Reis door de Elizeesche Velden
(1753)–Johannes Buma– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Gedaan,
| |
[pagina 2]
| |
en gefestoeneerde Muiltjes om trippelen; in hoop van nagt Uiltjes, die geknoopte Paruiken, en gestrikte Degens dragen op te vangen. Terwyl de twede zoort met hunne vale Vlerken de Lugt doorklieven, om een Kapel, of Vlinder te bejagen. In die memorabele Avondstond zat ik zo gerust een pyp te smoken in 't Haagsche Voorhout, (door Constantyn Huigens zyn Ridderlyke pen voor het sterven bewaard) als een gebankeroeteerd Koopman, die het Burgerregt van het Azilium der Guiten gewonnen heeft, en om zyn Crediteuren lagt, terwyl zy om hem huilen, gelyk de rype Juffertjes, die by manquement van Galanten, een zeker iets, tot haar hertzeer moeten bewaren. Toen, ja toen ter tyd ontkurkte ik myn twede fles (wat een matigheit!) en wyl ik zo begerig was om zyn bodem te zien, als een Advocaat om een dozyn Pleitzieke, en vette Boeren aan elkaar te hitzen; op dat moment bekroop my een aangename slaap; zo zoetjes als een gehoornde Tuinslak, immer een blozende Perzik abordeert. Wyl nu het Dromen zo eigen en natuurlyk is aan den slapenden, als een | |
[pagina 3]
| |
dronken Avond aan een Negotiant in rook, en Oosters bonenzap. Zo riek ik ook aan 't Dromen; ik zag, en onthield het gepasseerde, veel beter, dan alle de rekeningen van myne geduldige Schuldeischers. Luister toe Heeren naar dit wonder gezigt: Een Jongman, gekleed â la Romaine, en die voor Adoon (dat dertelgatje van Venus) niet behoefde te wyken; greep my by myn regter vuist, en zeide, staat op, ik zal met U de Elizeesche Velden doorwandelen, en alle zeldzaamheden vertonen, daar vele hedendaagsche Penneknauwers, meer leugens van vertellen dan vagabonderende Charletannen van duizend ongelovelyke curen. Ik boog my zo eerbiedig voor hem neer als een Dervis, voor den groten Heer (Turkzer gedagtenis) ik zal U, zeide hy, meerder vervelde Menschen vertonen dan Goulart, of Mad. Merian herschepte rupzen hebben afgeprent. Fluks togen wy op reis, naar een kleine omwandeling kwamen wy aan 't Water Acheron, daar wy noodzakelyk moesten overgezet worden, hier vonden wy niet dan een versleten léren Boot, beballast met een oud grys Man; die | |
[pagina 4]
| |
'er zo nors uitzag, als een Deurwaarder, die een dikke en bloedige neus, met een paar Azuur blauwe ogen, voor zyne exploiten van een koppel dronkene Boeren ontvangen heeft. Wy stapten dan in die desolate Schuit, die wel hooglyk het Calfateren van noden was, en in minder tyd dan Juffer Marmelade haar Nagthulzel opzet, waren wy in de Elizeesche Velden. Terstond vertoonde zig voor myne oogen een ongemene en wel beplante Hovinge; dien ik met een exellente Verrekyker, die myn Leidsman (Gardons genaamt) my leende, beschouwde, waar door ik dezelve nogtans op gene mylen na uit ogen konde. De natuur en konst schenen hier alle hare kragten te hebben uitgeput, om het divertissanste Spectakel te vertonen, dat immer d'ogen, en oren van Koningen kan vermaken, de weergaloze cierlyke konstige, en kletterende Cascades, de Superbe en heldere Fonteinen, het geruis van ontelbare Zilvere beekjes, die door den adem van Zephirus zeer zoetjes gekamd wierden, deze streden alle om de prys, en lof der Vorsten weg te dragen: Alle de betoverende bekoorlykheden van deze plaats te beschryven, | |
[pagina 5]
| |
zoude my al zo onmogelyk zyn als een Veritabel plan van het Utopia van den Heer Morus, of van het Eiland Krinkekesmus te leveren. In de gemelde ruimte was een ontelbare menigte van Cipressen, (als convenabel aan het Ryk der Doden) Haags-wyze geplant. In deze Hagen waren de Glorieuse dagen van de daar residerende Vorsten ad vivam uitgeknipt, door de konst der habielste schare-schermers, en gauwste Hovenieren, maar ik merkte ook dat die Tuin-barbieren het Voetspoor gevolgd hadden van vele Koninglyke History-Schryvers, die de misslagen der Koningen begroeven in de asch van stilzwygentheit, en die hunne abuzen zo min aanroeren als een Askalonyt een gebraden Speen-varkentje; die de gebreken der Vorsten zo zorgvuldig verborgen, als een Cartouchiaan een verdoolde Goudbeurs, of een disserterend Zak-Horlogie zouwde kunnen doen. Maar in tegendeel waren de (zo gedoopte Helden actien) door de Goud-druippende pennen der geschigt-Schryvers geprent; hier natuurlyk verbeeld. Maar ik moeste waarlyk blinder zyn dan Cupidootje eertyds was, in | |
[pagina 6]
| |
dien ik niet met de opslag van een oog gemerkt had, dat alle deze wonderdaden met de Tuinschaar geknipt waren, op de zelfde trant als de Hof Schilders met het Penzeel spelen, dat is veel flaterie, en weinig gelykenis Voorts sloeg ik weinig meer geloof aan de egtheit van vele dier Historien, dan aan de fabeltjes der Couranten, die ons tien logensprookjes tegen een waarheit in de handen duwen. Ik zag voorts dat dit sejour der Schepter-Voogden zeer netjes bepoot was, met geurige Oranjen, welriekende Mirten, met Blixem-vrye Laurieren, en met scherpstekende Hulste Bomen, op dat yder na zyn smaak, en vorige zindelykheit, zig hier van konde bedienen: Want (zei myn Leidsman) die in hun leven meer op 't oog, en mond gezet waren dan op veritabele glory, gelyk Sardanapalus, Heliogabulus, of een gulzigen Vitellius: Die zyn vergenoegt, met die mond, neus, en oogstrelende Gewassen. De Heldhaftige Vorsten die hunne Bravoures toonden, op een groen Ledikant, gelyk als op het Camp de Bataille, die by nagt (als de Legerzorg het toeliet) de Mingodin cajoleerden, | |
[pagina 7]
| |
en des Daags de School van Mars frequenteerden; die kunnen hier kronen van liefdryke Mirten 't zamen vlegten; en laten hier, en daar takjes van 't Helden-groen uitkyken: Want de Oorlog-zieke, en fortze Mars, en de aanminnige en poeszele Venus, zyn geen onverzoenbare Vyanden; schoon dikmalen een Lyf-gevegt met hun beiden ontstaat. De andere Troon-treders die het Zwaard nooit uittrokken zonder Nood, en nimmer opstaken zonder Eere, en geverfd met 's Vyands Bloed, terwyl een heilzame en voordelige Vrede, aan de punt van 't rokend Staal, door 's Vorsten moed, en Wysheit vast geklonken was De Eedelmoedige, en niet minder Regtmatige; en medelydende Oorlogs Leuven, vloog het vier uit hunne glinsterende Helden Ogen, gelyk des Zomers het Weer ligt, uit broeyende, en Salpeter volle Wolken, ons des Avonds toeschitterd, en het Vorstelyk Bloed schoot uit hare coralyne lippen; gelyk men zegt dat de berugte Jan Castriot, Prins van Albanien (toegenaamd) Ga naar margenoot* Schanderbeg, die grote Turke-Moorder, dikmaals in de hevige Batailljes gebeurde, als | |
[pagina 8]
| |
hy de Teïs of Donauw verwde met het uitgudzend Bloed der Mahometaansche Barbaren, die onstervelyke Schepter-Voerders hebben hier het grooste regt om de altyd groenende Laurierbomen, zo naakt te plukken als de Linden in het Winter Saizoen: En lofryker kronen te dragen dan oit de Wereld verwoestende Romeinen, Grieken, of Cartagenensers op hunne dolle kruinen getorst hebben. Wel aan, (zei myn Conducteur) nu weet gy nog niet waarom de ongeagte, bittere en wrede Hulst-Bomen, daar nimmer enige rups, of ander ongediert zyn Brood-Magazyn van maken wil, in deze lustryke Valeye geplant zyn. Het is geschied om de kronen te verzorgen voor de Koningen die in hun leven zo bits en stekelig waren, dat een Afrikaans Egelzwyn (by haar te vergelyken,) een zagt Hermelyntje was. Deze kunnen Hulste kranzen vlegten en omhangen, groter dan een omgeleide Slagt-Os, met een palm gevlogten om de hals, en buik ter doodbank gaat, en geen vlieg zal op den hoofd diadeem van die Vorsten nederzitten, of hy zouwde daar zyn laatste Uur vinden, | |
[pagina 9]
| |
gelyk die vlugge lugt passanten alle vermoord wierden in de Caesariale Zaal, door den hand van den Roomschen Keizer Domitiaan, (bloeddorstiger en zotter memory) tot zyn groot en Vorstelyk divertissement. Myn Geleids-man gebood my, verder voort te treden, ik gehoorzaamde op zyn bevel, gelyk een Soldaat op het dreigend aspect van een Adjudant zyn opgeheven rotting: Hier zag ik een ontelbare menigte van Rojale Paleizen, die zo hoog getimmerd waren, dat ik my bekommerde of zy niet de Zon zyn beide blinkende ogen zouden uitsteken; of indien hy dit by geluk ontkwam, dat hy zig ten minsten steke blind zou zien, op de vergulde daken; en de luister van deze gestigten, die opgetrokken waren van Porphyr, Egiptisch Marmer, wit blinkend Albast, en hondert andere pretieuse steenen. Ik bespeculeerde deze Vorstelyke Residentie plaatzen met meerder aandagt dan de attentyfste Leerling de Figuren van Euclides bestudeerd. Ik zag verscheidene Paleizen die door de tanden van de alverslindende tyd ten eenemaal ongeroerd schenen. Andere wederom waren door | |
[pagina 10]
| |
zyne gevreesde vuisten zo slim getracteerd, als Bergen op den Zoom door de ongezuikerde erwten der Gauloisen, waar door gantsch Holland de derdendaagze koorts op het lyf kreeg. Een derde zoort leide in puin, mos, en ruigte, als bedolven, die een heel sobere Figuur maakten. Maar de vierde zoort verwonderde my het meeste, deze schenen gantsch niet van een ouden datum te zyn, nogtans waren zy op alle kanten van buiten zo bleek, als of zy door een witkwast overkalkt waren, en zweemden heel wel na de tronien die vele Pagters vertoonden in het Jaar van verwarring, en tiranni van het Jan Hagel, alias 1748. by deze witte Couleur, kwamen meer duizenden van rode plekken zig vertonen op het Marmer; dan men Bachinale Vaandeltjes ziet zwaijen op de gekarbonkelde tronien van een Legioen nathalzen. Ik was zo verschrikt op deze vertoning, als M. in de bataillje van Fontenoi: Myn Conducteur die myn confusie merkte, gaf my tien maal beter onderrigting, Gratis, dan een Advocaat voor een gestempelde agt-en-twintig, en een Medicus voor zeven Hollandsche stuivertjes. | |
[pagina 11]
| |
De eerste zoort van die trotze Gebouwen (zeide hy) die nog minder door de tyd verkragt zyn, dan immer een Vestaalse Non door een Roomsche Autaar Stier gedefloreerd is: En die haar blos van Maagdom nog in 't blinkend aanzigt dragen. Deze Paleizen zyn gestigt door uitmuntende Vorsten, welker deugden, en daden voor Eeuwen lang zyn uitgetrompet door de lugt bazuin van de schelle, en vlugtige Faam; en waar van de gedagtenis en roem, tot de laatste nakomelingen, in zegening zal blyven, tot dat dit golvend, en draijend rond door 't vier verteerd, in de eindeloze afgrond van de eeuwigheit zal verzinken. De stigters van deze waren Schepter-Voogden, die de Godsdienst hoger waardeerden dan een Diamante Kroon, en de Throon met al zyn luister, zy merkten de deugd, en de onbevlekte en zuivere Godsdienst aan, als de hoofd Colommen, die de fondamenten en heil van het Ryk uitmaakten. Het oeffenen van geregtigheit, zo wel in 't belonen van de goede, als in het straffen van de kwade, was by hen een overbrekelyke wet, bestrykende altoos (zo veel mogelyk was) het | |
[pagina 12]
| |
Zwaard van Justitie met de oly van Vostelyke genade. De tedere zorg, en Vaderlyke liefde voor hunne Onderdanen, was hun grootst vermaak, en die verloren zy nimmer uit het oog: De onbepaalde eerzugt, die nimmer door aanwinningen van naburige Ryken verzaad word, nog de vuile gapende en altoos hongerende gierigheit, die door alle de schatten der Wereld niet gestopt worden; die beide Helsche ondeugden waren by hen onbekend. Zy offerden blymoedig hunne eigen schatten op, wanneer de nood het eischte. Zy storteden grootmoediglyk het Koninglyke bloed, indien de Godsdienst, vryheit, 't leven, of welvaart der hoog geliefde Onderdanen aan 't wankelen waren. Zy gordeden noit het Zwaard aan de heup, ten zy de geregtigheid der zaak, veiligheit van het Ryk, en uiterste nood het vorderden. Zy belasteden noit hunne Kinderen (dus noemden zy de Onderdanen) boven hunne vermogens, maar besnoeiden veel eer de onnutte Koninglyke depences, dan dat de schattingen, bedauwd met zweet, en bedropen met tranen der Ingezetenen, in haare trezorïen zouwden uitgestort wor- | |
[pagina 13]
| |
den. Zy volvoerden nimmer herdnekkig een bloedigen, land, en lieden verdervenden oorlog, om de ydele glory, titul van Conquerant, of Martial Monarch te verwerwen. Maar wanneer zy de vrede trompet flauwelyks konden horen door 't donderend Geschut, en aan een stotende wapens, en dat zy die Hemelsche Maagd in 't Hagelwit gewaad, met Palm en Olyftak voorzien, slegts in schemering kosten beschouwen, door een dikke drom van Salpeter zwangere Wolken; dan, ja dan, staken zy de Koninglyke en Heldhaftige handen uit, om haar te omhelzen; en de bloeddorstige Mars zyn afscheid te geven; mits dat de veiligheit van Kroon en Throon, de glory van den Vorst, de vryheit van Haard, en Altaar, door 't Ciment van heilige en dierbezworene Eden, wierde vastgelegt. Nu weet gy zei myn Leidsman de reden van de onschendbaarheit van die gebouwen. De twede zoorte van die zouwde ik beschouwen; maar myn oog viel op een uitgehouwen Vers, in de fronte spits van een der gecrajoneerde Paleizen; en was van dezen inhoud. | |
[pagina 14]
| |
De Tyd hoe vraatziek hy voor anderen mag wezen,
Spaart 't Koninglyk gebouw dat op het fondament
Der Princen deugden rust, is 't Hemelwaart gerezen
De Tyd die 't al verwoest laat haar nog ongeschend.
Waar's Teben, Babels muur, Egiptens Piramyden?
Waar schuilt 't Mausoleum door Artemisa's hand
Gestigt? Zy zyn te zaam door 't ploegstaal van de tyden
Bedolven in de puin: Daar de onze zyn in stand.
De andere, die aan Uw slinker hand staan, en zo doorgaan zyn als de Vaandels van Ambrosius Spinola, in de driejarige belegering van Oostende, en zo gedivaliseerd, en geruineerd als de Abdy van Rynsburg, deze verstrekken nu voor hoofd quartieren van de Rantsuilen, nagt, kat, en steen oor uilen: En voor een onbetwistbaar domicilium der weiffelzieke Vleermuizen. Zy hebben haar al te grote doorlugtigheid te wyten aan de woede der gekroonde styfkoppige, en eerzugtige dwarsdryvers, die door eerzugt aan genoopt (gelyk een dollen Alexander, die de gantsche wereld nog te klein scheen) elkander een voetje zogten te ligten, die in latere tyden door het donderend mondgesprek van zwangere Cortouwen, en al vernielende Bomben, en snorrende Ko- | |
[pagina 15]
| |
gels, een voetpad en opening zogten tot naburige, of afgelegene Ryken. Maar die zig dikmaal, op hoop van winst meerder hebben bedrogen dan de Actionisten van de Missisippise Compagny; die hunne gewigtige schatten zagen verzinken in de poel van ligtgelovigheit, bedrog, en ydele waan. Zy volgden veeltyds het spoor van den ongelukkigen Craesus, die op de ambigue God-spraak van Delos, dat hy een groot Ryk zouwde omkeren, Cirus den oorlog aandeed. Maar die helaas! Zyn eigen Ryk en Throon zag omgekeerd door den oorlogs spaad van den dapperen edelmoedigen, en onstervelyken Schepter-Voogd van Persen, en Meden. Deze nog rokende Paleizen, verwoeste Tempels, omgerammeide Muren; neergebonsde Torens, en afgebrokene Colommen, zyn wraak-schreeuwende overblyfzels van de woede, en ambitie der martiale Vorsten; die dikmaal (om wol van hunne Naburen te halen) zelfs kaal geschoren te rug keerden. Ik koste nog eventjes op de Poort van een dezer Gebouwen dit onderstaande Vers, met een bevende hand in 't Mar- | |
[pagina 16]
| |
mer gekapt; na een wyle tyds speculerens lezen, en luide, Aldus. Oudstyds toen huisden hier gevreesde Wereld dwingers,
Die 't eigen Ryk te smal voor hare Staatzugt scheen;
Met Alexanders moed: maar niet met 't brein, en vinger,
Bedierven ze anderen; zig zelven ook met een.
Wy zyn Toonbeelden van de woede, en oorlogs rampen;
Nu dient het Vorstlykst Slot, voor Kray, of Roerdomps nest.
