te nemen.
De Douairière was eenige oogenblikken in tweestrijd, of zij van de vlugtende, dan wel van de blijvende partij zou zijn; - in het eerste geval m est zij een groot deel harer goederen, die zeer aanzienlijk waren, achterwege laten, en het stond te vree- | |
| |
zen, dat deze, benevens eenige vaste eigendommen, welke zij in den Haag bezat, verbeurd verklaard zouden worden; in het tweede geval was daarvoor minder gevaar; het is waar, men wist, hoe de woeste Spanjaarden gewoonlijk met eene veroverde stad leefden, maar zij en alle hare huisgenooten waren de Roomsche Godsdienst toegedaan; indien men dus de nieuwe bezetting maar ruim van al het noodige voorzag, meende zij, dat de zaak zich nog al schikken zoude, te meer, daar haar oudste zoon hooge ambten onder philippus had bekleed, welke hij eerst onlangs, toen den Haag aan 's Prinsen zijde kwam, had verloren.
Deze en misschien eenige andere redenen, die mij onbekend zijn gebleven, deden haar besluiten, den loop der omstandigheden af te wachten en den Haag niet te verlaten.
Zoo als de meesten voorzien hadden, gebeurde het: de kapitein ruichaver, die een eindwegs buiten den Haag met zijn vendel bij de geestbrug post had gevat, was niet tegen een overmagtigen vijand bestand, maar wist denzelven toch zoo lang op te houden, totdat de burgers, die zulks verkozen, tijd hadden gehad, om met hunne voornaamste kostbaarheden uit den Haag te wijken; dienzelfden avond echter trok louis de gaston met vliegende vaandels en volle krijgsmuziek de stad binnen en deed het Hof bezetten, waar ieder der achtergeblevenen zich beijverde, hem en de zijnen rijkelijk van al het noodige te voorzien, ten einde
| |
| |
daardoor hunne goede gezindheid te doen blijken en zijne gunst te winnen, opdat zij geen' overlast van zijn volk mogten lijden.
De stad nu aan de Spanjaarden zijnde, gebeurde het dikwijls, dat de Veldheer don francisco de valdez dezelve bezocht, en, gedurende het beleg voor Leyden, eenige dagen aldaar doorgebragt, terwijl zijn gezelschap, zoowel om den hoogen rang, dien hij bekleedde, als om zijn aangenaam voorkomen en innemende manieren, door de aanzienlijksten der stad werd gezocht.
Hij was op dien tijd een man in den bloei en de kracht des levens, van een krijgshaftig en deftig voorkomen; - de eenigste zoon van een in den dienst grijs geworden officier zijnde, had zijn vader hem al vroeg liefde ingeboezemd voor eenen stand, waaraan hij zelf met zijne geheele ziel gehecht was; eenige schitterende daden, waarbij moed en onverschrokkenheid vereischt werden, gelukkig volbracht hebbende, was hij, van rang tot rang, eindelijk tot dien van kolonel opgeklommen, en ten laatste, bij het vertrek des Hertogen van Alba met het bestier over het beleg voor Leyden belast.
Tot nog toe was zijn ijzeren borst ondoordringbaar geweest voor de pijlen van den minnegod; - meer dan eene bekoorlijke en gevoelige Donna had hare netten uitgespreid, om den schoonen krachtvollen man te verstrikken, maar al de lonken der liefde of koketterie stieten op zijn hart, als op een' rotsteen af; geen meisje had hem nog kunnen boeijen;
| |
| |
dikwijls lachte en kortswijlde hij met zijne vrienden, hoe het toch mogelijk was, dat een man zich zoodanig door de bekoorlijkheden eener vrouw kon laten kluisteren, dat zij hem, om zoo te spreken, als een kind bij den leiband omvoerde. Hield men hem dan spottende voor, dat hij ook nog wel eens als een zuchtende Celadon om eene of andere schoone zou fladderen, en een' kus van hare lippen dierbaarder zou achten, dan een ridderteeken, hem voor eene roemrijke daad op het slagtveld om den hals geworpen, dan trok zijn mond zich tot een' glimlach, en bij cene volgende gelegendheid schertste hij des te meer met de schoonste vrouwen en meisjes, om zijne vrienden te toonen, dat hij het gevaar niet ontweek maar uittartte.