't Gaat zo, als Vorsten, eed vertredend; koppig kampen
Om winst. Wy tuigen 't. Mars die was, en blyft een pest.
Een halv Uurtje voortgewandeld zynde, daar zag ik een grote reeks van gedemolieerde Gebouwen: Dog die dieper in puin, zand, en ruigte begraven waren, als vele hedendaagsche omdolende Hebrëers, in de ongehavande zwarte baarden verscholen zyn. Deze (zeide myn Conducteur) zyn voortyds wonderen geweest van de konst, van het superbe der alouwde Bouwkunde, van de pragt, luister en rykdom van de Oosterse Koningen. Maar hier by zyn het ook onwederleggelyke, en ware getuigen van de dolle woede, razerny, schendzugt, en verwoesting van die woeste, eenzinnige, en onverbiddelyke Barbaren, die het Balzum zwetend | |
[pagina 17]
| |
Oosten bestierden met hunne Schepters, vertraden met hunne voeten; en afbraken met hunne handen. Deze gemelde Paleizen waren voor de ogen van een weetgierig beschouwer zo onkenbaar, als de weg van deugd voor een ongemoedeloos Pagter. Daar te boven hade de oude gryze tyd haar door 't schimmel der jaren byna onkenbaar gemaakt; en hy (de tyd) die het gladde Lely en Rozeveld der schoonste Memmediertjes met diepe voornen ploegt, gelyk een Landman zyn Akker, en die dikmaal deze lieve Schepzels de tanden uit de monden breekt, gelyk de Beere leidende Polen hunne geklauwde, ruige, en danszende Broodwinners doen. Die verwoester van al het ondermaansche, had deze Gebouwen zo diep in 't puin en zand, begraven, dat de gauwste, en scherpriekenste brakken die de outheid opsnuffelen, tot vegtens toe nog disputeren wie dat de stigters zyn geweest, waar dat zy gestaan hebben; over hare heerlykheit, en wonder schone Architectuur, en door wiens formidabele handen deze gestigten, die 't geweld der Eeuwen schenen te trotseren, in affreuze Woestenïen en Mols hopen | |
[pagina 18]
| |
zyn herschapen: Zo dat de Antiquitarii hier over met elkaar accorderen als Polen op een Ryksdag. Maar die puinwroetelaars raden 'er veeltyds na, gelyk een Medicus op 't beschouwen van het Urinael, en het voelen van de schutdeuren des Bloeds, na de kwaal der Patienten gist. Ik stond gereed om voort te treden, maar myn Onderrigter greep my by de mouw, en zeide leest eerst dit Versjen, dat daar (schoon vry duister) is uitgehouwen: Ik vond het van dezen inhoud. Wy die voortyds de roem van 't magtig Oosten waren,
Zyn nu bedolven in de puin; met ruigte, en zand
Bedekt, en zo bemorst door 't schimmel van de jaren,
Dat men schraag 't voetspoor vind wiens Koninglyke hand,
Die wond'ren bouwde. Blonk ons grootheit als voor dezen;
Geloof het vry Euroop; Uw aldertrotst gestigt,
Zou by ons luister slegts een grote Molshoop wezen,
Een wasch kaars, en niet meer, by 't grote Hemel-ligt.
Dit gelezen hebbende, traden wy zo zoetjes voort als een paar Bedel-Monniken, die met een pitojabel Clooster accent, en met een Luciferiaansche, hoogmoed in 't hert, het middagmaal met zyne etcetera's zamen troggelen. Nu deed zig de vierde zoort van de | |
[pagina 19]
| |
Koninglyke Kastelen op, deze met de grootste attententie beschouwende, bevond ik dat die met meerder rode vlekken uitsloegen dan 'er van de gekleurde letteren in een Roomsch Almanak te vinden zyn. Zo dat zy niet kwalyk geleken na Napolitaansche Martelaren, die de tortuur van den Heer Berenburg, of Engelsman ondergaan, en die daar te boven op vele plaatzen (gelyk reeds gemeld is) wit waren uitgeslagen. Ik verschrikte, en verwonderde my teffens op dit gezigt, maar myn Leidsman gaf my fluks deze uitlegging. De onderdrukking der Onderdanen zyn de fondamenten van deze trotze gestigten. De wille van den Monarch bouwde de muren op. De kalk wierde genat, door het afdruipende zweet van de aangezigten, en door de tranen van rood bekretene ogen; door het wind as van uitgeloosde zugten wierden de Cederen balken opgewonden, door de uitgeparste vermogens der sobere Onderdanen wierden de Paleizen der Tirannen verguld, en de Koninglyke Tapeeten zyn in plaats van met Tirus purper geverwd te zyn, met Bloed gecouleurd; hier ziet gy de waarheit (zeide hy) van de | |
[pagina 20]
| |
Spreuk, dat uit het kleinste dikwils het grootste geboren word, (by voorbeeld) is niet de Crocodil die verschrikkelyke Water Tyger, die by dag zig verschuilt in 't lis van de lauwe Nyl, of in de brede en Goudryke Gangés, en by nagt op zyn roof los gaat als een afgevaste Wolf. Is die zyn geboorte en opkomst niet verschuldigt aan een gering en in 't zand begraven Ey? Zo zyn ook deze trotze Marmere Bergen, met hunne vergulde toppen, gegroeid uit lage, schamele, en met ried gedekte Boere Hutjes, yverige Koopmans beurzen, en Winkels, en uit het zuure Dagloon van Troffels, Zagen, en Spaden. Ik abomineerde de stigters, en abhorreerde van de gestigten. Op een van die Gebouwen, had de waarheit met hare vergode vingeren, en onuitwisbare Goud-inkt, dit volgend Versje geschreven. Gy wandelaar die treed door d'Elizeesche Tuinen,
't Verwondere u niet, dat gy Paleizen ziet,
Gestigt door Vorsten die met Kronen hunne kruinen
Vercierden: Als hier 't Bloed door 't kille Muurwerk vliet.
En dat het bleke wit, beslaat de Marmer wanden,
't Cement dat was genat door 't zilte zweet, en 't Bloed
Der zugtende Onderdaan; gedrukt door 's Dwinglands handen,
En tot die pragt voltoid, door veler Slaven goed.
| |
[pagina 21]
| |
Na dat ik die Gebouwen beschoud had, spanseerden wy zoetjes voort, en quamen in een onuitzigtbaren altyd groenende Allée, die overal met lommerryke Berceaux verzierd was: En om de drie hondert schreeden waren Rustbanken uit Taxis geknipt, hier was de gemeenste wandelplaats der Koningen. Hier ontmoete ik, gedugte Wereld-dwingers, die haar wil haar wet plagten te noemen; die de Menschen door den Oorlog vermoord hadden, gelyk de vergramde Boeren de koorn vernielende krekels doodslaan, die meerder behoeftige en arme Wezen in een enigen dag gemaakt hadden, dan een verwoede pest in drie jaar zouw uitvoeren; die door een Bataillje meer troosteloze Weuwen schiepen, dan 'er Meisjes in twintig jaar door de trouwknip worden verschalkt. Die by een ydele glory van een groot Monarch, en een egte Zoon van Mars te zyn, een eeuwige vervloekinge nalaten, wyl hunne voetsporen zyn geprent in en door Bloed; ligtryk door brand, affreus door moord, geweld, en schoffeering; en altoos abominabel, wyl zy haare ingebeelde grootheit bouwden op de ruinen | |
[pagina 22]
| |
van de bloeyenste Steden; en haare gewyde Tempels: die door haare onverzadelyke ambitie, geblaakt, verwoest, en vertreden zyn. Zodanige gekroonde dwarsdryvers, en gepurperde styfkoppen, die al eer het magtig Asia onder de knien hielden; en met hunne Schepters honderden van Prinsdommen bestierden, deze wandelden hier zo gerust, als zy eertyds in haare Serailen, te Babel, Susa, en Ecbatana zaten; myn oog viel bezonder op een van deze aloude Oostersche Throon-treders, die met tienmaal grootmoedigers tred spanzeerde, dan de Aardsbisschop van Toledo, in de plegtigste procesje. Edog met zo een brusk naturel, dat zyn Staatsdienaar die hem acompagneerde, vreesde voor een Coup de grace, gelyk Madame N. N. voor een Aardbeving in haar Porceleinkas, als de Heer, slegt om 't hoofd, 'sAvonds (à la mode) beschonken na huis laveerd. Die grootmoedige Keizer droeg een Brief in zyn Majestieuze hand, en hield een formidabele roede in zyn regte Vorstelyke vuist: Ik verschrikte, en verwonderde my, op dit gezigt, gelyk een Roomsche Ga naar margenoot* Mitervoogd, zig ont- | |
[pagina 23]
| |
stelde, op de aanspraak, van zyne incapaciteit door een loden buis. Myn Leidsman onderrigte my, en zeide die Monarch kan het nog niet vergeten, dat de Berg Atos, op zyn Koninglyk bevel niet een promenade na de Zee wilde doen; derhalven schreef hy hem een Brief die gy daar ziet; en ordonneerde hem te vertrekken, of dat Hy hem met zyne Koninglyke handen zoude komen af breken, in cas van disobedientie. En die formidabele roede, die tien trouwloze Pagters, de Vliegen schoon van de rug zouden afvangen. Die snerpende wykwast der Guiten, is altoos zyn Vade mecum. Hy zweert, als hy eens weer op de Wereld koomt, dat hy dan de dolle en schuimbekkende Hellespont, (die een geweldige rupture in zyn grote Schipbrug gemaakt had) zo inpitojabel zal castigeren; dat Vader Neptunus zyn drie tande gaffel, van schrik zal laten vallen, gelyk de Heer Hazen hert, moed, en degen ontglipte in de voorgaanden Kryg: En dat de geesseling die hy by die malheureuse overtogt Ga naar margenoot* dede; maar een Kinderlyk billeslagje zyn zal, in comparatje van de straf, die hy dan denkt te oeffenen. | |
[pagina 24]
| |
De dwaasheit van die Monarch deed my walgen, en de luister der Oostersche Kronen maakten my schier blind; zo dat ik zo schielyk met myn Conducteur voortspoeide om Europische Koningen te zien; als de Smous N. N. zyne klagende en schreyende Crediteuren voortrad, na de bekende Hollandsche Tabak plantagie. Hier hoorde ik de Vorsten zo vrolyk, en openhertig, (dat is anders tegens de mode) met elkander te zamen kouten, als luidrugtige Juffers, op een rykelyk gezuikerd Candeel maal, die dan het fluwele, buigzame rood lapje niet lang laten rusten, wyl de druifdruipende vingers van den bollen Bachus, haare rooscouleurde schot deuren niet toe sluiten. Hier ontmoetede ik meer hertstogtelyke, en kenbare Tronïen, der Koningen, dan de grote de Bruin, oit met zyn graveerstaal in het Koper heeft gesneden of geëtst, eenige van die Vorsten schenen my zo vrolyk, als hulpzame Kamerdienaars; en welgemaakte Laqueijen, die door hunne getrouwe Services Ampten geoccupeerd hadden; die hen zo welpasten als de Engelsche Kroon aan den dolenden Ridder | |
[pagina 25]
| |
van St. Joris, of, (om my duidelyker te verklaren) zy waren in zulk een belhumeur, als alle de groene overgescheepte Moffen, die door het Windas van fortuin, gonst, en list, uit de Koemist in Karossen zyn getild, en uit die brallende, en bolderende voitures de eerste, en grootste Amsterdamze Cooplien begroeten met de zalvéring van een noordsche ram, (alias een hoofdknik.) Een twede zoorte van Koninglyke Wandelaars (om my van Sàncha Panca zyn woorden te bedienen) schenen Ridders van de droevige figure te zyn. Door de melancolyke gedagten genoopt, zogten zy de eenzaamste plaatzen, gelyk de geschorene kruinen de duistere Heremitagies, en Bergholen van Carmel, of Sinai opsnuffelen, om zig zelven te pynigen, en een roem van heiligheit in de Wereld na te laten. Ook ontmoetede, en zag ik andere Koningen, die zo vriendelyk zagen als of zy met Appel Coloquint, en Agaricus gespysd waren, en dat zy Rinsche Wyn-Azyn met Osse gal, in plaats Tokayer, of Madera's Druive nat gebekerd hadden. De reden van de zuure Saus der Vorstelyke Oogen was niet ongegrond, | |
[pagina 26]
| |
ach! riepen zy uit, met zo een lamentabele toon, (dat het hert van een Exeteur, of Deurwaarder bezwyken moeste) wee ons! dat wy de tafelschuimers, vleyende pluimstrykers, en alle die andere Hofklappende Papegayen hebben gehoor gegeven, die Paleis krajen hebben ons verraden, wyl hun gezag, grootheid en rykdommen gebouwd wierden, op geweld, en onderdrukkinge, zo hebben zy ons altoos aangespoord met list, en bedrog door weikte tongen, en met vleyende monden, om hunne verdervelyke raadgevingen te volgen, een goed Vorst ontmoet zelden goede Raadslien, een kwade Vorst noit. Ach hadden wy de regtmatige klagten van onze geplukte, onderdrukte, en mishandelde Onderdanen meugen horen, wy zouden de troosteloze Weuwen en krytende Wezen, regt gedaan hebben, en die omwurmende Creaturen de hand boven 't hoofd gehouden hebben. Maar helaas! ons fortuin, en dat der slokzieke Staatdienaren was gebouwd op de fondamenten van geweld, onderdrukking, en tiranny, zie daar de grondstenen van het Ryks gebouw. | |
[pagina 27]
| |
Zommige van die Malcontente Koningen waren door de magtige, en gepunte Sabels van naburige Vorsten uit de Throon gestoten, gelyk Boere Jongens een Vogels nestjen uitrukken, of gelyk een gauw Advocaat, een pleitzieke Kinkel uit zyn Schuur of stulp, op de dyk zet. Andere van die klagende Kroondragers waren door hunne eigen Onderdanen uit de Rykszetel gesmeten, gelyk een ongetemde Spaansche hengst, zyn onbedrevene Ruiter uit den drukkenden zadel werpt. Deze hadden de gronden van haar verderf met eigen handen gelegd, zo dat zy hunne Icarische val hadden te wyten aan dwingelandy, en ongeregtigheid, spruitende uit de overdadige verkwisting, ambitie, of gierigheit van hunne gewezene Ministers: En uit de verberging van 's Vorsten interest, en bevordering van hunne eigen belangen, waren (zy Koningen) misleid; en het Volk door schandelyke knevelingen, en ongehoorde schacheryen uitgeput, en door wanhoop tot een opstand gebragt; en had de boejens van ongeregtigheit en tirannie verbroken, en het juk van redeloze dwang, van de | |
[pagina 28]
| |
gedrukte en gemartelde schouderen afgeworpen, op hoop van een yzeren Schepter in een gouden te verwiszelen. Een van deze ongelukkige gedetroneerde boezemde met een lamentabele stem dit volgende Versje uit, zo dat 't Bosch, en de Beekjes daar na schenen te luisteren. Wanneer 't veelhoofdig Beest te zeer gedrukt, eens woed,
't Werpt Vorsten van den Throon, bespat de Kroon met Bloed,
Dit tuigen wy, die zyn ten zetel afgestoten,
Vreest God, mint d'Onderdaan, Wy spiegels van de Groten,
Verstrekken U ten baak; ziet hoe Wy zyn gestrand,
Geen groter Vyand dan der Onderdanen hand;
Wanneer elende broed de wanhoop, die weer woede,
Dan waggelt Kroon en Troon, dan snerpt de scherpe roede,
Staatsdienaars en den Vorst, om hun bedreven kwaad:
Hoe bitter smaakt een Prins, dan de opgekropte haat?
Ik beelde my vastelyk in dat het de Siracusise Ga naar margenoot* Dwingland was, die de Schepter in een Schoolmeesters plak geruild had. Of dat het den vlugtenden, en toen ter tyd de herteloze Jacobus de twede, Koning van Engeland was, die deze lugubere exclamaties opdeunde. Ik bedroog my niet zeer in het denkbeeld van de laatst genoemde; die Ja- | |
[pagina 29]
| |
cobus (zeide myn Leidsman) die voor den onverwinnelyken, en onstervelyken Willem den derden Glorieuser Ged. vlugtede uit zyn Ryken, gelyk een hert dat door snelle honden gejaagd wort; en zyn drie Kronen, aan zyn Doorlugtigste Schoon-Zoon, (als veel waardiger bezitter) overliet, en zig na het troostryk Gallia spoeide; om van den schranderen Lodewyk, een Martiaal hert, in den beklemden boezem te krygen, en ettelyke vaatjes met Goudene Louisen, en een wel toegeruste Zee Armature te verzoeken, tot zyn hopeloze bystand, om zyne drie verpruilde Kronen weder te occuperen. Deze Vorst (zeide myn Leidsman) hadde zyne Onderdanen niet getiranniseerd, nog zo wreed gedrukt, dat zy reden hadden om hem de weg na Vrankryk te wyzen, maar hy was door de zo misdoopte J. H. S. met een tover Salvje bestroken, waar door hy zo sterk lugtede na het Roomsche Hof, als een welgekruiderde Sausys de Boulogna na peper riekt. Ook smaakte hem geen andere spyze, dan die uit des opper Bisschops Keuken kwam, en in Jesuite schotelen opgedist was. Daar te boven had hy een Kelkjen Wywater (in plaats | |
[pagina 30]
| |
van 'er zig mee te laten quispelen) gulhertig ingegulpt, dit Bekertje smaakte hem zo heerlyk, dat hy al de regtzinnige Kerk Prelaten van het magtig Albion, daar toe zogte te persuaderen, om een hapjen van die Circe tover drank in te nemen, en dan de styfhoofdige Onderdanen, vive force daar toe te dwingen. Hy dus in 't verstand en in G...dienst vergiftigd, peuterde zo geweldig aan de fondamenteelste Ryks-wetten, dat de verstandige en waakzaame Engelschen vreesden met grote reden, dat het Ryk, of Ryken, du fond en comble zouden worden omgekeerd; wyl zy de boeyens der aanstaande slaverny, en Concientie-dwang reeds gesmeed zagen. Zo dat zy genooddwangd waren, om den glorieusen Willem (toen Prins van Oranjen) als de eenigste liberateur, van hare waggelende Godsdienst en Vryheit te hulp te roepen. Die op haar billyk verzoek toeschoot, als een Perseus, na zyn Andromeed, en haar van de kaken van 't verslindend Roomsche Monsterdier verloste. En de drie verkragte, en zieltogende Ryken, den Bybel. Hoed en de Olyftak te effens toebragt. Dit was het meesterstuk van den onverwinnelyken | |
[pagina 31]
| |
Willem; waar aan de Britten altoos met zegening gedenken; na dat ik hier myn remarques al dromende gemaakt hadde, stapten wy de Allée wat dieper in, hier ontmoeten wy ook verscheidene Koningen, die gantschelyk niet wel gehumeurd waren, zy waren korseliger dan gedisgratieerde Maitressen van een Pools Koning, en zy belonkten met de vriendelyke blyken van een afgeroste bul dog, vele grote Heren die haar van verre volgden. En die, by gepluimde hoeden, alle te zamen Wayers in de handen droegen, gelyk de Dames. Ik vroeg in verwondering, wat dat het Vrouwelyk speeltuig in de handen van die grote Hanzen tog maakte, en waarom die Koningen zo misnoegd schenen? myn Leidsman antwoorde my. Zy dragen die Windzwajers, daar de Mevrouwen de Vliegen mede flappen van hare roze kaken, en om zig voor de stralen van Paebus te dekken: 1. Tot een zinnebeeldig teken, dat zy in hun leven, door de wappers van minne tongen de waarheit zo zorgvuldig van der Koningen oren hebben afgekeerd als oit een Madame de schendzieke muggen zoude kunnen doen. Ten tweden hebben zy de ogen der Konin- | |
[pagina 32]
| |
gen door die Zonneschermen, zo naukeurig beschaduwd, dat zy nimmer de blinkende stralen der waarheit ter degen hebben beschouwd: En hier zien de Vorsten de waarheit zo naakt en klaar, als Moeder Venus uit het pekelschuim op haar Schulp-karos klimmende, oit door den groten P. P. Rubens is afgemaald; nu verlieven zy op de ongeblankette waarheit, die door de Hoofsche tafelschuimers, pluimstrykers, en pannelekkers, zo deerlyk was vermomd, door het masker van opgezogte, en lasterlyke leugens, en schendzieke betigtingen, dat zy onkenbaarder voor hen toen ter tyd was, als het pad van deugd, is voor een Salatynse rovende Zeeschuimer, des verwonderden zy zig ten hoogsten op het gezigt van die Godin: dat is de reden waarom die Koningen zo nors over de slinker schouder zien: Maar zeide ik, daar spanzeren eenige grote Vorsten, die om de twintig â dertig passen halte houden, en die door alle hunne gesten tonen, dat zy staf zyn als decrepiti, of zo stupïd, als of zy de memory hadden verloren, gelyk de Deurwaarder N. N. zyne Conscientie heeft te zoeken gebragt; en | |
[pagina 33]
| |
gelyk Sinjeur Praatjeby, de schaamte heeft versmoord, en de schaamteloze vrypostigheid, en teljoorlekkery heeft aangenomen: Deze Vorsten (zei Gardons), zyn rykelyk hardhorig geworden, door de onophoudelyke vleijeryen, eerloze en valsche loftuitingen, en Pluimstrykeryen, der baatzugtige en strelende Hof-kleppers. Zy zwoeren volmondig, (en de Eeden van vele Hovelingen balanceren in gewigt, met de Pluim van een geplukte Musch). Dat de Zon met zyn albekykende blikken, nimmer dapperder, wyzer, voorzigtiger, en stoutmoediger Legerhoofd gezien had, dan zyne Majesteit was; zy beämenden dit zo gerust, als of zy de waarheid voor de leugen opdischten, daar te boven waren de naburige Ryken overtuigd van zyn pouvoir, en zouden op een enkele bedreiging, en opslag van zyne heldhaftige oogen, de koude koorts op het lyf krygen, en zy zouden op het helsch geluid van zyne doodbrakende Cortouwen, en zwangere Mortieren, en op 't ontbloten van zyn onverwinnelyk Staal, de Apoplexie, met alle hare triste gevolgen ondervinden. Schoon dat de goe- | |
[pagina 34]
| |
de Vorst, nooit meer Harnas hadde aangegespt dan St. Pieter, een drie dubbelde Kroon, in plaats van zyn Visschers Klapmuts, heeft op zyn gryze Kruin gestulpd. En dat hy nimmer een schermutzeling, (ik laat staan een decisive Battailje) had bygewoond, nog de moordadige Kanon-noten had horen snorren, en geen langdurige belegering daar de Soldatesque, voor een blauwe Montuur, met bloed geferwde Rokken pronkt, had gezien, dan, in de Schilderyen van zyn Cabinet, of in zyn Prent, en Konst-kamer. Deze Hof-Lorïes, hadden de ingebeelde dapperheid, en de gehoopte Conquesten, van den Vorst met zulk een Stentors-stem, in des Koningen ooren gebalkt, zo dat het niet vreemd was, dat zy my, zeer quarteldoof toeschenen, en hoe Hemel-hoog, (schoon met een afgronds leugen beschilderd), verhieven zy de grondeloze, en onuitputtelyke wysheid van den Vorst, zyn goedheid, regtvaardigheid, en mededogentheid had hem met de Glory van Vader des Ryks bekroond, en met de Titel van een mildadige beloner der goeden, en een regtvaardige Straffer der | |
[pagina 35]
| |
kwaden getituleerd. Schoon hy tot het eene en tot het ander niet meer had toegebragt, dan en gebroken Radertuig tot de nette gang van een gouden Zak-Horologie, wyl alles door hare Oogen beschouwd, door hare Tongen overgebragt, en door hunne Handen bestierd was. En in de Staatkunde (zeiden de Oost-Indische klappende Hof-ravens,) was hun Koning den Arend gelyk, die onbelemmerd de gloeyende Hemelkoorts in 't flikkerend aanzigt ziet, daar andere Vorsten, in comparatie van hem, als blinde Mollen wroeten, daar hy zonder een Neuwtonniaansche Verrekyker, de Hoven der afgelegenste Vorsten door zag; en de geheimste Cabinet-raden kost horen. En dat hy het foible, en het fort van alle Europische Hoven kende. Dat hy nooit getragt hadde, gelyk Louïs de veertiende, om door het verraderlyke Goud, na-burige Groten om te kopen, en nog minder, om door zyn formidabele Krygsmagt de zwakkere Ryken en Staten onverhoeds, en bond-breukig te overvallen, of in te slokken (in dit laatste point spraken de goudene en snorrende Hof-torren de waarheid), | |
[pagina 36]
| |
want hun Koning had nimmer den Degen, 't zy tot verdediging, 't zy om Conquesten te maken, uit de fluwele Kleerkas getrokken, nog laten trekken. Zie daar (zei myn Leidsman) hoorje de Reden van die Vorsten hare hardhorigheid Een weinig voort tredende, beluisterd ik, in eene der digste lustprieelen van de wandelplaats, eenige Vorsten, die zo vrolyk waren als half dronkene Paarden Tuischers, die de wigtige Goudbeurs van een ryk Engels Edelman hebben geanatomizeerd; deze Vorsten waren (tegen de mode der Hoven) zo openhertig tegen elkander, als een biegtende blanke Non voor een gryze Biegtvader; aan hunne discoursen merkte ik dat zy hare Europische Paleizen gedeeltelyk in Turksche Serails hadden getransformeerd, het Subject van dit Koninglyk gesprek was over Hoofelyke kleinigheden, en dagelyksche bezigheden, door de wandeling Amourettes genaamd; my dagte (dog 't Oor is bedriegelyk) dat ik bescheidentlyk de stem van Carel de tweede, gewezen Koning van Engeland, hoorde, die met zulk een smaak | |
[pagina 37]
| |
van zyn galant Withal, en St. James, sprak, dat hem het sop om de tanden liep, als hy nog dagte om die nocturne, en bloedeloze lyf Battailjes, daar hy zig zo Ridderlyk ingequeten had. Maar dewyl het humeur der Koningen zo variabel is, als het weer in de Maart, en zo bestendig, als de trouw der gecoëffeerde Kamer-duifjes, zo erinnerde hy zig in 't hertje van zyn vrolykheid, zyn Vaders betreurlyk Noodlot, zyn troosteloze ballingschap, zyn gelukkige verheffing tot den Engelschen Troon; de dankbaarheid die hy aan zyne weldoenders betoond had; benevens de vreugde van het Mahometaans Paradys; dat hy op de Wereld betreden had. En door een Apollonische furie gedreven zynde, bromde hy met een Vorstelyke en ontzachelyke stem, die wel attentie verdiende, dit volgend Heldendigtje. Klonk Cromwel's Moord-byl door den hals van myn Heer Vader,
Wierd het heilloos Schavot geverfd met 's Konings bloed;
De Dood (voor Olivier te zagt) heeft die Verrader
In 't eerloos Graf gestamt, daar na betrad myn Voet
De Ryks-troon, 'K nam wel wraak, maar myn verbintenissen
Vergat ik; en voor dank, zo schonk ik kruid en lood,
| |
[pagina 38]
| |
d'Ondeugd kan Dankbaarheid uit 't Hert der Vorsten wissen,
Myn Hemel op der Aard' dat was een Vrouwen schoot.
Dit sprak Carel uit de opregtigheid van zyn Hert, en om te tonen de hoogagting, en overdadige liefde die hy voormaals voor de schone kunne gehad hadde, zo nuurde hy nog in het Ryk der Doden (dog zeer zagtjes) dit volgend airtje. Wie zal het Koningen beletten
Te volgen al haar' wil, en lust?
Wie stelt een Troon-Monarch ooit Wetten,
Hoe veel Princessen dat hy kust?
Het Konings Bloed dat smette nimmer,
Wat heb ik menige Gravin;
Of Hertogin, van 't schoonst getimmer,
Getrokken tot myn Koets, en Min?
't Zy dat zy was door trouw verbonden,
Of dat ik 't Maagde-roosjen ving,
Burnet zegt, 't is te veel bevonden,
Dat ik van 't dons, na 't Altaar ging.
Vaar wel Ryks-zorg; ik lag gekluisterd
In d'Armen van myn lieveling,
Maar zagt! Dat niemand my beluisterd!
Als ik myn snoeperytjes zing.
Op he zelfde oogenblik dat de Koning Carel, dit Onkoninglyk deuntje nog zo nuurde, zo kwam Hendrik, (de vierde van dien Naam), de wettige Zoon van Mavors, en de weerga- | |
[pagina 39]
| |
looste Vorst die het magtig Vrankryk ooit gezien heeft, in diepe gedagten voorby die Berceau wandelen; en, wyl Hendrik na die onlochenbare getuigenis van den Phaenix der History-Schryvers P. C. Hoofd, scherphorende was en wonder tedere ooren had, zo had hy van woord tot woord Carel zyn Minnedeun gehoord. De gewezene Fransche Schepter Voogd, trok eventjes zyne Heldhaftige schouders op, en zeide by zig zelf, ik heb de malsche Sexe in myn tyd ook niet versmaad, ik heb met haar, (by tyd en gelegentheid) wel een Menuet â deux gedanst, maar tog, ik hoorde al zo geerne een moedige Battailje hengst brieschen in 't Bloedigst Oorlogs Veld, dan ik een schone Princes op myn Ledikant hoorde liefde zugten uit boezemen, de Sireenze Zang van de agreabelste Hertogin, met de aankleve van dien, (dat 's veel gezeid) waren niet magtig om my de glory der Wapenen te doen verliezen, ik gebruikte de Amusementen van het Ledikant, als een diverterend byspel, wanneer ik door de Krygs-operatien was afgemat; maar de Oorlog, en grote Krygs-ondernemingen die occupeer- | |
[pagina 40]
| |
den myn Vorstelyk Hert. Ik bande, (als met een Vaticaansche blixem) de poezele Venus uit; wanneer ik de geharnasde Mars, in 't blanke Staal zag aantreden, of het drillen van zyn speer hoorde, en zyn ontblote kling, my in de oogen flikkerde, dan was altoos myn woord, Vive la Guerre! decampez vous Venus! Maar integendeel, myn lieve Cousyn Carel die pleegde een zoort van Afgoderye, met de fluwele kunne, hy bouwde zo vele Altaren, voor die Naam, goed, en Bloed rovende wolwintjes, in zyn wellustig Hof, dat 'er nauwelyks kleine Haard-steedjes, voor de Ryks-zorg, voor Albions welstand, en voor de G...dienst open waren. Het past niet (zeide Hendrik) dat men my, of ons gelyken van zottises betigt, maar Carel zyn gedrag rook 'er te veel na, dog de Koningen willen altyd volmaakt schynen, schoon 't wezen ontbreekt. De grote Hendrik stapte voort, wy zouden hem gevolgd zyn, met een lustige tred; maar myn nieuwsgierigheid was te groot om niet te horen wat dat twee andere gekroonde piqueurs in Cupido's manegje stal, zou- | |
[pagina 41]
| |
den verhalen, want zo als de Aarts-liefhebber Carel zyn laatste periode met een vrolyke lach af beet. Toen voltiseerde de tong van een groot Duitsch Vorst, die zeer goed Saxis sprak; maar gestadig het Pools daar onder mengde, gelyk de Cooplien rotte keuteltjes onder de bruine Peper. Myn Leidsman zeide my het was Frederyk Augustus, gewezen Keurvorst van Saxen, en gedetroneerde Koning van Polen, die dagelyks van ongevederde Papegayen of Maitressen veranderde, en maar eens van Religie changeerde, die (hoewel anders een wys Vorst) de Roomsche blinkende Lovertjes, voor 't gezuiverd Goud ging verkiezen. Frederyk glimlachte om het verhaal van de kuissche Carel; en zeide, Neef, gy hebt nooit de roem gehad na uw Dood, dat 'er een boekjen in de Wereld is gebuiteld genaamt 't galante Londen, of Withal. Maar daar roem ik op, zo wel als Pa, Pa, op de drie dubbelde Kroon, en St. Pieters Sleutel-drager te zyn, dat 'er tot myn onsterfelyken lof een octaafjen is uit gekomen, onder de Titel, van het galante Saxen, daar in kan de | |
[pagina 42]
| |
Geleerde Wereld zien, hoe dat ik met Alcmenas helden-daden, my by de betoverende rond hemden gekweten heb; schoon dat ik, met de pleuze, wyze, en bevallige Princes, van Brandenburg Bareith getroud was; met die ongevederde, en ongevleugelde Nagtegalen, heb ik dikmaal de Gordiaansche knoop des Huwelyks, aan flenters gekapt. Ik wil niet gasconneren van myne amoureuze conquesten van de Belles, voor al eer dat ik in de trouwknip zat te koekeloeren. Ik bedroeve my nog, gelyk een Bisschop die de Myter ontvallen is; als ik gedenk aan de Spaansche Gravin Manzera (ongelukkiger memory) die, om een handvol malligheid â twee, met my op een vrolyke nagt verorbert te hebben, op het hoog bevel, en bedreiging van hare jaloerzen Cornutus, een dodelyk hapjen moest ingulpen. (Het is my maar eens gebeurd), dat ik aan de kuissche Venetiaansche Dame Mocenigo, tot myn spyt derelyk een blautjen liep; niet tegenstaande, alle de liefde Stratagema's, die ik in het werk stelde. Maar de Roomsche Mevrouw de Monti, heeft met een verzagtend zalfje uit haar liefde | |
[pagina 43]
| |