Zoo klopten dan twee fiere, de liefde trotserende harten onder eene en dezelfde luchtstreek, ja in eene en dezelfde stad; dat van valdez, den jongen krijgsman en dat van magdalena, de jeugdige maagd. Maar weldra zal het blijken, dat amor zich niet straffeloos laat honen; die God belachte hunne trotschheid en liet hen slechts voor een tijd ongemoeid, om den pijl te dieper in hunne harten te jagen en hen het trotsche hoofd berouwvol in het stof te doen buigen.
Nu gebeurde hetgeen ons reeds bekend is, dat de Veldheer toevallig van bronkenhorst uit de handen zijner roofzuchtige soldaten verloste, welke daad van regtvaardigheid het hart van dien braven man en dat zijner schoone bruid met dankbaarheid ver- | |
| |
vulde; valdez moest dus, zoo als wij ons nog herinneren, op handslag beloven, bij hunne bruiloft tegenwoordig te zullen zijn.
Hij hield woord; nog waren al de gasten niet vergaderd, toen de Veldheer in een kostbaar, met goud geborduurd, gewaad gedoscht en eene roode fluweelen muts, met gouden sterren bezaaid, over welke drie blinkende witte struisvederen heen lagen op het hoofd, de zaal binnentrad, door bruid en bruidegom, welken de vreugde uit de oogen blonk, op de minzaamste wijze ontvangen, en als de man, aan wien zij hun tegenwoordig geluk te danken hadden, aan het gezelschap voorgesteld werd.
Nadat valdez de pligtplegingen der aanwezigen op de beleefdste wijze beantwoord, en den jonggehuwden zijne gelukwenschen opgedragen had, werd zijne aandacht getrokken door eene kleine beweging, die aan de deur der zaal plaats had en veroorzaakt werd door de aankomst eener reeds eenigzins bejaarde dame met haren zoon en twee dochters, alle naar den toen heerschenden smaak prachtig uitgedoscht. Bijzonder viel hem echter de ranke gestalte van eene der jonge dames in het oog, wier blonde lokken met parelen doorvlochten waren, en die, luchtig als een zefir, amalia, welke tot verwelkoming dezer voorname gasten naderde, te gemoet zweefde, en met de woorden: ‘gij moet ons vergeven, lieve vriendin, wij hebben ons een weinig verlaat,’ een kus op hare lippen drukte, - vervolgens, met een' vriendelijken lach om den net gevormden mond,
| |
| |
hare helderblaauwe oogen, waaruit vrolijkheid en vergenoegen straalden, op den bruidegom vestigde, en ook hem, in uitgezochte bewoordingen, met zijne schoone bruid geluk wenschte. Het werd den Veldheer onmogelijk, zijnen blik van dit schoone meisje, dat in al hare bewegingen de betooverendste bevalligheid ten toon spreide, aftewenden.
En toen, na afloop der pligtplegingen, amalia zich tot hare vriendin wendde en, op valdez wijzende, zeide: ‘dit is nu Mijnheer de Generaal, waarvan ik u gesproken heb, aan wiens edelmoedige dapperheid mijn bronkenhorst het leven te danken heeft,’ en hem vervolgens ook als zoodanig aan de familie moons voorstelde, trof zijn oog dat van magdalena en ziedaar - de anders zoo wellevende en aan den omgang der groote wereld gewone man was naauwelijks in staat, het kompliment der Douairière, dat het haar aangenaam was, een zoo beroemd krijgsheld van nabij te mogen leeren kennen, anders, dan met eene buiging te beantwoorden en er stotterend bij te voegen, dat het genoegen aan zijnen kant zou zijn; waarop hij, om zich eenigzins te herstellen, zijn gloeijend gelaat afwendde.
Der listige, op alles lettende amalia ontging deze buitengewone gemoedsbeweging des Veldheers niet, en lagchende fluisterde zij harer vriendin iets in, waardoor de wangen van magdalena met een zacht rood werden overtogen en zij haren blik, tot nog toe ter sluik op den Bevelhebber gevestigd, schaamachtig nedersloeg.
| |
| |
Nu wendde de dartele bruid zich naar valdez en hem ter zijde geroepen hebbende, zeide zij: ‘gij zoudt mij een bijzonder genoegen kunnen doen, Veldheer.’
Valdez. Gij behoeft slechts te spreken, schoone bruid, om uw bevel voldaan te zien.