doosje, de bezeerde scheen compleet genezen. In 't begin van myn Egt, was de W. Geb. Freulin van Kassel, de eerste klip daar myn splinter nieuwe Huwlyks hulk opstrande, en Consequenter, Schipbreuk leed. De tweede die voor myn Princes, de matrimoniele tienden des Huwlyks ontfing, was Aurora, Gravin van Koningsmark, die schone, heb ik niet ongekust laten vertrekken; en zy heeft my, voor myne Vorstelyke diensten niet onbeloond gelaten. Want deze Gravin, gaf het pand der minne, dat ik by haar op Woeker geleid had, met Woeker winst wederom. Zy beschonk my met een Zoon; naderhand by de Wereld bekend, onder de Naam van Maurits, Graaf van Saxen, en, na dat ik hier gehoord heb, is hy een wakker, wys, en kloekmoedig Leger-hoofd van Lodewyk de Vyftiende geweest. Ik, die minder by myn eeden van getrouwigheid, aan myne Matressen gedaan post hield, als een blode haas, by een ratelende trom, zo leide de liefde my overal heen. Ik zag Tatima, een geroofd meisjen uit Buda, een gewezene Slavin, dog, schoon, geestig, eerbaar, en bevallig, en toen | |
[pagina 44]
| |
in Dienst van de Palatynsche Brebentau. Ik zeide haar duizend douceurs; en fin, ik kwam, ik zag, ik overwon, en om te tonen dat zy het Koninglyk Nagt-offer niet om niet begeerde, beschonk zy my weder, met een Zoon, die Graaf Rotofsky wierde genaamd, deze liefde kost niet langer stand houden, dan een boter klomp zyn figuur bewaard, voor een gloeyende Amonitje-oven, derhalven moest een andere schoonheid de plaats vervullen, en dit was de Gravin van Esterlé, die haar man de Graaf zo ligt liet dryven als een Boer een afgebezigde stroiwisp, en zig niet meer over hem bekommerde, dan om een mantje vol rotte knollen. Maar zy (met reverentje gesproken) piste lelyk buiten de pot, met de Prins Wiesnowisky, en op de daad, door my betrapt zynde; was haar val, en disgratje een noodzakelyk gevolg. Maar ik was (gelyk Sixtus de Vyfde eens van de Koning Elisabeth zeide) in myne Minnerayen, ook een van die Volucres Coeli, en zo bestendig in de liefde als de bulderende baren in een styve koelte, daar de eene den anderen onophoudelyk volgt, of voortstuwt. | |
[pagina 45]
| |
De Princes Lubomitsky (wyl ik geen Vacuum in myn Ledikant lyden mogt) occupeerde kortelyk, de geabandonneerde plaats van de trouweloze Gravin d'Esterle, myn gedisgratieerde Boelin. Maar helaas! Ik weiffelde en wiegewauwde in myn Minnaryen, als een onbedreven Schaats-ryder, en ik veranderde van Maitressen, gelyk de Camelion van couleur. Want schoon de Princes Lubomirsky my binnen 't Jaar een prezent van een jonge Zoon deed, genaamt de Graaf van Tesschen, en die my geleek als een ey, een ey gelykt, zo was het ongeluk voor de laatst-genaamde Princes, dat de Staats, en Cabinet-Raad van Hoym, in de presentie van my, zyne Ega boven maten prees, zy op myn bevel aan 't Hof komende, bevond ik haar zo wel na myn smaak, dat ik haar Huwlyk deed ontbinden, en een Egt-scheiding met haar Man maakte, ik verhief haar tot Gravin van het Roomsche Ryk, onder de naam van Mevrou Cosel. Zy hete myn Maitres, of Boelin, maar zy was in der daad myn Meestresse, zy was van een onverdragelyke trotsheid; en wyl het myn humeur niet was om my | |
[pagina 46]
| |
van 't Vrouwschap te laten beryden, zo dede zy na lange tyd myn hert bezeten, en myn nagt-koets beslagen te hebben een Phaëtonsche val, maar terwyl Mevrou Cosel, en ik nog zo vreedzaam leefden, en speelden als een paar jonge katjes in een groene Boomgaard. Zo viel myn oog (door recommandatie bestierd) op de Dogter van een Fransche Wynkoper te Warschauw Hendrina Duval genaamd. Om dat Meisjen de liefde in den boezem te jagen, koste my lang zo veel werk niet, als om de dolkoppige Sweden uit Saxen te doen delogeren. Hoe dapper, en Koninglyk ik my by dat Juffertje (dat haar Maagdom met hete tranen beschreide) gedragen heb, is gebleken, wyl ik na courante tydrekening (par missive) wierd gefiliciteerd, met een Dogtertje, naderhand uit getrouwd aan een jongen Prins, uit het huis van Holstein-Bek. Maar wat zottyze kwam my endelyk over? Ik wierde te rade om de hembdslip van eene Commediantsche Dupari genaamd te bewieroken. Maar Amourettes van de derde of laatste Classis, duren zelden langer, dan het leven van een Passie | |
[pagina 47]
| |
bloem. Eindelyk was de Gravin van Denhof, de doofpot van myn wellustig vuur, en, had de nydige tyd, my de tanden niet stomp gevyld, ik zoude nog een paar gestoofde Vrouwen dyen niet versmaden. Zie daar zeide Frederyk, hebje 't mantje met de rozen. Lodewyk de XIV., van die Naam, was gedurende 't Verhaal van die Heroique daden, zo stom geweest als een Maas-karper, en zat, in zulke diepe gedagten, als een Cardinaal die in het Conclave is geincarcereerd, en bestudeerd, wie, der Kerkelyke Princen, dat hy de stormhoed van St. Pieter zal toe keuren. Wel hoe Cousyn, zeide Augustus, mediteerje hier in deze Wereld nog, om een universele Monarchie op te rigten? Gy bend in uw tyd zo vies niet geweest van een bevallige Princes, als een Muselman van een varkens bil, of van een fles Bourgonje Wyn, ben je zo een Man geweest als ik? Wel neen, zeide de Fransche Schepter-voogd, (hier over eenigzins gepiqueerd zynde) maar ik heb 'er zo dol als een jankende hond niet in omgelopen, maar Landen te | |
[pagina 48]
| |
winnen, (en was het mogelyk, nog een Kroon te conquesteren) in plaats van die, (gelyk gy) te abandonneren; dat leide vry dieper in myn hart, als alle de Badinages, amoureuze duellen, gepunte Cocuages, en alle die onprofitelyke divertissementen, daar gy zo hoog van opgeeft. Maar nogtans, ik was geen Misantrope, van de gehoepelde Hof-Papegayen. 't Is gebleken, want ik verloor, redelyk jong zynde, de Maagdom van myn Koninglyke broek, by Mademoisselle Nancini, die, (wat een honneur,) my voor het eerste broddel lapjen verstrekte, mogelyk op dat de gepurperde Vader, wiens Nigtje dat het was, des te beter van myne capaciteit, in affairen van die importantie zoude kunnen oordelen. En in het vervolg (is 't niet wat zeldzaams)? Heb ik maar twee Koppeltjes, van voorname Speelpopjes gehad, want ik beminde alleenlyk Dames, daar een edele Ziel, en vernuftige Geest in was, de twede, die de room van myn Koninglyke melk-pot aflepelde, was Madame de la Valiere. De Hovelingen, die met andere oogen zagen, dan een ver- | |
[pagina 49]
| |
liefd Vorst, zwoeren by de strikken van hunne Degens, dat Zy uit het Godendom, en wel uit het geslagt van Vulcanus gesproten was, want Zy wrikte, en tikte in absentie van my, en andere Hovelingen, maar in myne tegenwoordigheid ging zy zo regt, als of zy maar één lykdoorntje had, dog de liefde bedekt alles, en ik zag 'er zo weinig van, dat die petitesse my niet degouteerde, ook is het waar dat zy zo schoon niet was, als Venus afgemaald is door Titiaan, of Correggio; maar zy bezat ongemeen veel verstand; en dat nam myn hert Prisonnier de Guerre: ik touwterde een wyltjen in de malmolen der liefde met haar om, zo gerust als Weeskinderen die met elkaar gaan te room-lepelen. Maar helaas! Toen wy ons in die diuntjes der Zomer liefde bakerden, gelyk een beregend of bedauwd Conyntje, zyn nat pelszie in dat mullezand gaat drogen; toen vloog de rode Kreeft, (alias de Cardinaal de Mazarin) als een verstoorde Horszel, door het spinneweb onzer liefde, en scheurde daar gaten in, die Ariadne met al haar konst, niet zoude kunnen stoppen; ik was in | |
[pagina 50]
| |
't eerste zo onthutst over 't verlies van dit lief Hof-Aaxstertje, als ik naderhand ontsteld was, over 't abandonneren van drie geoccupeerde Nederlandsche Provincien, ik vreesde dat myne la Valiere zoude zig tot zeepzop geweend hebben, want zy kost zig in hare tranen baden, gelyk een Rivier Nimf in de vloed. Zy had een groter stryd tusschen Vleesch en Geest dan ooit een ongepromoveerde Religieus ondervonden heeft. Eindelyk (om dat de Cardinaal het begeerde) zo bevogt de Geest den Zegen, en zy retireerde zig in een Maagdelyk Gevangen-slot, anders, een Klooster genaamt. De tweede van myne Hof-sirenen, was de Hertogin van Montespan, toen ik haar met zulke verliefde blikken beschouwd had, als eertyds de grote hoorne planter Jupiter, de geincarcereerde Danaé bezag, Toen dagte my, dat zy een al te lekkeren beetjen voor de Graaf van Montespan was, en dat dit boutje beter aan een Koninglyk, dan aan een Graaflyk spit paste. ergo ik besloot dat zy van Woonsteed, en Slaap-plaats moeste veranderen; en (om een zeldzame gelykenis te maken) | |
[pagina 51]
| |
gelyk een rups in een popjen, en dat wederom in een Nagt-capel, of in een Dagvlinder word getransformeerd. En dewyl myn wil altoos myn Wet was, zo gehoorzaamde Madame, en nam die offerte zo graag aan, als een Italiaansche Abt, een Cardinaals Hoed, want zy spartelde niet meer tegen myn souverein gebod, dan een dode Patrys tegens zyn ontpluimer. En dat ik nu veel yveriger de Nagt-metten met haar op 't Koninglyke Dons gezongen heb, dan een eenige van alle myne geschorene, en gekapte Klooster Uiltjes, de Morgen Metten in de Kerk van Notre Dame te Parys gezongen heeft; dat blykt uit de levendige Getuigen: De Hertogin van Orleans, de Hertog du Maine, en de Graaf van Toulouze, van deze geloofde ik, en Ma, Ma, zoude het (des nood zynde) bezworen hebben, dat ik Louis, zonder van eenig Coadjuteur, de Architect van dat drie-tal was. De derde die het geluk had, dat ik haar myn Zakdoek toe wierp, was Madame la Fontange, niet om dat zy my de Fontange â la Modes des Francois heeft opgezet. Want zy was myn Boelin, en die voor Vul- | |
[pagina 52]
| |
canus plumaadje bedugt is, wagte zig voor de Vogelknip der trouw. Deze Dame was de schrandere inventeurze der kapzels, waarom die nog, (ad perpetuam rei Memoriam). De Naam van Fontanjes dragen, tot op den huidigen dag. De Vierde, de laatste, de oudste, de wyste, en de lelykste, was Madame de Maintenon. Zy was de Vrou geweest van den Franschen Ezopus, de gebuchelde Scaron. Men koste met een opslag van een Oog terstond zien, dat Venus haar niet gebaard, nog gebakerd had. Nog dat de drie Gratien haar niet hadden opgewiegd. Tog zy had een Engelagtig verstand, ongemene veel Geest, oordeel, en bekwaamheid, zo dat zy niet alleen een Koningryk, maar Keizerryken zoude hebben kunnen bestieren, ik gebruikte haar gelyk de grote Chineeze Dames hare Camenieren, op wiens schouderen zy meerder steunen dan op hare eigene benen; de spotters (en 't was niet misgeraden) zeiden, dat zy myn bril was. Deze Vorstin was het, die my myne ontzachelyke blikken, (die, Europa dikwils by een langdurige koorts op het lyf gejaagd te hebben, nog een | |
[pagina 53]
| |
kwynende tering, veroorzaakten) toesloot. Hier in het Ryk der Doden ben ik nog zo zeer met hare Merites ingenomen, zo dat zy altoos het voorwerp, van myne bespiegeling, en verwondering is, en blyft. In myn eenzaamheid wandelende, diverteer ik my dikmaal, met dit Versje, dat ik kortelyk voor myn speelreisje, uit de andere na deze Wereld gemaakt heb, en is, van dezen inhoud. Princes, vaar eeuwig wel, Uw Lodewyk gaat henen!
De Zon die Gallia veell' Jaren heeft verligt,
Duikt in de Westerkim, zyn glans is uit geschenen,
Wat blyft het gantsche Ryk, en ik, U niet verpligt?
Princes, gy waart de Kroon van 't Vrouwschap van der Aarde,
Myn Oog, en Regterhand zyt gy altoos geweest,
Gezegend zy de Dag, toen 'k heimelyk U paarde,
Grootmoedig was Uw' ziel, door schrander was Uw Geest.
Princes, Uw oordeel was de toets die nimmer veilde;
't Was Vrankryks Kroon Balans, die 't nutte en 't schaadlyk woog,
Die 't diepste Staats geheim van hondert Vorsten peilde,
En door de dikste Wolk zag met een helder Oog.
Princes, 't Eel Jufferschap roemt nog U gonst op heden,
Voor 't Vorstlyk onderhoud, van haar nooddrufte Staat,
Uw Naam en Glory word door duizend aangebeden,
Gy waart de Flonckerbag, en Ziel van mynen Raad.
Princes, als gy my volgt in de Elizeesche Velden,
Een trein van Vorsten valt ootmoedig U te Voet,
Als z' Uw' grootmoed'ge Ziel, en wysheid horen melden,
Madame Maintenon! Roept yder: weest gegroet.
| |
[pagina 54]
| |
Hier mede sloot Louïs le Grand, en eclipzeerde uit ons gezigt als een Zomerwolkjen, dat door een heldere stoker voortgedreven word. Wy spanseerden in een diepe bedenking over het lofdigt van Louïs, zo zagtjes voort, als een wandelende Capellaan die zyn Preek bestudeerd, dog wy wierden gestoord door een luidruftig krakeel van twee gekroone Hoofden, dat (tegens de mode der Koningen is) zo dat ik, die een vreedzaam Man ben, en vrezende dat men niet veilig is daar men met Degens, en Pistolen argumenteert, my, met Gardons, agter een klein groen heuveltjen verschool, daar men gemakkelyk over zien kost. Hier zagen wy by een stilruisschend beekje, twee disputerende Spaansche Koningen nederzitten. Zy twisteden zo hevig, dat ik vreesde, de eene zou den andren met zyne gepunte kneveltjes, of met het spits van zyn sikkebaartje, de Oogen hebben uitgestoken, altoos het vuur van een Koninglyke woede, vloog zo verveerlyk uit de blikken der beide Combatanten, gelyk vonken uit een Groenlandsche Ys-Berg, (myn Leidsman zeide my, dat de eene | |
[pagina 55]
| |
was Philip, de Vierde van die Naam, en de andere Carel de tweede, beide gewezen Koningen, ja Regerende Koningen van Spanjen). Het dispuit dat die Ga naar margenoot*Monarchen hadden, was ook weerdig dat 'er dode halzen van kwamen; indien men in de Elizeesche Tuinen sterven konde, want het was, wie van hun beiden, het beste had kunnen lezen, en schryven. Philip die een paar knevels onder de neus droeg, zo groot, en zo formidabel als de steert van een Tuin-mol, strook met een Spaansche grandesse die mannelyke bewyzen, door zyn Koninglyke hand, om hoog; en beet Carel heel schamperlyk toe, zeggende, wilt gy U by my vergelyken? gy die niet beter kost lezen als een Schoolkind, dat tot Saragossa, een week onder 's Meesters plak heeft gezeten; en die niet frayer met de pen kost spelen, dan een Baviaan uit Angola. Gy, die in een spanen doosje met boomwol gevult zyt opgebakerd, gelyk een verlaten Nestje met jonge Canary Vogeltjes word opgekweekt. Gy, die door uwe Staatdienaren by de neus geleid zyt, gelyk men een blinde by den hand leid, | |
[pagina 56]
| |
waar dat men wil. Gy, die door uwe Ministers bereden zyt, gelyk een Paard, dat het yzeren, en klemmende gebit weerwillens in den harden bek gedwongen is. Gy, die zo een slegten Campioen zyt geweest op de Koninglyke pluimen, als in het Camp de Battailje. Zo dat gy uwe Ryken, by gebrek van een mannelyke Troon-volger, by uwe uiterste, en af geperste laatste wille, (waar van gy niets, en Porto Carero alles wist) tegens uwe Eed aan, voor den Zoon van den onzachelyken Louïs de XIV. hebt overgelaten. Indien my het Bloed niet in de Oogen vloog, en de toorn, myn tong zyn pligt niet belette, ik zou meerder op uw Koninglyk teljoor leggen, zei Philip. De gal, (hoewel de natuur- en Staatkundige, twyfelen, dat Carel 's ooit gehad heeft) scheen nogtans op dit bits verwyt van den vergramden Philip, in hem te ryzen, want zyn bleke, en gele couleur decampeerde op dat moment, en veranderde in een teint de rose, gelyk de sexe by een amoureuze rencontre gebeurt, altoos het Bloed vloog hem na het toneel der wangen, en 't Voorhoofd, met zulk eene vi- | |
[pagina 57]
| |
tesse, als een welbereide Vuur-pyl, die het puntje van een ontstokene lond gevoelt. Zo dat Hy, aan Philip op zyn beurt, dit onverdragelyk defi aanbood, en zeide, ik protesteer van de Injurien, my zo onregtmatig door U aangedaan, en ik verzoek een rigoreus Examen van de Schoolvossen, en de Kinderbeulen van de grote, en kleine plak, van die snot Gouverneurs, die in alle de Elizeesche Velden zyn op te stoven, die zullen onze competente Rigters zyn, wie van ons tween de Lauwer-kroon van de Lees en Schryf konst, op zyn Koninglyke kruin zal zetten. En gy, stumperd, (zei Carel) die in de Lees-konst, zo verre niet geavanceerd waard, als de minste van uwe Clooster Leke-broeders in de Latynsche Taal; en uwe Kerk-prelaten in den Bybel kundig waren, ja gy, die uwe Ave Maria van buiten geleerd had, by gebrek van te kunnen lezen, en die in de Pen-manege zo verre gevordert waart, dat, als gy door uwe Koninglyke vertekening een der importantste pointen, van, Vrede, Oorlog, of Commercie woud bevestigen, dan, bestond uwe grote Penne-konst in het | |
[pagina 58]
| |
drukken van een Gouden Signet daar de Naam El Rei, in gesneden was, En dan moeste gy al de bryzelingen van uw Verstand te zamen schrapen, om dit op 't blanke parkement te drukken. Maar ik heb myn Naam kunnen tekenen, dat blykt by de Subscriptie van myn Testament, en zo gy myn Koninglyk woord niet gelooft, vraagt het vrylyk na, by de pieuze Kerk-prelaat, Carero, die het (zekerlyk gezien heeft) en by Lodewyk, die 'er niet aan twyfelen konde, nog wilde, want dat bragt zyn Interest niet mee. En gy, voer hy voort, liet U ook door uwe Ministers bestieren, als een Indiaansche buffel die een ring door de neus heeft; en hoe Koninglyk luide het opschrift van een Brief die op uw tafel gevonden wierd, met dit Adres, aan Philip de Vierde, tegenwoordig in dienst van den Hertog van Lerma. En de Wereld lagt nog om uw Spaansche Graviteit, die niet permitteerde uit te schikken, toen het vier te heet wierd, en gy uwe Koninglyke schenen verbrande, zo dat gy eerder drie Chirurgyns, dan een Dans-meester van noden had. O! Wat een | |
[pagina 59]
| |
wyze Vorst! die gelyk een klein wigt niet by 't vier betrouwt is. Dit kinderlyk hassebassen, dat zeer wel zweemde naar een luidruftig kreuwkrakeel van een paar opslopene Jongers, om de buit van een handvol knikkers, verveelde my, zo dat ik gereed stond om te decamperen. Maar de arrogante stem, 't bars gezigt, en trotze Minen van een Vorst, die met een Luciferiaansche hoogmoed, kwam aanstappen, arreteerde my, in myn genomen besluit. Ik, die agter 't genoemde heuveltje, zo bedekt was als een Clooster broertje in zyn Cel, beschouwde hem, zo wel á mon aise, als een verliefd Heer een charmante Dame belonkt, en gelyk zy haar Galant gedurende het knappen van een Missie bespeculeerd. Zyn Hoofd, scheen gebeiteld uit Staatkunde, doorwerkt, met de Steekstift van Spaansche figuren, die alle na de Maraansche grootheid zweemden; het Voorhoofd was gerimpeld, ten bewys van zyne slapeloze zorg, en menigvuldige Jaren, de opslag van zyne wenkbrauwen, (verschrikte de Hof-spreuwen) want, daar was iets Maje- | |
[pagina 60]
| |
stueus in verborgen. Uit zyne Oogen blonk een schranderheid, gepaard met Heerszugt, Geilheid, en Bloeddorst helschynend uit. Zyn neus was van geen onschikkelyk maakzel, dog verbeelde na de konst-kennis der Phisionomici, een hoogmoedige grootsheid. Wat zyn mond aangaat, die konde ik niet beschouwen, want de Spaansche stilzwygentheid, had daar een Maalslot opgesmeten. Maar ik merkte dat hy de onderste lip, door opgekropte spyt verbeten had, om dat de dolkoppige, vrye Nederlanders het Juk der Spaansche dwingelandy wilden afwerpen. Zyn kin pronkte met een baartje, zo proper als een Juffers hair borsteltje, tot een Iconologis Teken, dat hy menige Princes en Hertogin, het stof d'Amour, op een Koninglyke rustbank had afgevaagd. Zyn tong, (â l'Espagnole) droop van de vergiftigde Honing der vleijery. Zyn hals, en strot, schenen slokzieeker, dan die van den Roomschen Vitellius. Ga naar margenoot* (Schoon hy geen Debauchant was in Tafel geregten): zyn nek was onbuigzamer dan die van een ploegende stier. Zyn borst was ruim breed, en hol, om aan de zwoegende, | |
[pagina 61]
| |
en Bloed-volle long, en aan het betigtend, en kloppend hert genoegzame lugt te geven. Zyn hert dat in die duistere spelonk logeerde, was met de langste piek niet te doorgronden; hier scheen het azilium der stantvastigheid, zelf in de grootste tegenspoeden, en alleen verwinnelyk door de Dood, dog het was te zamen geklist als een verward kluwen, uit boosheid, trouwloosheid, arglistigheid, vleijery, wraakzugt, bloedgierigheid, en diergelyke oude Spaansche Hofdeugden. Maar, zal ymand vragen, hoe kunt gy de Vorsten in het herte zien? Ik antwoorde, dat het voorstel van Thales de Milezïer, om een venstertje in de borst te maken, en om door dat kykgaatje te zien wat daar om ging, dat was in de Elizeesche Velden practicabel geworden, zo dat men hier de herten der Vorsten zo klaar beschouwt, als haare aangezigten. De buik van deze Monarch was eerder wat slapjes, dan al te dik, en scheen nog een ontbyt van een Koningryk, of Hertogdom van noden te zyn, hoewel het magtige Spanjen, het handelryk Portugaal; de goudbarende West-Indiën, het prag- | |
[pagina 62]
| |
tige Napels, het koornryk Sicilien, en een menigte andere kleinder gebieden, in het hol van zyn maag logeerden. De dïjen, en benen van die Prins, schenen onverwrikbaar, gelyk de Colomnen van Herculus, die in de schaduwe van zyn Schepter scholen. Zyne voeten schenen door de boeyens van een tardyf, en Spaans beraad gekluisterd, zyne armen en handen zag ik 't alderlaast, wyl hyze op de rug hield; deze met de goud-oly der Westersche Ryken besmeerd, schenen my gezond, en nerveus. Edog, zyn Cabinet was zyn Legertent, zyn Pen was de grote Machine die zyne Legers deed marcheren, Battailjeren, en Steden Conquesteren &c. &c. &c. Deze, zo nauw bespeculeerde Vorst, had nog alle de concepten, en gemoedsgestalten, die hy op de Wereld gehad had, zyne aloude stantvastigheid, ondoorgrondelyke geveinstheid, bloeddorstigheid, de wil en haat, tegen de zogenaamde Ketters, speelden gestadig in zyne Hoogdoorlugtigste herzenen, hy beklaagde zig ten hoogsten, dat de schone Nederlanden, door zyne al te grote zagtmoedigheid waren | |
[pagina 63]
| |
verloren gegaan. En dat zyn geliefde Bloed-hond, Don Ferdinand de Toledo, Duc d'Alva, slegts een klein hoopjen van agtien duizend Nederlanders, door vier, zwaard, hang, en wurg strop, van kant geholpen had, gedurende zyne ses Jarige, milde, en glorieuze Regering. Maar in het Ryk der Doden vernomen hebbende, dat het yzeren gebit van dwang, den Vierden Philip, zo getemd had, dat hy van alle zyne Regten en Pretensien voor hem, en zyne nakomelingen op de Nederlanden, renuntieerde, en die Volkeren voor een vry Volk erkende. Hy dit horende konde nauwelyks zyne gewone grandesse bewaren, had ik dat vermoed zeide hy, Ik zoude meer Ketterbloed vergoten hebben door myne H. Inquisitie, dan de Yber in een Jaar verzwelgen kan, en groter Berg uit hunne asschen gemaakt hebben, als in geheel Gallicien, of Asturien te vinden is, want ik zeg nog, gelyk ik te voren meermalen zeide, dat ik myn Koninglyke handen, (by gebrek van Beulen,) tot zulk een heilig, en voor de Roomsche Kerk zo dienstig werk, wel gaarne wilde lenen. Want dat | |
[pagina 64]
| |
ik om een handvol Bloed niet mer gaf, dan om een Eedbreuk, en verraderlyke moord, is maar al te wel gebleken, uit vele myner Placcaten, die met dezelfde enkt geschreven waren als de Wetten van Draco, en die de Nederlanders by duizenden met hun bloed hebben onderschreven, en hoe zoude ik het bloed myner Slaven sparen, daar ik dat levens Clairet van myn Zoon Carel zo gerustelyk vergoot; als of ik een Meloen opsneed? Laten myne grootste, en getrouwste Dienaaren., De Graven van Hoorn, en Egmond, die ik, gelyk een groot getal andere, opentlyk deed decapiteren, dit getuigen. Eedbreuk, was by my een spelletje, want zoude een groot Monarch gelyk ik was zig een Slaaf van zyn tong maken? Dit getuigen buiten andere gevallen, de schending der bezworene privilegien, regten en vryheden der Nederlanderen. Tot een verraderlyker moord, (wyl die manier van doen, met myn naturel zeer wel over een kwam), en tot een Spaans vygjen, was ik ongemeen toe genegen. Willem de eerste, Prins van Oranjen, die stekende splinter in myn Koninglyk | |
[pagina 65]
| |
oog, die heeft het dadelyk ondervonden. En de Engelsche Koningin Elisabeth, daar ik het meermaals op toegelegd heb, zouwde langs dat zelfde voet pad (had het niet mislukt, en te vroeg openbaar geworden) na de andere Wereld gekuijerd hebben. Wat myne beloften, en andere Eeden betrof, daar speelde ik mee; en hield de spreuk van een myner Cardinalen, die altoos zeide, dat men de Kinders niet kooten, en de Geuzen met Eeden moest bedriegen. Want ik hield myn woord gelyk de kat die Heremyt wierd, en zwoer nimmer vleesch te zullen proeven, maar zo trouw als de bonte Puis haar woord hield, zo punctuélyk kwam ik het myne ook na. Ik beefde, op het verhaal van die Vorst, gelyk koud kalver-nat, en ik vreesde dat myn bloed van schrik zouw stollen, gelyk een Geley van gekookte herts-hoorn. Gardons (zeide ik) laten wy gaan, gelyk wy ook fluks deden, Wy kwamen kortelyk in een andere grote, en zeer vermakelyk wandelplaats, daar by duizenden van altyd groenende laurieren wiezen, die zig | |
[pagina 66]
| |
in de stille beekjes spiegelden. Ga naar margenoot* Eerenprys wies hier overvloedig, en streelde door zyn blauwe blommen van het Ga naar margenoot* Zilver-schoon, ongemeen het gezigt: de grond was overal bewassen met fyne Camomillen, die een zeer lieffelyke geur verspreideden als zy betreden wierden. Het krioelde hier van grote en dappere Legerhoofden, die in hunne tyden Krygs-wonderen hadden verrigt; hier zag ik ze van alderhande Natien, Cartaginensers, Grieken, Romeinen, Engelschen, Hoogduitschers, Franschen, Zweden, Denen, en Hollanders, en voorts een grote menigte van andere Natien. Zy waren alle Helden geweest, die een Leeuwen hert in den boezem hadden gedragen, en nimmer den Vyand de rug gekeerd, dan, wanneer de uiterste nood, en de Krygskundige wysheit het gebood: ja, Helden, die noit door de glans van het Goud verblind waren, en die men de oogen met een geladen Cartouw vol Fransche Louïsen, of Spaansche Pistoletten niet koste uitschieten. 't Waren Mannen, die de voorzorg der Troepen | |
[pagina 67]
| |
ter herten ging, meer dan hunne eigene behoudenis, die de wysheit, voorzigtigheit, krygslist, onverschrokte dapperheit, (dog zonder een dolle roekeloosheit) in het herte droegen, en deze Martiale deugden met een Gordiaansche knoop te zamen strikten, die de standvastigheit van geest behielden in de zwaarste, en onverhoopste toevallen des Oorlogs, en altoos een glorieuse uitkomst zogten, 't zy door de finesse van hunne geest, of door 't ontblote staal. Myn Leidsman aan myne verwondering bespeurende, dat ik aan de phisionomie, der aangezigten hen niet kende, zo wees hy my zommige met de vinger aan; en zeide, dien, in dat ouderwets gewaad daar alleen wandeld, dat is Xenophon, een groot History-schryver, Philosoof, en Generaal; hy was het, die de tien duizend Grieken, die den jongen Cirus in Persien gevolgt waren, na de nederlaag van dezen Vorst, die zyn Broeder dagte te detroneren, langs een weg van 2300. mylen, (schoon lange door de Persianen op de hielen gevolgt) behouden in Griekenland wederbragt. En die daar by dat beekje zit, dat is de heldhaf- | |
[pagina 68]
| |
tigen Leonides, die by de engte van Thermophile, het leger van Xerxes bestaande uit 1800000. mannen, twee dagen tegen hield, ten kosten van zyn, en zyner medemakkeren leven: En die, met die zwarte Baard, die zo brusk ziet, als of hy een dozyn Romeinen tot een morgen ontbyt had verorberd, en dat de dertiende zo aanstonds zouwde volgen; Dat is Hannibal de Cartaginenser, die door-listige, wyze, en dappere Veldheer, die Romen de doodsteek zouwde gegeven hebben, had hy naar de dodelyke Ga naar margenoot* neep die hy de Romeinen in de bataillje van Cannis gaf, met zyn triomfant leger naar de muren van Romen getrokken: De Romeinsche Moeders merkten hem aan als de bullebak, want als de kleine wigters huilden, dan zeiden zy, Hannibal est ante portas. En, hy die aan de zyde van den slokop der Romeinsche legioenen gaat, die heet Maharbal, ook een Cartaginenser, en onder bevelhebber van Hannibal, hy ried hem dat hy voort na die Ga naar margenoot* Wereld stad zouwde rukken, en beloofde hem, dat hy binnen vyf dagen op het Capitolium zoude spyzigen. Maar het geluk voor Romen was, dat | |
[pagina 69]
| |
het wellustige Capna, en zyne delices, Hannibal aldaar deden pannekoeken. En die gy daar met het hoofd in de hand ziet rusten, dat is Cneius, Pompeius, de Grote, een der doorlugtigste Romeinen, het schynt of 'er een spook in zyn grootmoedig hert omgaat, dat hy voortyds door de ondankbaarheit en trouweloosheit van Ptolomeus, Koning van Egipten, op het aanraden van Theodotus, en Achillas, het hooft zouwde verliezen. Hy bragte veel groter schatten in den Roomschen Tresorie, dan oit voorgaande Generaals gedaan hadden. Hy heeft driemaal het Roomsche Burgermeesterschap bediend, en driemaal getriomfeerd, als, over Europa, Asia, en Africa. Hy was (behalven de noodlottige slag van Pharzalien) ook geen minder Zeeheld. Hy heeft in verscheidene ontmoetingen, de roofzieke Watervogels dapper gekort wiekt; en eindelyk vaagde hy in veertig dagen, door de bezemen van zyne strydbare Galeyen, alle de plonderende Zeegieren van Nereus rug. Daar hebje nu helden gezien van het strydbaare Cartago; van het wyze Grie- | |
[pagina 70]
| |
kenland, van het Wereld dwingend Romen, ik zal Uw voort van yder Europische Natie, die ons wat nader komen, een of twee aantonen. Gy ziet (zeide Gardons) dat twee uit den hoop van alle die andere oorlogs Bazen, daar ginder in de schaduwe van een grote lauwrier, met elkander heel yverig spreken, buiten twyvel van hunne grote oorlogs exploiten: De eerste, (meer moet men niet zeggen) is de grote François Eugeen, zyn naam was voortyds genoeg om de Soldaten onverschriktheit in te boezemen: Waar door zy, door 't vuir, door vloed, en lood, met die Duitsche Mars als een oorlogs blixem tot den Vyand invlogen, wyl zy de wonden en verminkingen onder zyn beleid gekregen, voor grote eertekenen rekenden, en de dood als een glory kroon agteden. Eugenius, (om alleen een flauwe schets te geven van eenige zyner uitmuntende hoedanigheden.) Was onder het opzigt der grote oorlogs leuwen volleerd; hy bezat, boven de wysheit, en dapperheit, een Vorstelyke edelmoedigheit, en grootmoedigheit van ziel, die zyne vrinden beproefden, zyne vyanden | |
[pagina 71]
| |
admireerden, en boven zyne gewone goedheit, mildadigheit, en regtveerdigheit, had hy de konst om herten te winnen, en kronen te vereenigen: het scheen dat wysheit, konst, en geluk, hem altoos als drie getrouwe geleids Engelen hebben vergezelschapt. Want van tien veldslagen die hy als Generalissimus heeft gedaan, heeft hy geen één verloren. In zyn jeugd heeft hy wonderen getoond, toen het benauwde Wenen, dat voor de Turksche halve Maan scheen te moeten bukken, en zo jammerlyk benard was, toen heeft hy tot dat ontzet manmoediglyk geholpen. Menigmaal heeft hy de hoogmoed der Barbaarsche Ottomannen in hun eigen Leger begraven. Zentha, aan den Theisse kan getuigen, hoe ongelovelyk (indien de overwinninge niet voor hem pleite) dat hy de magt der na Christenen bloeddorstende Musulmannen onder zyne Martiale voeten heeft vertreden, en hoe Eugeen met het aflopend water de Barbaren hun eigen bloed heeft toegezonden. Het Slagveld by Hochsted, (daar de Vyanden om het Aardryk streden, dat van hen voor geen andere munt dan bloed en Dood | |
[pagina 72]
| |
te koop was), getuigt hoe diep hy in die grote Actie met de andere Helden gedeeld heeft: ontbreken 'er Menschen en geschigtschryvers, zo zullen de stenen van Belgrado, en Themiswar, de Held zyn gedane wonderen, uitroepen. Het ontzet van het zieltogend Turin, (dat den Leli-Vorst zo onmooglyk scheen, als of men zyn Ga naar margenoot* zinnebeeld van het ongenaakbaar azuren-dak wilde afscheuren) dat wonder proefstuk van dapperheit, Krygskunde en wysheit, heeft hy tot verbazing van gantsch Europa, en tot hertknagende spyt van Vrankryk, glorieus volvoerd. Waar door de Laurieren in den Bourbonschen Tuin zeer veel van hun glanzig groen verloren. De grote en kronkrelende Donauw, die vele Duitsche muren lekt: de verwoestende Italiaansche Po. De snelle Schelde, de gele Maas, de alomberoemde Ryn, die St. Gotards gebergte voor zyne Moeder groet, die alle kunnen, en zullen Eugeen zyn roem en naam met kletterende glorie-galmen uitroepen, zo lang hare Cristallyne vogten de groene Oevers kusschen. Ik bedankte Gardons voor het beknopte afbeeldzel van den Duitschen | |
[pagina 73]
| |