Amalia (schalkachtig). Gij zijt galant, mijnheer; mijn verzoek is echter niet van dien aard, dat ik vrees u te veel te zullen vergen. Het bestaat alleen daarin, dat gij de goedheid gelieft te hebben, mijne vriendin magdalena ten dans opteleiden; het meisje houd hartstogtelijk veel van dansen; maar dewijl het bij onze jongelieden bekend is, dat zij van geen' minnaar wil hooren, wagen zij het niet, zich te ver met deze aanlokkelijke maagd in te laten, uit vrees van in hopelooze liefde voor haar te ontsteken; daar gij u echter, zoo als mij bekend is, menigmaal hebt uitgelaten, in het stuk der liefde, even als mijne vriendin, onkwetsbaar te zijn, zoo kunt gij, mij ten gevalle, zonder eenig gevaar deze taak op u nemen.
Valdez (verlegen). Maar indien.... indien....
Amalia. Geen maren vriend! belofte maakt schuld en ik weet, dat gij een man van uw woord zijt.
Dit gezegd hebbende, verwijderde amalia zich, den Spanjaard aan zijne verlegenheid overlatende.
De Veldheer zag wel, dat de listige bruid hem verschalkt had, maar zich schamende te erkennen, dat zijn voorgeven, iedere schoonheid zonder vrees onder de oogen te zien, slechts ijdele trots was en
| |
| |
er toch eindelijk eene maagd gevonden werd, voor wier blik zijn hart bezwijken moest, besloot hij, zijn woord gestand te doen, en begaf zich naar magdalena, om haar ten dans te vragen.
Toen hij haar echter reeds van nabij genaderd was, en zijn oog haren blik ontmoette, keerde zijne verlegenheid met dubbele kracht terug en vond hij zich niet in staat zijn verzoek voor te dragen, en zeer mogelijk zouden zij nooit gedanst hebben, nooit in eene naauwe betrekking met elkander gekomen zijn en Leijden's geheele ondergang daardoor verhoed zijn geworden, indien amalia, die haar blik op al zijne bewegingen gevestigd hield, hem niet was genaderd en zich tot magdalena keerende had gezegd: ‘lieve vriendin, deze krijgsheld, gewoon het grootste gevaar zonder vrees te gemoet te gaan, schrikt er echter voor, om zijn verlangen, een schoon meisje ten dans te leiden, te openbaren, en heeft dus mijne bemiddeling verzocht; daar ik hem dezelve beloofd heb, in de hoop van eenigen invloed op mijne vriendin, te bezitten, vertrouw ik, dat gij mij niet zult beschamen.’
Nu kon de Veldheer toch wel niet minder doen, dan zijne beden bij die van amalia te voegen; stamelend verzocht hij dus magdalena, de eer en het geluk te mogen hebben, om haar ten dans opteleiden; blozende reikte het meisje hem hare hand en weldra bevonden zij zich onder de rijen der dansers vermengd.
| |
| |
In het eerst werden hunne zielen zoo hevig door een, hun tot nu toe, onbekend gevoel geschokt, dat zij moeite hadden om niet buiten de maat te geraken. Nu eens voelde de Spanjaard de hand der schoone maagd in de zijne beven; dan weder sloeg hij zijnen arm om haar tenger ligchaam, en zag haren hijgenden boezem hem als te gemoet rijzen; soms ontmoetten hunne blikken elkander en, als door een' elektrieken schok getroffen, sloegen beiden gelijktijdig de oogen neder. Het bloed bruischte den Veldheer snel door de aderen en deed zijn gelaat gloeijen; wat de schoone danseres betrof, haar schemerde het voor de oogen, een nooit te voren gekend gevoel doortintelde haar geheele ligchaam en deed haar naar adem hijgen. De aandoeningen der ziel schenen zich ook aan hunne voeten mede te deelen; in een snellen huppelwals, naauwelijks den grond rakende, zweefden zij de zaal op en neder; zoo geheel waren ziel en ligchaam in beweging, dat zij eerst, toen de adem hun ontbrak en zij genoodzaakt waren, zich te verpoozen, aan het daverend handgeklap en het geroep van Bravo! Bravo! dat de zaal deed weêrgalmen, gewaar werden, dat de aandacht van al de aanwezigen op hen was - gevestigd, en de meeste dansers in bloote toeschouwers waren veranderd.
Een hoog rood kleurde nu het reeds door den dans verhitte gelaat van magdalena en hare hand beefde in die van valdez, die zelf niet veel beter gesteld, haar naar hare plaats geleidde, waar de
| |
| |
lof der hen van alle kanten omringende gasten slechts strekte, om hunne verlegenheid te vermeerderen.
Ook de Douairière verzekerde hare dochter, dat zij hare talenten nooit schooner had ten toon gespreid, dan heden.