Mars. Edog ik verzogte hem met eens, om de volgende Helden hunne Lofreden niet uit te meten met zulk een langen Oorlogs ellen. 't Is wel zeide hy, en wees, my toen de beroemde Curchil Marlbourg, die zo yverig met Eugeen van de gepasseerde Heldhafte daden redeneerde, dat zy niet eens bemerkten, dat een overstromend beekjen, aan wiens Oever zy zaten, tot over hunne Oorlogs laarzen hene stroomde. Ach zeide ik, is dat die grote Burger van de Elizeesche Velden, ik heb hem voor een wyl tyds al in het oog gehad, toen zat hy in zulke diepe rekenkundige gedagten, dat ik my verbeelde dat hy den beroemden Archimedes was, die zig in de Wapenrusting van een groot Veldheer had gestoken, om deze gelukzalige Tuinen incognito door te wandelen, om te bespieden wat in de Wereld van zyne doorlugtige heldendaden wierde geredeneerd. Gardons lachte als een Quakzalver die een Boer van de zilvere steen snyd, om myne onwetenheit en beet my (buiten gewoonte) vry schamper toe, zeggende schaam U wat, om zulke gedagten te | |
[pagina 74]
| |
hebben van den grootsten Held die het magtig Albion ooit gezien heeft zo lang de ruig gebaarde Neptunus, met zyne geschulpte Zee-karos zyne stranden heeft omreden, en de gryze Teems-god zyn volle kruik in de grote pekelkom heeft uitgestort. Met een woord gezegd het is Brittanjens Alexander, Milord Curchil Marlbourg. Die in zyn groene Jeugd, om zyne schoonheit voor een Adonis aan het Hof wierde gehouden, daar de Hertogin van Cleveland aan kleefde als een klim-op aan den Olmboom. Die Hertogin, die regte Danaé van den Britschen Jupiter, Carel de tweede, die Attalante die hy by manden vol gulde appelen uit het wellustig Withals Serail toewierp; Ga naar margenoot* hy was de zeilsteen, die de ogen van alle galante Dames door die Magnetische kragt naar zig toog, hy wierde door gemelde Hertogin met schatten die het Comptoir vullen overladen, en met klevende Caressen, die een jong Lord niet versmaden kan, byna vermoord. Maar op zyn tweede gras gaande, heeft hy Venus, en alle hare toverkundige streken een Brief van divor- | |
[pagina 75]
| |
cie gegeven, en heeft de rypere Jaren aan den Krygs-god toegewyd, en zo vele Laurieren, aan den Maas Donauw, Schelde, en Ryn geplukt, dat zy voor een eenig Hoofd te zwaar schenen om te dragen, en hy heeft de Lely-tuin met behulp der bondgenoten van het Helden groen zo kaal geschoren, dat de Marschalken van Vrankryk nauwlyks een takje vonden, om op de rouwdragende Hoeden te steken. In het Cabinet des Konings, of in het Veld, hy was in utroque Caesar. Hy heeft den Hertog van Mommout, die de gecomponeerde pastey der drie Ryken zogte te openen, en â la bonheure, 't zy par fas, of ne-fas, na zig te halen, op een hoffelyke en politique wyze, (en dat is een compositje van hovelyke zauzen, uit liegen, vleyen en bedriegen bestaande,) een beentje geligt. Waar door die ongelukkige Hertog zulke een fatale tred deed, dat hy voor het straf-blok boog: daar hy op den Throon dagte te klimmen. Marlbourg was eertyds het oog, regterhand, en 't halve oor van Jacobus de 2de Koning van Engeland, van die naam. | |
[pagina 76]
| |
Hy wierde met krygs, staat, eer-ampten en rykdommen overladen, hem wierden vele geheimen vertrouwd, ook de reuk der smeulende Hofpasteyen voor de neus gedragen; maar niet alle die uit Pater Peters keuken kwamen: Wyl het Britsche Hof dagte, dat die geur die de Anglicaansche Kerk vergiftigt voorquam, ook aan Curchil niet aangenaam konde zyn: Maar helaas! hoe snel veranderen de Wereldze zaken, en de Menschen in dezelve? Marlbourg vervelde kortelyk uit een kruipende rups der Torris, in een vliegende Wigs Capel; waar door hy zyn Vorst, bevorderaar, en weldoender, (die alle Aperyen van het beschimmelde Romen, in Londen wilde invoeren) ontviel, gelyk een door rypen Suikereypeer den boom, die hem geteeld, gevoed en gedragen heeft: Zo dat Jacobus swymelziek wordende door den Jesuitischen toverdrank, van den Britschen Throon, als een vallenden Engel af viel, en verschoot, tot Engelands groot geluk: wyl den onverwonnen Willem aan 't zieltogend Brittannie door zyne komst, met zyne Godvrugte helden hand, de drie Ry- | |
[pagina 77]
| |
ken van slaverny, en gewetens dwang heeft bevryd, en de Bybel, de Olyftak, en den Hoed met zyn Koninglyke hand heeft toegereikt: Dat Marlbourg grote stappen in de Krygskunde dede was niet te verwonderen, wyl hy William de derde voor Leermeester had. De Citadellen van Luik, en het moedige Bon, heeft onder de begonstiging der doodbrakende Cartouwen en Blixemen van den Ga naar margenoot* Frieschen Jupiter voor zyn degen moeten bukken. Huy, en Limburg hadden geen beter geluk: by Hochsted is zyn grote Helden moed in vollen dag gezet. De Linien van Braband, door Leeuwen kragt niet zynde te veroveren, zo knoopte hy het Vosse vel om zyn martiale schouders, attaqueerde ze, en maakte heel korte mylen met de zelve. De Keurvorst van Beyeren, en de Fransche Marschalk de Villeroi hebben hem (in spyt van de luidkrayende Haan,) by Ramelies wonderen van dapperheit zien doen, waar door vele duizenden Fransjes in 't gras, in plaats van gefricasseerde Kikkerboutjes beten. Niet minder glorieus gedroeg de- | |
[pagina 78]
| |
ze held zig by Oudenaarden, daar hy de Hertog van Vendome sloeg, die tot spectators van zyne Laurieren die hy dagte te verzamelen, de Hertogen van Bourgonje en Berry by zig had; benevens den Pretendent, (die een dosis stoutmoedigheit, daar hy zeer om benodigd was uit de Krygskundige Apoteek van Vendome dagte te halen.) Maar Vendome zyne grote verwagtinge vervloog, als een Vent d'homme. Want hy wierd door Marlbourg, en zyne Geallieerden heel slegt getracteerd, zo dat de Fransche Lely; (â la mode der bloemen) verwelkte en vele met bloed bespatte bladen liet vallen. Marlbourg was ook geen ledige beschouwer by de belegering, en het veroveren van het beroemde, en sterke Ryssel, toegenaamd het klein Parys. Het doornige Doornik heeft hy mede géemporteerd. En by Malplaquet heeft hy, Eugeen en andere helden, met staal, met bloed, en hand, hunne namen met Goude letteren in de geschiedenissen der grootste helden ingeschreven, en aan de Eeuwigheit toegewyd. Marlbourg, en Eugeen, (die als de gelegentheit het toeliet) Castor, | |
[pagina 79]
| |
en Pollux waren, die namen voor haar Soupé, Douai, en Bethune weg; en Bochain was het Desert voor de Britsche Alcides, waar mede hy la belle Cariere van zyn onstervelyke daden besloot. Hy heeft drie Koningen en een Koningin gediend; Carel de 2de, Jacobus de twede, William de derde, en de Koninginne Anna, die in het laatste haare Koninglyke nukken, en Vrouwelyke bizarie aan hem toonde, en door haare Schepter zulk een geweldige Eclipsis aan Marlbourgs geluk Zon veroorzaakte, dat hy voor een totale verduistering bevreesd wierd. Maar toen de Koningin Anna, tot heil van Brittanien, door het mager spook een beentje geligt wierde; en George de eerste; de teugels der drie Ryken in zyne Koninglyke handen greep, toen rees Marlbourg zyn Gelukster weder vrolyk uit de baren, waar door de nevelen van calomnie verstoven, en de Zon van de Koninglyke, en wel verdiende gonst bescheen op nieuws zyn ryk belauwerd hoofd, zo dat hy in alle honneurs en ampten weder hersteld wierd. Ziet daar zeide Gardons is het por- | |
[pagina 80]
| |
trait, en leven van dien groten Man, daar niets anders als heldhaftigs en schranders in uit blinkt. Dog het schynt vreemd dat Curchil by alle die mannelyke hoedanigheden die alle martiaal schenen, nogtans een faeminine hoedanigheit bezat; want hy hadde dit met de Vrouwen gemeen, Hy ontving met vreugde, en baarde met smerte. De edelmoedige mildadigheit (na den ellen van zyn vermogen gemeten) die hadde hy (zo men ziet) â Dieu gezeid. En het woord geven, was een terribelder donderslag in zyn ooren, dan het geluid van hondert Salpeter brakende Kartouwen. Maar de strelende stem houwd daar! en de melodieuse toon van ontvang, was by hem veel aangenamer dan alle het gezang van Carel de twede zyne Hof sireenen. Enfin, het mager Monster, die Marlbourg in het hevigst vuur des oorlogs niet aangetast had, greep hem in den Jare 1722. met zyne koude, en scherminkelige knokkels aan, stopte hem onder zyn schraal en vaal manteltje, en bragt hem aan Charons veer, die deze grote oorlogs baas spoedig in de gelukzalige velden deed te lande stappen. | |
[pagina 81]
| |
Gardons voer voort, en zeide. Deze dappere heldhaftige, en edelmoedige gryzaard; met die ouderwetsche kraag, die in het harnas schynt opgebakerd te zyn, en die zo aandagtig na Marlbourg zyne heroique discoursen hoort, is de glorieuse George Frundsberg; een groot Duitsch Generaal, die zo viandig van de hoflugt was, als een Pachter op het examen van zyne Conschientie: Die altoos het gemuskeerd Hof-zalet ontweek gelyk Jonker Appeltaart de Straten en Winkels, van zyne geduldige Crediteuren. Die Man was geboren voor den oorlog, gelyk een Hert voor het woud, een Vis voor het water, een Adelaar voor de lugt, en een Salamander voor he vuur. Door zyn stormende hand heeft de Stad Breschia en deszelvs Borgery, zulk eenen groten bres gekregen dat 'er wel ellef duizend Soldaten en Burgers daar door na de Elizeesche Velden trokken. Anno 1510. sloeg hy de Pausselyke, en Ventiaansche Troepen als of het koppen, armen, en beenen regende. Toen Verona door St. Marcus Leeuw aangetast wierd, wees hy die Messjeurs met zyne tyger | |
[pagina 82]
| |
klauwen den te rugge weg aan: Hy knuppelde Hertog . . . . Ulrik met zyne magt om ver, gelyk op een Dorp Kermis, een Boeren Schout een Kegel spel om ver slingert. Het slagveld by Bicoca heeft lange van het Fransche, en Zwitzersche bloed gerookt, daar hy als een getergde Leeuw om het slagveld streed, en na die overwinninge verscheide Appelen uit den Hesperescher tuin plukte. Het trotse Genua zag haar hoogmoed door zyne dapperheit geveld, en in het slyk vertreden, hare rykdommen uitgeschud, als een geopend Pluimbed in een vliegende Storm, en hare Paleizen die Domicilii der Goden, geleken elendig ontheisterd. François, de eerste Koning van dien naam, die de Fransche Schepter zwayde, die schreit nog tranen met allongés, wat ben je groot! als hy gedenkt hoe dat zyn Armée by Pavia, tot Fricadelen wierde gehakt, en dat de Koning naar een manmoedige tegenstand, en Koninglyke bravoure gevangen wierd. De Thuringer en Saltsburger Boeren die zo godloos de baas speelden, dat een Regiment van Plutoos Dragonders | |
[pagina 83]
| |
het niet slimmer konden maken, die de Edellieden als vagabonderende en verhongerde Hussaren plonderden, als braad voornen kierven, en als boter hazen brieden, die dolkoppen heeft hy met syne martiale vingers geen kleintjen het hair uitgekemd, en de tanden zo stomp gevyld, dat zy naderhand geen korsjes van de edele Pasteyen konden byten. Die knaap (zeide Gardons) die onder de schaduwe van dien hulsten boom zit, die zo een onghavende baard draagt als een Woudboer, die uit een point de menagie zig eens in 't vierendeel Jaars laat scheren, met een scheermes van vier duiten, die is de Zweedsche Generaal, Magnus Steinbok, die verwoede Bevelhebber die onder de regering van Carel de twaalfde (koppiger gedagtenisse) zyn rol op de Zweedsche manier gespeeld heeft; Hy was dapper, schrander, en onverzaagd. Nerva getuigt van zyn Krygskundig beleid. Frederik Augustus Koning van Polen, en Keurvorst van Saxen is zo deerlyk door hem gehavend, dat de armen en benen als lappen daar af stoven. Het schone Torn heeft hy met zyn noordsche hoornen zodanig ge- | |
[pagina 84]
| |
rammeid dat de muren als die van een ander Jericho om ver vielen; eigen glory, en de woede van den dollen ongetoomden Carel de XIIde, noopten hem met sporen tot die bravoures aan: Zyne damnable blaakzugt, die zyn naam met vervloeking heeft geschilderd, is gezien in het bloeiend ALTENA, dat hy niet tegenstaande alle de Remonstrantien der wereldlyke, en geestelyke, heeft verligt met het vreugde vuur der heidenen; en de rykdom dier plaats in asch gelegd: en de inwoonderen tot den bedel korf gebragt, het rokend puin zal eeuwiglyk de glory van zyn naam beswalken. Het Russis Lemberg gewaagd van zyn moed, hy heeft de Denen by Helzingoog, geen kleintjen de vlerken gekort, het Snuiftobak des doods in de neuzen geblazen, en by Gadenbusch, de Denen en Saxen zo ontheisterd dat 'er geen herstellen aan was. Hy heeft Burgers en Boeren zo kragtig met branschattingen uitgemergeld, dat zy niet vetter waren dan heykrekels. Maar als deze wilde Steinbok by Torningen in het nauw, en in het net geraakte wierd het Koninglyk Coppenhagen hem tot zyn arest plaats | |
[pagina 85]
| |
aangewezen, maar wyl hy niet tegenstaande zyn Eed en pligt, met Carel de twaalfde, verboden briefwisseling hield; en de Deensche lugt die hem niet wel geviel, met de Zweedsche dagte te verwisselen; zo wierd hy (om niet te verdolen) in het Casteel der gemelde Stad gebilleteerd, daar hy (par Caprice) zyn baard liet groejen tot de grote van een vatzoenelyk haardvegertie, en wyl hy niet vegten, plonderen, en branden koste; zo greep hy uit loutere spyt en chagrin, de dood by zyne magere kneukels, die hem als een prisonnier de Guerré, al hier gebragt heeft. Wie is die Ridder (vroeg ik aan Gardons, die met zulke eene veragting steinbok beschout, gelyk een grootmoedige ziel een ontmenschte Barbaar, of als een edelmoedig Man, een schatryken gierigaard? Die is, antwoorde myn Leidsman, de naam genoot van den groten bescherm Ga naar margenoot* Engel van Engeland, wiens feestdag nog in dat Ryk Jaarlyks gevierd word, dit is den beroemden George Monk, die Carel de tweede, toen hy en zyne Broeders als balling te zamen omzwierven, door zyne wysheit dap- | |
[pagina 86]
| |
perheit en beleid, na de dood van de gekoesterde slang, (Cromwel genaamt) op den Britschen troon beurde, zo dat Carel de tweede, deze held met gouden letters in den Almanach van de edelmoedige Oorlogsbazen mogte laten zetten, gelyk hy Monk naderhand met de eerste Ampten van staat heeft begonstigd. Deze Brit was geboren en opgewiegd om den degen te voeren. Naar eenige gelukkige expeditien in de Nederlanden, zo heeft hy den ongelukkigen Carel de eerste, vele gewigtige diensten in den Jare 1639, en 1640. gedaan, en wel byzonderlyk in den laatsten. Dog de Schotten die het naturel der Exsters hadden, en niet over de reuk van het buskruid mogten, die stonden hem niet meer dan die bonte Appeldieven voor een geladen roer, schoon hy (Monk) voor yder Soldaat niet meer schoten pulver had, als halzen, en geen meer blauwe bonen dan elk hoofden torste. De moordzieke Yeren die verraderlyk het gantsche Ryk met het bloed der Protestanten hadden gedrenkt: die beulen heeft de dappere Monk een tamelyke aderlatinge gedaan, die ook van | |
[pagina 87]
| |
een gehoopt effect was. Maar zeide Gardons, ik moet U dit ook communiceren dat de grote Monk uit nood, (en niet anders, ook voor Vleermuis heeft gespeeld.) Want hy kleefde Carel de 1ste zyn party aan als een Klis aan een rydrok, maar toen hy zag dat de fortuin Carel uit de troon schopte; en dat de Engelsche Crocodil Cromwel, zyn Heer en Meester onder zyne gevreesde poten had: Toen ontviel hem de moed, en liefde voor Carel, die tog onnut zouwde geweest zyn; Hy heeft om zyn mondgesprek met Carel de eerste, eenige Jaren in den Tour versleten; met zulk een hertzeer als een doorryp Juffertje, de droge Clooster confituren voor het smakelyk huwelyks banquet, nolens volens moet consumeren. Zo dat Monk met reden vreesde dat zyn Helden kling in de schede zoude verroesten, en zyn Martiaal vuur zoude verdoven, gelyk het huwlyks vuur van Dr. Zuurkool, in de lieftallige bouten van Juffrouw Spinnekoppin versmoord: wyl hy hier zat te notekraken, en geen middel zag om uit het doolhof oit te geraken; zo resolveerde hy te zweren op het Cove- | |
[pagina 88]
| |
nant, gelyk hy deed: hy ontving aanzienelyke Krygs eerampten van het Parlement, over de Krygs Troepen. De bataillje by Leith, door den heerszugtigen, en listigen Cromwel als Generalissimus gecommandeerd heeft hem geen gering pluimtje van glory op den hoed gestoken: Waar op naderhand de Schotten (door Carel gecommandeerd) du fond en comble wierden geruineerd; daar Monk merveilles verrigte, en daar hy de bruine donder-wolk was, die de opkomende zon van Carel, in een zee van rampspoed deed ondergaan. Het onverwinnelyk slot Sterling, dat onder de Regeringe van honderd en zes Koningen, altoos een Vestaalsche maagd gebleven was, is door hem op een martiale wyze ontmaagd. Dundée, daar de Schotsche Adel van broeken, en doeken, alle hare schatten hadden te zamen getoogd, gelyk de Adelaars het wildbraad in de nesten van hunne jongen, die op ongenaakbare rotszen gebouwd zyn, en daar hare rykdommen vertrouwden, als in een geheiligde en onwinbare plaats. Die vesting heeft hy met de list van een slang, en met de dapperheit van een Leeuw, | |