Amalia, de vreesselijke verwarring ziende, waarin zich hare vriendin, grootendeels door haar toedoen, gebragt zag, en wel gissende, waaraan die moest worden toegeschreven, - daaraan namelijk, dat de liefde voor de eerste maal eenen regt scherpen pijl in haar jeugdig hart had geschoten, - vloog hare vriendin om den hals, uitroepende: ‘Gij hebt u uitmuntend gehouden, magdalena; ik kan wel zien, dat gij de bruiloft uwer vriendin eer wilt aandoen.’
Deze vond had de bedoelde uitwerking, daar hierdoor de loftuigingen der gasten werden afgebroken en de meesten zich weder in de rijen der dansenden of op hunne plaats begaven, waardoor magdalena dus betere gelegenheid kreeg, om zich te herstellen. Zij was echter, hoezeer de Douairière en verscheidene andere feestgenooten er op aandrongen, tot geen' tweeden dans te bewegen, maar gaf voor, dat de eerste haar te veel vermoeid had.
Reeds sedert eenige uren was de schoone bruid, hare vriendin een' wenk gevende, uit de zaal verdwenen en had van bronkenhorst de hem plagende en terughoudende gasten weten te ontsnappen, om het loon der liefde in de armen zijner
| |
| |
jeugdige en bekoorlijke echtgenoote te gaan smaken, en nog was de zaal met juichende gasten vervuld; - toen echter aurora gereed was om den valen sluijer van den nacht op te ligten en de Oosterkimmen in een lieflijk rood te hullen, toonde het geratel der rijtuigen, het getrappel der paarden en het gejoel der af- en aansnellende bedienden, dat de tijd tot scheiden daár was en weldra werd er geen der genoodigden meer in de feestzaal gevonden.
Onze jonge lieden waren misschien de eenigsten, die geheel of ten deele eene uitzondering maakten op de spreuk: na gedanen arbeid is goed rusten. Valdez kon, te huis gekomen zijnde en zich op zijne legerstede geworpen hebbende, den slaap niet vatten; het beeld der schoone blozende maagd was met onuitwischbare trekken in zijn hart gegrift; nog zweefde hij in verbeelding met de bekoorlijke danseres in de rijen rond, nog waande hij hare hand in de zijne te voelen beven, en toen hij eindelijk, laat in den morgen, voor een oogenblik zijne oogen look, stond haar beeld in betooverende droomen voor hem - hij beleed haar in de hevigste uitdrukkingen zijne liefde, viel aan hare knieën, bad, smeekte zoo innig en vurig, dat het meisje met medegevoel voor bem bezield scheen en eindelijk bekende, dat hij haar ook niet onverschillig was, - nu is hij geheel in verrukking, knelt haar in zijne armen, drukt gloeijende kussen op den schoonen mond, dien zij hem minzaam aanbiedt, en - ontwaakt! Zijn geluk is met zijnen droom vervlogen;
| |
| |
hij heeft slechts een zijner kussens omarmd en met kussen bedekt.
Magdalena ging het niet veel beter; - dat zij verliefd was, wist zij waarschijnlijk zelve niet, maar dat, wakende of droomende, het beeld van den man, die haar ten dans had geleid, haar steeds voor den geest zweefde, was eene onloogchenbare waarheid; dat deze herdenking haar juist geen onaangenaam gevoel veroorzaakte, kan vooral elke schoone best beseffen, die zich in dergelijke omstandigheden bevindt of bevonden heeft, maar dat zij, na den nacht, half slapeloos, half droomende, te hebben doorgebragt, den volgenden morgen weêr hetzelfde vrolijk dartelende meisje was, als vóór het bijgewoonde bruiloftsfeest, zou ik mijne lezers niet gaarne pogen diets te maken, vooreerst, omdat ik overtuigd ben, dat hunne scherpzinnigheid en menschenkennis deze poging vruchteloos zou doen zijn, en ten tweede, omdat werkelijk juist het tegendeel plaats vond, en magdalena, in stede van te lagchen en te dartelen, hoofdpijn voorwendde, de eenzaamheid zocht, en zuchtte, zoo als zij zeker nog nimmer gezucht had, zonder de reden van deze droefgeestigheid zelve regt te kunnen bevroeden. Vraagt men echter, of zij zich dan ook ongelukkiger gevoelde, dan te voren, zoo geloof ik dit volmondig met neen te kunnen beantwoorden. De zachte treurigheid, die haar bezielde, had zelfs iets genoeglijks, iets hartstreelends in zich, waaraan het meisje zelf geen naam wist te geven; zij gevoelde wel, dat haar nog iets
| |
| |
ontbrak, om volkomen gelukkig te zijn, maar wat dit eigenlijk was, daarvan kon zij zich geen denkbeeld vormen. Zij deed dus ook geene vruchtelooze pogingen, om deze droefgeestigheid, die haar geenszins onaangenaam was, te verbannen, maar, terwijl zij anders lachte, zuchtte zij nu, zonder zich daarom iets minder gelukkig te voelen, dan in de dagen harer dartele vrolijkheid.
Terwijl dit met het meisje plaats had, hield de man harer gedachten zich bezig met te trachten om nader met haar in kennis te geraken, ten einde haar zoo mogelijk eens tot zijne echtgenoote te verkrijgen. In 't eerst kwam zijne trotschheid, - daar hij altijd roem gedragen had, dat de schoonste maagden vruchteloos hare lonken op zijn hart verspilden - met kracht tegen zijne liefde op en er had een hevige strijd tusschen die twee zoo verschillende hartstogten plaats; de laatste zegepraalde echter, en toen hij amalia eens alleen aantrof, waagde hij het, haar zijne gevoelens ten aanzien harer vriendin te openbaren.
‘Welzoo, mijnheer,’ zeide het schalksche vrouwtje, ‘ik meende, dat gij op dat punt onkwetsbaar waart; dewijl het mij echter genoegen doet, dat mijne vriendin de eer is te beurt gevallen, de trotschheid te beteugelen, waarmede gij u boven het van ouds her aan onze sekse toegekende vermogen over het mannelijk hart zocht te verheffen, zoo zal ik u mijne hulp niet onthouden, te meer, daar ik nog eene rekening van wegens mijnen echtgenoot met u
| |
| |
te vereffenen heb, die het mij moeijelijk zal vallen ooit geheel aftedoen.’
‘Spreek daar niet van, Mevrouw!’ zeide valdez, zich aan hare voeten werpende, ‘maar maak mij, door uwe vriendin tot wederliefde te bewegen, tot den gelukkigslen aller stervelingen; dan zal ik voor altijd uw schuldenaar zijn.’
‘Nu, wij zullen zien, Mijnheer de minnaar, wat wij hierin kunnen doen,’ zeide amalia lagchende, ‘ik verzoek u echter, om optestaan en uwe knieën te sparen, totdat gij gelegenheid hebt, u aan de voelen mijner vriendin te werpen. Zoo van bronkenhorst ons verraste, zou hij wel eens kunnen gelooven, dat gij mij eene liefdesverklaring deedt.’
Valdez (opstaande). Mevrouw, uwe bekoorlijkheid....
Amalia. Nu, laat die maar dáár, en spaar uwe vleijerij voor de schoone, die uw hart geketend heeft, want ik verzeker u, dat het niet gemakkelijk zal vallen, hare liefde te winnen; reeds voor u heeft eene menigte aanbidders te vergeefs daarnaar getracht.
Amalia, die valdez zag verbleeken, eindigde hare plagerij en zeide hem, hoop te voeden, dat zij hare vriendin wel zou bewegen, voor deze reis eene uitzondering te maken, te meer, daar zij zich gevleid moest gevoelen, eenen man aan hare voeten te zien, wiens fierheid zich tot nu toe boven het vermogen der vrouwen had verheven geacht.
En het dankbare vrouwtje hield woord; weldra gelukte het haar, zich in hare meening omtrent de
| |
| |
gevoelens harer vriendin, welke zij reeds op den avond harer bruiloft gegist had, bevestigd te zien en zij liet ook niet na, valdez zijn geluk bekend te maken, die zich door deze heugehelijke verzekering zoo opgetogen gevoelde, dat hij, eer zij het hem beletten kon, de schoone verhaalster zoo innig aan het hart drukte, alsof hij het beminde meisje zelf had voorgehad.
‘Hoor, Mijnheer de Bevelhebber,’ zeide het vrouwtje, na zich uit zijne omhelzing te hebben ontslagen, hem met den vinger dreigende, ‘als gij zoo voortgaat, beloof ik u, dat gij nóoit weêr iets van mij zult te weten komen.’
Nu wierp hij zich op de knieën en bad om vergiffenis, alles aan de overmaat zijner vreugde toeschrijvende, welke hij beloofde in 't vervolg meer te zullen matigen; op deze voorwaarde werd hem alles gereedelijk vergeven.