[pagina 89]
| |
aan den Britschen tyger, (alias Cromwel) onderworpen, en daar door zo veel buit gemaakt, dat de Schotsche Adel in het hembd omzwierf als vagabonderende Tartaren, en de Soldaten zig in het fluweel bakerden als Genueesche Edellieden. Hy deed gantsch Schotland voor zyne degen buigen, gelyk een Spaansche Don zyn snuffelende brak voor zyne voeten doet omkruipen. Deze George Monk (zeide Gardons) hadde de Britsche troon gemakkelyk kunnen beklimmen, indien de liefde, en de eerbied voor den onttroonden Vorst hem geen edelmoediger denkbeelden hadden ingeboezemd: hy was voor de vier Elementen geboren, op het bloedig slagveld scheen de Aarde zyn Lustpaleis, in het verslindend en blakend Oorlogs vuur was zyn vermaak; daar de snuivende waterpaarden op het bruischend pekel, de eene den anderen door de salpeterlugt de weg na den Hemel wezen, of door onverbiddelyke, en onafkaatsbare donderkloten, na den afgrond deden zinken, daar, ja daar, stond zyn helden moed als een rots, en schoon een nieuweling in de konst der Zee- | |
[pagina 90]
| |
zaken, zo heeft hy meer dan eens (tot schade der Hollanders) de Zee-Laurier uit Neptunus hand ontfangen, en Eool, scheen een af, en defencif tractaat met hem gesloten te hebben. Hy was met het geluk als door 't huwelyk verbonden. En Monk als Albions Zee-Commandeur regadeerde de grote Tromp, en de dappere de Ruiter, op een driemaal geitereerd Collation yzere kraak amandels, die voor die beide grote helden vry hard vielen te kraken, en waar by de dappere Marten Harpertz Tromp, de reis herwaards aannam. Deze Monk heeft door zyne voorzigtigheit, dapperheit, en wysheit, de veelhoofdige Hydra, die de ingewanden van de drie Ryken verscheurde, de doodsteek toegebragt; de ontvlugte Vrede te rug geroepen, de vertrapte vryheit uit het slyk gebeurd; en het vuur van de inlandsche beroertens gebluscht; de omgekeerde Throon van den onthoofden Carel hersteld, en zyn Zoon, die ongelukkige en dolende Vorst, als een vast gesternte aan het Brittanjens hemispherium geplaatst, het ongelukkig, en verstoten huis van Stuard wierde door zyne Atlas Schouders | |
[pagina 91]
| |
op den Throon gebeurd; waarom hy ook van die Schepter-Voogd met de genadiglykste koninglyke gonsten is opgehoopt, en met de brillanste Eerampten (die de oogen veler hofpauwen uitstaken) volgens merites begiftigd: als hy nu op het hoogste van het gelukswiel in vrede, overvloed, en Eere zat; zo quamen de duistere Wolken des ouderdoms allengskens aandryven, en de dood, die op het leven der grote Mannen gebeten is, en een dapper Held niet meer spaart dan een lache; die stak zyn pyltje in het Wagenrad van Monk zyn glorieuse levens Kar, en by gevolg hy verbrak de assen, die alle zyne grote eer ampten deden rollen. Wel aan zeide ik tegens myn Leidsman, deze grote Mannen hebben hier na hunne gedane fatiguante Krygs exploiten, een vrolyke tydkorting: Maar tog welk twee staan by dat groene heuveltje? Ik zien aan alle hunne mines dat het Oorlogsbazen zyn, en zy hebben het zo druk als een paar Ga naar margenoot* zwart gebaarde bloedzuigers, die een onnozel en onschuldig Koopman verschalkt, bedrogen, en bedorven hebben. Deze Heeren zeide Gardons zyn twee | |
[pagina 92]
| |
Fransche helden, die door den degen geen kleine figuur in de Wereld hebben geslagen, en in de Elizeesche Velden voor grote Fransche Kemphanen gehouden worden. Deze, die met zyn handrottingje speelt gelyk een Juffer met haar gestrikte wayer badineerd, die is den beroemden, onverschrokken, en edelmoedigen Hertog van Lesdiguieres, Marschalk, en naderhand Connestabel van Vrankryk, die daar op zyn hoger hand staat, en aan hem een prisé du Rappé uit zyn gouden snufdoos presenteerd, is de beroemde Prins van Condé, men kan zulks uit zyn Koninglyke air byna opmaken. Ik zal uw het portrait van den eersten in het ruwe doodverwen (zeide Gardons) waar op hy aldus voort voer. Deze de Lesdiguieres had in zyn tedere jeugd de gore melk uit de Roomsche tuitkan gezogen, maar dewyl geswavelde wyn hoofdpyn verwekt, en ongezond zog de kinderen degouteerd, en schadelyk is, zo walgde hy ook van grand pa pa 's muffe kinder pap, en in zyn ryper jeugd taste hy onbeschroomd in de Hugenootsche schotelen; maar, de glans van | |
[pagina 93]
| |
des Connestabels degen, die uit het verleidend Zon-metaal gesmeed, en met een brigade van schitterende diamanten omzet was, dit groot tovermiddel; gecomponeerd met de ingredienten van des Konings hoogste genade, vriendschap en vertrouwen, die deden hem in den ouden dag weder keren tot zyn eerste uitbraakzel; en hy zeide (door verandering van Religie) de Hugenoten de hulde van tafel en bed op. Hy frequenteerde in zyn jeugd verscheide Academien, daar hy zyn tyd niet versleet met het opligten van kannen, glazen, en Vrouwen hembden, en dobbelstenen (gelyk de nieuwe mode is) maar hy consumeerde de edele oly van zyn jonge levens lamp, om schatten op te zoeken, die hem in de loopbaan zyns levens tot een valabel reisgeld na het Ryk van glory konden verstrekken. Zyn geest gecultiveerd zynde in verscheidene Wetenschappen, en gepaard met moed, en Genie, baanden hem, (zo kort als een Pagter ryk word, en een grauwe Advocaat zyn beurs vult) de weg van fortuin, maar Bellona die hy eigentlyk tot zyn Patrones of Afgodin had ver- | |
[pagina 94]
| |
koren, die prate Minerva uit de stoel, en ginger zelfs in zitten, de serieuse trony van Pallas en haar opgesmukte kaken behaagde hem veel minder dan het geklank van Mavors wapenen; dat voor hem een betoverend Muzyk was. Hy is van de laagste sporten opgeklommen tot de hoogste treden; en heeft de Marschalks staf, en Connestabels degen met luister gevoerd. Toen hy nog een vlassen baard droeg ( dat toen schande was, maar nu der Officieren grote mode is) en in qualiteit als Vaandrik ageerde, toen gaf hy in een rencontre met zyn eigen hand by de Rivier de Drae, aan zes vianden het laatste Olyzel. By Gap heeft hy eens met 20 uitgelezene puikjes, 40 van de vianden het reisgeld na de andere Wereld met zyn degen toegeteld. Zeer kort na de Parysche bloed bruiloft, door Carel de negende (helscher gedagtenis) aangerigt, onthaalde hy vele Roomsche Edellieden op het dodelyk banquet, dat zy voor hem hadden aangerigt. Gedurende de onlusten wegens de Godsdienst, scheen het als of Lesdignieres zyne Soldaten met schootvrye wapenzalf bestreken wa- | |
[pagina 95]
| |
ren, want hy tekende zomwylen voor een â twee honderd vianden de paspoorten na het onderaardsche Ryk, en dat met gering verlies van 5, of 6. der zynen. Onze Hertog had een byzondere bescherm Engel zy zig, anders zoude hy verscheidene verradersche lagen niet ontsnapt zyn: en wel minst van allen het trouwloos verraad, op het Bal van den Hertog van Majenne, alwaar men hem, en alle de zyne (à la mode de Paris) een dodelyke poets dagte te spelen: maar toen Lesdiguieres de lugt van die helsche Pastey in de neus kreeg, nam hy een antidotum by zig, van drie hondert zyner Creaturen, die uit de Apoteek van Mars Harnassen, Pistolen, en Dolken hadden mede genomen; om den doden dans, (indien zy geattaqueerd wierden,) op een andere trant te eindigen als de bloedgierige Tractant zig verbeeld had; daar te boven had Lesdiguieres nog een preservatyf van 200 veryzerde pillen, (die wonder wel na geharnaste vuurvreters geleken) in zyn Logement gelaten; om in tyd van nood de Hertog van Majenne een buikzuivering te geven, op dat hy zig van | |
[pagina 96]
| |
alle humeuren van Italiaansche valsheit, Fransche trouwloosheit en Spaansche moordzugt, ten eenemaal mogte zuiveren. Maar toen het wraakzugtig Eedgespan merkte dat de dansgenoten zo wel beslagen op het Ys quamen, en dat dit geen Katten waren om zonder handschoenen aan te tasten: toen zonk de couragie in de poleveyen van die ligt gehielde Fransjes, de verraderye en moordlust, die twee helsche Monsters, durfden hare klauwen niet in deze Leeuwen slaan; zo dat onze held, met zyn tanden slegts te laten blinken, deze dodelyke strikken aan stukken beet. Maar toen de Ga naar margenoot* Vorst der vliegen in zyn infernaal laboratorium de bekende Ligue smede; daar de Paus, voor Vulcaan; de Spanjaard voor Meesters Knegt ageerde, daar alle Roomsche Catolyke voor trouwe hamer beulen dienden; daar de Hertog van Savojen tot directeur van de Smittery was, en de Hertogen van Guise als puiste trekkers werkten. Toen was het de regte tyd voor onzen Marschalk, om zig zo digt met Laurieren te dekken, dat de pylen van de nyt, niet | |
[pagina 97]
| |
door de kronen van dit helden groen hebben kunnen boren. Hy stond zo diep in de gonst van den groten Henderik de vierde, dat hy hem 't opzigt over zyne Kinderen beval, weinig tyds te voren, eer de godloze Ravaillac door het moorddadig mes, de grootmoedige Ziel uit Hendriks martialen boezem pompte. Lesdignieres toonde zig altoos een regte Alcides; in meer dan 100. gevegten en schermutzelingen, heeft hy noit in de mat gekreten, nog geen spoorslag voorgeefs gedaan, maar hy heeft gestaag de Fransche Roomsgezinde Kiepkehoeders, met bloedige en gescheurde kammen, en hangende vlerken het hok uitgeveterd. Charges, een vaste plaats in Frankryk, wierd door hem beklommen, en ingenomen, wyl de Inwoonders zo gerust dansten als vrolyke huisratten, wanneer de bonte muize vangsters slapen. De Stad Embrun boog voor hem, als een riet in een vliegende storm, Hy heeft de Hertog van Savojen veelmalen ongenodigde visites gedaan, die hem zo slegt bekwamen, dat hy Lesdignieres wel 1000. maal als een Held der ouden, | |
[pagina 98]
| |
onder het gestarnte wenschte, of dat hy als een Kamerheer van Pluto, in zyn onderaards Serail mogte logeren. Grenoble knielde voor zyn degen; Hy heeft zyn Antigonist, de Bisschop van Embrun, die grote Klooster rot aldaar in de val gekregen, maar Lesdiguieres edelmoedigheit, die deze verradersche, en bloeddorstige Kerk-Uil met het grootste regt des Werelds, de kop had mogen afrukken, als een Wykel de Musch: die gaf nogtans aan deze Spitsboef zyne genade. Het Leger van de Ligue, (gedoopt het Pausselyke,) heeft onzen Marschalk by Pontchara, met een hand vol volk, zo gekort wiekt, dat 'er over de 500. tot mest voor 't Land, op het Camp de bataillje bleven; en heeft daar geen kleintje de gouden Spaansche vliegen, en de blinkende Napolitaansche Torren, van haar gulden ballast verligt. Montmelian, dat toenmaals voor onwinnelyk wierde gehouden, rukte hy binnen drie weken den Hertog van Savojen, tegens alle verwagtig manmoedig uit de vuisten. Enfin de Connestabel mat van lauw- | |
[pagina 99]
| |
rieren te plukken, overladen met dagen, en roem, wagte in zyn 83ste Jaar de dood in zyn geboorte plaats gerust af; die hem ook een visite deed, en hem by manier van een wandeling, alhier in de Elizeesche Tuinen bragt. Zyn gezelschaps Man die hy, de hoger hand geeft, is Lodewyk van Bourbon, Prins van Condé; een Prins van den Bloede, maar gantsch geen bloed van een Prins, gelyk Eduard, de Zoon van de dolende Ridder van de droevige figuur, alias den Pretendent, die met tranen, in plaats van Wapenen, de Schotten en Britten, tot medelyden zogte te weiken voor zyn perzoon, gelyk een bonne menagere het witte brood in zoete melk weikt voor haar tafel. Maar Condé was een monsterstaal van stoutmoedige bedryven, een Olepodrigo van grote deugden, en Koninglyke ondeugden, een spiegel van Vorstelyke koppigheit, een schildery van ligtvaardigheit in de Godsdienst, (al had Raphaël de Urbin hem na 't leven geschildert, het Kerkgeregt van allerleye Religies had hy in zyn groene jeugd geproefd, maar wyl zyn tong niet te kiesch was in die ge- | |
[pagina 100]
| |
regten, zo viel zyn smaak op de Roomsche Marmite, en hy lekte (quanswys,) de driemaal gemyterde Kruin zyne pantoffels, niet uit byzondere G...dienstigheit, maar om het smeer dat van de Fransche Koninglyke kandelaars, in het vervolg zoude afdruipen: eindelyk ik geloof dat hy weinig meer van het ware Religieuse bezat, als een Joodsche Portugees Rappé of Domenique, onder de nagel van zyn slinker pink verbergt. Hy was wispelturig, en vloog om, en om, als een weerhaan in een vliegende storm; hy hing Mazarin aan, om de wille van een goedelyke trony, en een valsche Caresse, hy abandonneerde de Parlements zyde om eenige Caprices en toevallen, hy verliet des Konings party om een met-worst, en omarmde de belangen van den Spaanschen Troon-voogd, om door een welgepeperde saucys d'Espagne, zyn zwakke maag weer te herstellen, en om de vrugten van genade van den Franschen Scheptervoogd af te smeken, toen hy de Yber Nimf, voor de Zeine Najade had in de armen genomen. Uit zulk een gemengd deeg van slibberige ondeugden, en van metale deug- | |
[pagina 101]
| |
den was die Prins gebakken. Maar buiten die variabele bagatellen, was hy een egte Zoon van Mars, (acta probent virum) want om zyne kinder schoenen agter de bank te smyten; zyne bravoure is gebleken, eer hy nog Generaal wierd, want in de belegering van Arras, en Perpignan, die meer na salpeter lugt, dan na muscheliaat roken, daar meer ongezuikerde bonen uit vlogen, dan uit het belegerde Br... heeft hy zyn Vorstelykheit getoond. Edog, zyn Koning had reden, om zyn vlammend Martiaal vuur, door den koeldrank, van de voorzigtigheit, en wysheit, van den Marschalk de Hospital, te verkoelen, en op het regte temperament te brengen. Maar, gelyk een donder swangere wolk, door gene Menschen handen, het gerommel, of donder baring word belet, alzo onmooglyk was het om aan Condé, zyn dapperheit te betwisten. Dit gebleek, want weerwillens Hospitals sentiment, zo taste hy met een Leeuwen-hert den Spaanschen Generaal de Melos aan, en by het einde van dat spel (daar zeer veel ernst onder liep) zo sloeg hy in die eene flap 8000 Ma- | |
[pagina 102]
| |
raansche vliegen, die het weder komen tot hare holen vergaten, beneven nog 7000 die hy in de Martiale knip ving: dat deze vogels vry schoontjes ontpluimd wierden, is een waarheit, en dat een Generaal in zulk een gelegentheit zyn beurs als een troosteloze Wees laat zugten, en een considerabele buit voor de hoenders goit, zal ik niet geloven, al swoer, St. Franciscus van Assissen het my by zyn kap, en gordel. Condé handelde met de belegerde Steden, regt contrary als de meeste Geneesheren met hunne Patienten, en de twee Procureurs (Messieurs over al befaamd, en rondom scherp,) met hunne Clienten. De Prins zogte gelyk een verliefd minnaar altoos de kortste weg, wyl die Messieurs naar het futzel boek zoeken en alles in verwarringe brengen, en op de lange bank schuiven. De grootste Afgodin die Condé had, was zyne Ambitie, aan dat onverzaadlyk monster, dat door geene honneurs te verzaden is, offerde hy alles aan op! Zo dat hy zelden de warme voeringen zyner Soldaten rokken spaarde, als hy aan de geliefde Concubine, (de glory,) eene offer kost doen. | |
[pagina 103]
| |
Dit onder vond hy eens vry smertelyk, toen de Beyerschen hem by Fryburg sloegen, dat de lappen 'er by hingen. De beide formidable vestingen Maints, en Philipsburg, hebben uit Condé zyn snuifdoos zulk een prise van snuiftobak genomen, dat zy de poorten voor hem open niesden. By Nordlingen, heeft hy den Beyerschen Generaal Merci, zo gehavend, en zyne Troepen zulk een aderlating gegeven, dat het Legerhoofd Merci, nimmer geen grand merci aan Condé heeft kunnen zeggen. Het formidabel roofnest der Zeeravens, Duinkerken genaamd, heeft hy in 13 dagen na het openen der loopgraven genomen, en het als een Zeegepralend lovertje aan de Fransche Kroon gehangen. De Aardshertog Leopoldus, (die in het verschieten, en spelen met de Oorlogs-kaarten met Condé niet balanceerde,) had, (toen zy by Lens lagen) Jas, Nel, en het, Aas in de hand, maar edog, Condé waagde het, met de yzere paspoorte papiertje des doods, tegens hem, op het Camp de batailje, maar wyl de onbezonnen couragie van den Aardshertog de vlag voerde, en de | |