De vervulling van zijnen wensch, om magdalena tot zijne echtgenoote te verkrijgen, was aan vrij wat meer zwarigheden onderworpen; zijne huwelijks-voorslagen, zijdelings door van bronkenhorst en eindelijk door hem zelven gedaan, werden door de Douairière en hare familie beleefdelijk van de hand gewezen, onder voorgeven, dat het meisje voor als nog geene genegenheid tot trouwen gevoelde.
De eigenlijke reden dier weigering lag evenwel daarin, dat mama en de familie niet veel zin hadden, om zich met iemand te vermaagschappen, die tot eene natie behoorde, welke over het algemeen
| |
| |
in Nederland gehaat werd; ook hadden zij, als van goeden adel zijnde, nog al een en ander op zijne afkomst, die slechts burgerlijk was, aantemerken; daarbij kwam ook, dat de Douairière het gezelschap harer dochter niet gaarne wilde missen; zij had wel opgemerkt, dat er in 't hart van het meisje iets buitengewoons omging, en dat zij waarschijnlijk, zonder het zelve te weten, op den Spanjaard verliefd was, maar wachtte zich wel, iets van deze ontdekking aan magdalena te doen blijken. Deze werd ten laatste door hare vriendin, omtrent den aard van het gevoel, dat in haren boezem geslopen was, onderrigt, maar schaamde zich, er voor uit te komen, zoodat het amalia zelve veel moeite kostte, haar eindelijk eene bekentenis te ontwringen; om de zaak evenwel aan hare moeder te ontdekken, daartoe was zij volstrekt niet te bewegen, dewijl zij altijd voorgegeven had, nooit te willen huwen en zich nu schaamde, de verandering harer gevoelens te openbaren.
Amalia desniettegenstaande gaarne het geluk der jonge lieden willende bevorderen, wist daartoe niets beter te bedenken, dan hen onverwachts in de gelegenheid te stellen, om met elkander alleen te zijn, in de hoop, dat het valdez gelukken mogt, haar, door zijne liefdesverklaring verrast, eene bekentenis van wederliefde te ontwringen, waartoe zij anders met bedaarde zinnen moegelijk zou te bewegen zijn geweest; in hoe verre het listige vrouwlje in haar wel uitgedacht plan slaagde, en
| |
| |
dat zij, door dadelijk de verloving van het paar bekend te maken, harer vriendin de gelegenheid benam, om terug te treden, is ons reeds bekend. Wij keeren dus naar het buitengoed van van bronkenhorst terug, waar wij, in een vroeger hoofdstak, magdalena hebben verlaten.
Weinige uren na het vertrek van haren minnaar, nam ook zij een hartelijk afscheid van hare vrienden en begaf zich weder naar den Haag.
Onder weg peinsde zij over hare liefde, maar nog meer over het tooneel, dat haar wachtende was, zoodra de Douairière hare overijlde daad zou te weten komen; amalia had haar wel geraden, om bij de eerste gelegenheid alles aan hare moeder te verhalen, hetgeen altoos beter ware, dan dat haar het nieuws door vreemden wierd mededeeld; maar daartoe had het meisje geene kracht genoeg; zij nam echter stellig voor, wat er ook gebeuren mogt, harer liefde getrouw te blijven.
Toen zij nogtans de woning harer moeder naderde, ging er eene trilling door al hare leden, ofschoon zij wel verzekerd was, dat dezelve onmogelijk nog van het gebeurde kon onderrigt zijn. Zij rekende het nu bijna voor een geluk, - hoezeer zij het vroeger als een ongeluk zou hebben beschouwd, - dat mama hoofdpijn had en zich, bij hare aankomst, reeds te bed bevond, waardoor deze minder oplettend was op de verlegenheid, die in al de bewegingen van het meisje, hetgeen, zich bij haar had vervoegd, om naar hare gezondheid te vernemen,
| |
| |
doorstraalde. Magdalena kwam dus dien avond met den schrik vrij en had den nacht voor zich, om zich zoo veel mogelijk te herstellen en op het oogenblik der ontdekking voortebereiden.
De twee eerstvolgende dagen viel er echter niets bijzonder voor en scheen mama nog nergens van te weten. Deze merkte wel, dat magdalena bijzonder afgetrokken was, maar zulks reeds eenigen tijd aan haar gewoon zijnde, sloeg zij er thans geen bijzonder acht op en wilde, haar eens genomen besluit getrouw, hare dochter niet naar de reden er van vragen, terwijl zij zich hield, als of zij niets buitengewoons aan haar bespeurde.
Maar den derden dag, eenigzins van hare onpasselijkheid hersteld zijnde, besloot de Douairière van het fraaije weder gebruik te maken, om eene harer vriendinnen, die buiten den Haag op een landgoed woonde, te gaan bezoeken; zij stelde magdalena voor, om haar te vergezellen, maar deze wist zich, door eeue of andere uitvlugt, daarvan te ontslaan; bij haar vertrek zeide de Douairière, dat zij mogelijk niet vroeg zou terugkomen en dat hare dochter zich niet moest verontrusten, indien het wat later dan gewoonlijk wierd.
Magdalena, nu aan zich zelve overgelaten, wandelde den tuin in en zette zich in een boschje neder, waar zij voor de zonnestralen beveiligd was; weldra was zij geheel in gepeinzen over hare liefde verdiept, zelfs zoo, dat zij alle ongerustheid wegens de eindelijke ontdekking voor een oogenblik scheen
| |
| |
vergeten te zijn. Een paar uren had zij misschien in dezen toestand doorgebragt, toen een bediende haar uit naam der Douairière kwam verzoeken, dadelijk bij haar te willen komen.
Nog schoot het haar niet te binnen, dat de gevreesde ontdekking oorzaak van die spoedige terugkeer kon zijn en zij vroeg dus met ongerustheid, of hare mama ongesteld was geworden.
‘Neen, freule; zeide de bediende,’ zoo ver ik weet, is Mevrouw zeer welvarende.
Nu gist zij de ware oorzaak en staat als van den donder getroffen; - in al den tijd tot voorbereiding welken zij gehad heeft, was zij nooit minder op deze gebeurtenis voorbereid geweest, dan juist nu; bevende en met looden schoenen volgt zij den bediende, en in de kamer van hare mama komende is zij genoodzaakt, zich aan een' stoel vast te houden.
De Douairière zit nog geheel in reisgewaad in een' wijden leuningstoel; haar gelaat is opgezet en vuurrood; de handen heeft zij te zamen gevouwen op den buik liggen, en, bij het binnentreden van magdalena, ziet zij het meisje met een' strakken blik aan, en vraagt haar vervolgens met eene stem van verkropten toorn, schijnbaar vriendelijk: ‘wat scheelt u, mijn kind, gij beeft zoo; zijt gij onpasselijk?
Magdalena (met eene trillende stem, terwijl hare tanden klapperen). Mama - ik geloof, dat ik een weinig koorts heb!
Douairière. Waarom zijt gij dan niet naar bed
| |
| |
gegaan? Maar dit nu toch zoo niet zijnde, wil ik u eerst eene vraag doen, welke ik vertrouw, dat gij mij met opregtheid zult beantwoorden. Heb ik u ooit reden gegeven, mij uw vertrouwen onwaardig te keuren? Heb ik u ooit hard behandeld, of uwe neigingen zoeken tè dwingen?
Magdalena (bevende als een blad) Neen, mama, nooit!
Douairière (zoo veel mogelijk haren toorn bedwingende). Dan zal ik u eens iets verhalen, waarover gij u wel verwonderen zult, en waaruit gij tevens zult kunnen opmaken, hoe ver de kwaadsprekendheid bij sommige menschen gaat; - maar neem plaats, mijn kind; het staan schijnt u moeijelijk te vallen....
Nadat magdalena, die werkelijk moeite heeft, zich op de been te houden, is gaan zitten, gaat de Douairière aldus voort:
‘Verbeeld u eens, - naauwelijks ben ik op het buiten mijner vriendin aangekomen en zitten wij te zamen in de koepel, of daar komt een rijtuig aansnorren, houdt voor het hek stil en twee reeds bejaarde, vrij zwaarlijvige dames, waarmede mijne vriendin bekend scheen, maar die ik nooit de eer had gehad, te ontmoeten, vermeerderen ons gezelschap; - naauwelijks hebben zij plaats genomen, of, na de gewone pligtplegingen, is de eerste vraag, aan mijne vriendin gerigt, of haar ook eenig bijzonder nieuws is ter ooren gekomen? – ‘Neen, freules, niets van eenig belang; bij u zal zeker alles
| |
| |
ook nog op den ouden voet zijn?’ konigonde - zoo heb ik naderhand vernomen, dat de oudste dezer dàmes genaamd was.... (Hier wordt magdalena doodsbleek), het woord voerende, zeide: ‘bij ons wel, maar op de buitenplaats van van bronkenhorst hebben wij, nu drie dagen geleden, het genoegen gehad, eene verlooving bij te wonen tusschen’..... Bij van bronkenhorst? viel ik haar in de rede, mij niet kunnende herinneren, dat gij mij iets daarvan had gezegd; ‘Bij denzelfden,’ hernam de freule, ‘is UE. met die familie bekend, Mevrouw’? – ‘Eenigzins, Freule’! – ‘Dan zullen u zeker de namen der verloofden bekend zijn? – ‘Neen, freule, ik wenschte dezelve gaarne te hooren.’ – ‘Welnu,’ vervolgde kunigonde, ‘als ik u de namen genoemd heb, zult gij misschien de personen wel kennen; - de Spaansche Bevelhebber valdez en zekere magdalena moons’!... Bij deze woorden slaat de Douairière een paar vreesselijke oogen op hare dochter, die een' gil geeft onmagtig nederzinkt.
Nu triomfeert de moederliefde over den toorn: ‘mijn kind! mijn arm kind!’ schreeuwt de Douairière, naar magdalena toesnellende en haar in de armen sluitende, ‘zij sterft,.... eene wreede moeder heeft haar gedood!’
Op dit gegil en geschreeuw stuiven de bedienden binnen, en, na eenige vergeefsche pogingen, gelukt het hun, hunne jeugdige meesteres te doen bekomen, die nu in tranen uitbarst.
| |
| |
Op een' wenk van de Douairière verwijderen de verwonderde bedienden zich. ‘Wees bedaard, mijne dochter,’ zegt nu de goede vrouw, die het meisje te veel bemint, om haar lang te kunnen bedroeven en hare smart aan te zien; ‘zeg mij alles, stort uw hart voor uwe moeder uit!’
Deze teederheid treft magdalena bijna nog meer, dan de toorn harer moeder. ‘Neen, neen, mama!’ roept zij snikkende uit, ‘ik ben uwer onwaardig, - ik heb deze goedheid niet verdiend!’
‘O God’! zou het mogelijk zijn’? roept nu de Douairière, jammerende en de, handen wringende, uit; ‘maar neen - het is onmogelijk - gij kunt de eer van uw geslacht zoo ver niet hebben vergeten! niet waar, mijne dochter, neen - ik behoef u niet als eene eerlooze te vermijden?....’
‘Houd op, mama!’ roept magdalena, het gelaat met beide handen bedekkende, ‘o God, waar kunt gij mij van verdenken?....’
Nu gaat de Douairière eensklaps, van den felsten angst, tot de grootste vreugde over, zij vliegt hare dochter om den hals, bedekt haar gelaat met moederlijke kussen en roept uit: ‘zoo zijt gij dan mijner liefde niet onwaardig!’
Nadat beide eenigzins tot bedaren waren gekomen, verhaalde magdalena, op verzoek harer moeder, hoe zich de zaak had toegedragen, en dat haar door het onverwachte van het geval eene bekentenis ontrukt was, waartoe zij anders nooit, zonder de toestemming harer moeder, zou zijn overgegaan.
| |
| |
De Douairière zag nu wel in, dat de zaak niet te veranderen was, te minder, daar het geval reeds publiek was geworden; dat er dus niets anders op zat dan bonne mine à mauvais jeu te maken, om ten minste aan hare bekenden geene stof tot lagchen te geven. Zij maakte evenwel de aanmerking, niet te kunnen begrijpen, hoe magdalena hare hand kon schenken aan iemand, die misschien, binnen weinig tijds, de zijne in het bloed harer vrienden en magen, welke het ongelukkige Leyden bewoonden, zou baden.
Magdalena verzekerde echter, dat valdez haar gezworen had, de stad, zooveel mogelijk, te zullen sparen en niet aan de wreedheid zijner soldaten ten prooi te zullen geven.
‘Nu,’ zeide de Douairière op een' plegtigen toon, ‘indien dit werkelijk zoo is, mijn kind, en uw minnaar woord houdt, beloof ik u, uw huwelijk niet alleen niet te zullen verhinderen, maar zelfs van harte mijnen zegen er over te zullen schenken; - verbreekt hij echter trouweloos zijn woord, en spaart hij, in zijne woede, het bloed onzer dierbare vrienden niet, dan.....’
‘Dan zweer ik,’ zegt magdalena met fierheid, ‘dat hij nooit de mijne zal worden!’
Eene teedere omhelzing tusschen moeder en dochter verzegelde hare wederzijdsche beloften en maakte een genoegelijk einde aan een tooneel, dat op eene zoo verdrietige wijze begonnen was.
|
|