[pagina 104]
| |
voorzigtheit de arriere Garde formeerde, zo had Ga naar margenoot* hy het ongeval om de party te verliezen, en 3000, van zyne geruiterde penningen, (die wel na Mavors kinders geleken,) in de smeltkroes des doods te zien versmelten, terwyl Condé nog 5000. van die penningen, (dog die gangbaar waren,) na zyns Konings spaarpot zond. Frankryk wierd in zyn tyd door onlusten geslingert, als een roerloos Schip in een zware Oceaan; Condé hield het gedurende het zieden van de marmite der Hof soupes, al na dat de wind van glory hem in het Zeil scheen te blazen: nu hield hy een wandelbaar Zomer wegjen tusschen het Hof en het Parlement, dog dit was tegen zyn naturel; wyl hy een Hoofd van buspoeder had, en dan omarmde hy de Hofparty, schoon strydig met zyn belang, Hy heeft onverschrokt met den doordrapten Mazaryn, (die de teugels van het Fransche Ryk in handen had gehardebold.) Dog Condé zyn Vorstelyk hoofd, hoe belauwerd, en hard het was, moest dikmaal voor die Kerkprelaat zyn list, en gezag, neerbuigen; Die gepurperde Vader, ging | |
[pagina 105]
| |
verder; Want hy, Condé, zyn Broeder, en Swager aan het Hof gelokt hebbende, door het parfuim van Italiaansche vleiery, helsch bedrog, en overzuikerde beloften. Toen arresteerde hy dit Vorstelyk drietal; en zondze na het Koninglyk hoenderhok, het bosch van Vincenne genaamt, daar men diergelyke Kiepkes (uit vrees van te verdolen in op sluit.) Alhier sleet onze Prins zyn tyd, half op de manier van de geschoren kruinen, en half op de manier van vele Officieren. Want des Morgens hoorde hy de Mis, zo trouw als de beste Klooster-Uil, (dat was een proef van zyne devotie,) de rest van den dag verorberde hy met eeten en drinken (twee noodzakelyke bezigheden) met te vloeken op Mazaryn, en zyne andere Antigonisten (als een Medicament zynde, om zig van de overlopende galle te ontlasten) voorts las hy Romans, om de tyd nuttiglyk te consumeren: maar dewyl het Hof vreesde dat deze Vogels de Knipkou van Vincenne aan stukken zouden byten, zo wierden zy na Havre de Grace gevoerd. Na dat nu de Maan 13. | |
[pagina 106]
| |
maal van hoornen verwisseld had, ontsloot de doortrapte Ga naar margenoot* Italiaan (dog uit dwang en hoger order) perzonelyk de Vorstelyke kouw, en liet die scherpgebekte Vogels in de vrye lugt voltiseren. In dezen Prins de Condé was niets standvastig, dan de onstandvastigheit; des morgens omhelsde hy de Hofparty: des namiddags beminde hy de Parlementarissen, en eer de Zon te bed ging hield hy het met den listigen Cardinaal; en eer dat gouden oog, uit het koele slaap Ledikant oprees, dan zogte hy het Koninglyk gezag onder de voeten te treden. Koppigheit, dapperheit, en Ambitie, waren de drie Godinnen daar hy alles aan opofferde. Toen Lodewyk de XIVde het roer van het Ryk in de handen vatte, ging Condé na Bordeaux, (dit was zyn broeinest daar hy de eyeren van Rebellie zogte uit te broeden) zyn Leger, en dat des Konings, kraakten verscheidene Oorlogs noten, daar dikwils meerder aan de doppen verloren, dan aan het pit gewonnen wierd. Maar toen de Vrede maagd te Aken geboren was, wierd de vrind- | |
[pagina 107]
| |
schap met het Hof wederom opgewarmd, en hy in gonst hersteld, en wederom in hoog gezag geplaatst. Want toen Anno 1672. de vereenigde Nederlanden de koude koorts op het lyf kregen, door de hete oorlogsgloed van Lodewyk de XIV. zyne vuurspuwende draken, en vliegende serpenten, toen commandeerde hy, een derde deel van de 100000. Fransche Sprinkhanen, rupzen, kevers, en kruidwormen, die vele Nederlandsche steden weg namen als geklauwde Valken een vlugt duiven, en uitstroopten als verhongerde Wolven een kudde wereloze Lammeren, uit de warme wollen Reis-rokken des Levens uitschudden. En had de zegepralende Lelyvorst, toen ter tyd, de Ga naar margenoot* raad van Condé gevolgd, en Amsterdam genaderd, het was tegen ellef ogen gedobbeld geweest, of Europa's grootste Koopstad, het magtig Amsterdam, had de Zon harer glory door de vlerken van den Franschen Haan zien eclipseren, of wel in een akelige nagt van tirannie zien onder gaan; maar de raad van eenen Louvois, die de Koning goedkeurde was het behoud van Hol- | |
[pagina 108]
| |
land. Condé belegerde in die noodschrikkelyke tyd, onder 's Konings ogen Mastricht, met 60000. Mannen en emporteerde die vesting; maar de belegerden verkogten die plaats niet, dan voor Rivieren van het Fransche bloed. De Spaansche Nederlanden hebben ook vele bittere en onvergulde pillen van Condé moeten doorslikken. Hoe die Krygsheld zig gedragen heeft in de beroemde slag van Seneff, word voor en tegen geredeneerd, edog hy toonde dat hy voor den staf, en degen geboren, en opgewiegd was. In dat gruwelyk vegtspel daar het kogels regende, maide de dood zo een groten Ga naar margenoot* Oogst van Mavors zonen, dat Charon uit vreze van met zyn boot te zinken, en in Acheron zyn gryze kruin onder te halen, de passagiers alleen by Regimenten overzette. Maar de vreede maagd die 1679. hare vrindelyke tronie aan het ontheisterd Nederland toonde, schonk ook hare zoete vrugten aan Condé, hy retireerde zig na Chantilly, daar hy eenige Jaren zyne leden (door de martiale fatigues, en het podagra rykelyk gekraakt zynde), zoetjes uitruste. Maar, hier | |
[pagina 109]
| |
in de rust, ontmoete hem iets dat in de grootste onrust, onder het blinken van het ontblote moordgeweer, en het donderen van het Canon hem nimmer meer bejegend was, Want het al-verslindend, en gehaat Monster, de dood, die ongenode Gast, kwam hem naar eenige preliminaires (ziektens genaamd,) een ernstig bezoek geven, en bloes zonder eenig respect voor zyn couragie en bloed te hebben, de levens toorts van dezen woelzieken held in stilte uit. Met een hoofdbuiginge bedankte ik Gardons voor het berigt, maar met eens betuigde ik door myn schudde koppen, dat hy het wat te lang had uitgemeten. Gardons beloofde my om het voort aan zo kort te maken, als een podragreuse Schoolvoogd de lessen, aan zyne geleerde Disciplen eertyds toewierp. Dit laatste woord van Gardons was nauwlyk uit zyn mond bestold; of myn oog viel op twee Helden die beide de edelmoedigheit, dapperheit, en Vorstelyke grootmoedigheit vertoonden. De oudste van die twee oorlogs wonderen is, (zeide Gardons) de dappere Maurits, Prins van Oranjen, de | |
[pagina 110]
| |
waarde Zoon, van den noit volprezen Willem den eersten, Prins van Oranjen, (die naast God) grondlegger van Neerlands vryheit is geweest; die met zyn Vorstelyk bloed, die verzegeld heeft, wanneer hy Anno 1584.; door beleid van Philip de twede, en de Prins van Parma, op een verraderlyke wyze, op zyn Hof te Delft, door een Balthasar Gerards, wierd doorschoten, deze Maurits heeft het gebouw van Aurea Libertas vorders opgetrokken, en Hollands tuin met vestingen besloten. Hy was een schrander en moedig Prins, doorweikt in geleerdheit en staatkunde die Vorsten past; en in de wiskonst uitgeleerd; al wàt in Mavoos School te leren was, toonde hy reeds in zyn jeugd op zyn duimtje te hebben. Hy heeft niet weinig de dolle oorlogs woede van de bloeddorstige Spanjaards getemd; en een knellende breidel in den bek van dat moedig Spaansch Genet gewrongen. Het is niet wel te bepalen, of Maurits meer Laurieren heeft geplukt door de ruwe Leeuwen huid, of door het zagte vosse vel, altoos hy knoopte (na gelegentheid van tyden) de sware | |
[pagina 111]
| |
of de ligste vagt om zyne mannelyke schouders; en om U een proefstuk van zyn Krygskundige list te geven, zo is het genoeg als ik U zyne stratagema's vermeld, waar door hy Breda, (de grote flonkerbag van zyn Vaders Erv-Baronie) verraste door een Turfschip, dat met 70. dappere Nederlandsche Soldaten, gelyk het Trojaansche Paard met wraakzugtige Grieken beswangerd was. En wyl de armen van den staat door Spanjens magt gekneveld wierden, zo voorzag Maurits dat gebrek, door zyn list, zo veel doenlyk was, langs dat voetpad veroverde hy Axel, Westerloos Kasteel, het Graaflyk Zutphen: benevens Overyszels Hoofdstad Deventer, dat bukte ook, voor een opslag van zyne heldhaftige ogen; de Spanjaards die een Luciferiaansche glory, en een Gasconsche moedigheit bezaten; noemden dezen jongen Conquerant, een A. B. C. jongen in de Krygsschool: maar, kortelyk na die Spaansche Boufonnades wierde de vesting Nimwegen door hem berend, belegerd, en ingenomen: Een wyle tyds voor die belegering had Maurits geschut laten gieten, met | |
[pagina 112]
| |
de letters A. B. C. met deze eerste caracters van het Kinder Schoolboek, begroete hy zo ruwelyk Nimwegen, dat de Commandant niet raadzaam vond om de gehele les uit te horen, maar de Chamade sloeg; zeer geestig vroeg Maurits, aan den uittrekkenden Bevelhebber van Nimwegen, hoe dat hem zyn A. B. C. boekje behaagde? Hy repliceerde (dog niet luidruftig, maar murmelde tusschen zyn tanden,) dat was het A. B. C. van Lucifer in de Hel gedrukt, en door Pluto hem op het Schouwder gehangen, gelyk men aan de Kinders gemeenlyks doet. Gy hebt my kortigheid bevolen, (zeide Gardons) derhalven zal ik Maurits alle zyne daden, in deze Vorstelyke helden Taart voor U opdissen. Steenwyk, Coeverden, Geerdruitenberg, en Groningen heeft hy al spelende, en als in de vlugt veroverd. Op de Thieler heide (de Spanjaarden agterhalende) heeft hy de Vogels zodanig de veren uitgeplukt, en gekortwiekt, dat vele honderden op het slagveld in de heide beten, gelyk een kudde verhongerde drenten. Door een mixtuur van dapperheid, list en onge- | |
[pagina 113]
| |
lovelyke spoed, heeft hy Rynberk, Meurs, Grol, Goor, Brevoor, het Slot Lingen, de Schans Craeveceur, St. Andries, en het Casteel Batenburg, als paarlen aan zyn helden kroon gehegt. En tot Diamantjes daar by gevoegd, de verovering van de Stad Grave, Aardenburg, Middelburg, Sluis, (in Flaanderen), 't Kasteel de Woude, en de beroemde A. de Spinola, heeft veelmaal van zyne Leuwe klauwen geproefd en is nog meermaal door het Vosse vel verleid. Maar de grootste glory telg die hy ooit aan zyn triomf-kar gebonden heeft, is de slag by Nieuwpoort geweest, tegens den Aardshertog Albertus, alwaar hy het leger van die Vorst, door verscheidene moerassen gedekt, met zulk een Leeuwen-moed aan taste en sloeg, dat 'er meer dan 7000 waren, die de dood het Cachet van een eeuwige stilswygentheit op de lippen hadde gedrukt, buiten de gene die in de vlugt gedood wierden, benevens 2000 gevangenen. Des Aardshertogs pragtige veld Equipagie, had het noodlot om van Heer te veranderen, met het zilvere Veld-servies van die Vorst, dat insge- | |
[pagina 114]
| |
lyks in de loop bleef Zie daar hoor je het grootste gedeelte van dien dapperen Veldheer zyne Oorlogs daden, (zeide Gardons) en tot besluit, Maurits was de geezel der Spanjaards, die haar niet weinig gekastyd, en zyn hoog-loffelyken Vaders dood (zo veel mogelyk,) gewroken heeft. Hy was de gelukkigste Generaal die oit op het Toneel der grote helden is verschenen, of door het penzeel van geluk, wysheit, en dapperheit is afgeschilderd, hy bloes zyn Vorstelyke en heldhaftige Ziel in vrede uit, op het Ledikant. De tweede (zeide Gardons) die met zulk een heldhaftigen air aan zyn slinker zyde wandelt, en de grootmoedigheit, dapperheit, en Vorstelyke eerzugt, op het aangezigt geschilderd is, door de hand van Vrouw Natura, die Godvrugt, deugd, Vaderlandsche liefde, en onwrikbare trouwe in het hert bezat, deze is Johan, Willem, Friso. Prins van Oranjen &c. maar eer dat ik U van dezen jongen held, een flauwe schets van zyne deugden en daden geve, die eeuwig in het boek der grote Mannen met onuitwisbare enkt zullen opgetekend staan, zo zal ik slegts een frag- | |
[pagina 115]
| |
mentje opdissen van een vers, dat een Neerlands digter, op den stamboom van de Orange helden heeft gemaakt, alwaar hy, aldus van onzen jongen Alcides spreekt. Jan, Willem, Friso, was geboren met den degen.
Op zyd, het harnas scheen zyn wieg, en bakermat,
Door Pallas zoch gespeend, heeft hy de roem verkregen,
Dat hy tot meester Mars, Minerv tot Leids-vrouw had.
De Seine vlood met schrik in hare diepste killen.
Als Friso tot 's Lands heil, de Fransche lelyzon
Deed tanen, en het hert des groten Loodwyks trillen,
En plukte helden groen uit Hoven van Bourbon &c.
Het leven van deze Doorlugtige Vorst, is ruim een spanbreed van des Menschen Ouderdom geweest, want toen hy nauwlyks zyn vierentwintigst jaar bereikt had, heeft hy op een fatale en ongelukkige wyze, de Tol aan de natuur betaald. Dog hoe jong van dagen hy was, is hy oud geweest van Helden daden, en (hy,) die van onzen Jan Willem Friso niets gehoord heeft, was in de aarde ondergedompeld, of op een onbewoond Eiland gebannen geweest. Ga naar margenoot*Hy had met de pap-pot de talen ingeslobberd, met het wassen der tan- | |
[pagina 116]
| |
den, de Geografie, en de kennis der Historien, doorknauwd, de gronden der Mathesis, en regtkunde, als een smakelykst beetje voor zyn hoog Vorstelyken mond geproefd, dog de Krygskunde verkoren. Met deze Equipagie van de lieden van mantel, tabbaard en degen, verscheen onzen Johan, op het Oorlogs Toneel, daar de bloessem van zyne Jeugd uitmuntende vrugten beloofde, en die hy ook tot voordeel van het vrygevogten Leeuwen-hek heeft voortgebragt: de glorieuse batailje van Oudenaarden (daar hy en Chef de Friesche Troepen commandeerde) daar gaf hy onbetwistbare proeven van zyne onverschrokte dapperheit, Krygs-kunde, en beleid. In de bloedige belegering van het rondom sterke Ryssel, heeft ons Friesche Achilles getoond, uit wat bloed dat hy gesproten was, en dat Arenden nimmer duiven telen, zyn gematigde onverzaagtheit (by die Ga naar margenoot* belegering) gebleek, wanneer de Vorst zyn kwartier had by Lambersard, een kleine kanonschoot van de Stad, toen een kogel het hoofd van zyn Kamerdienaar (die bezig was met hem te kleden,) wegnam: Waar op hy tot | |
[pagina 117]
| |
een toen tegenswoordige Heer, met de uitterste tranquilliteit zeide, ach! Myn arme du Cerceau is dood. Al het gene een Generaal die door de Oorlogstrom is opgezuid, en onder het harnas is grys geworden, dat heeft Friso hier gedaan. In de roemrugtige slag by Malplaquet, heeft ons Prins wonderen van dapperheit getoond, drie paarden zyn onder hem gequetst, na dat hy twee retranchementen der vyanden had veroverd, plantede hy het vaandel op het derde: dat het aldaar heet toeging, is wel op te maken, wyl meest alle zyne bedienden aan zyn zyde wierden dood geschoten. De vesting Mons, en St. Venant, die Friso belegerd, en spoedig veroverd heeft, die getuigen dat hy in het veld een edelmoedige Leeuwen-moed, en kragt, en in de belegeringen de vlugge rapheit van een Tyger, en het gezigt van een Lynx liet blyken. Maar, helaas! De blinkende morgenstond, die de vrolyke opgaande Zon, van dien groten held vertoonde, en den Staten een blyden dag voorspelde, die geboren scheen om het gebouw van Hollands vryheit, met zyne Lauw- | |
[pagina 118]
| |
rieren te om vlegten, en met de glanzen zyner heldendaden te verligten. Die jongen Godvrugtigen, en dappere held, die, (door het schild des Alderhoogsten gedekt scheen,) en met een vrybrief voor het snorrend lood, gloeijende kogels, en het doodlyk staal in de gevaarlykste ontmoetingen, wonder gelukkig was ontkomen, dien Johan Willem, die de dood niet durfde aanranden onder het harnas, die voor het blixemende vier der Cartouwen onwondbaar scheen, die heeft de dood (wyl hy voor het vuur gehard scheen,) in het pekel versmoord, en in zyne kille armen, tot Neerlands grootste druk genomen. Want in het overvaren van Moerdyk, na het Striesche Sas, zo sloeg onverwagt de schuit, daar Neerlands hoop in overvoer, ongelukkelyk om ver, en Hollands gloryzon, dook in het pekel schuim onder, dog stond weer glansryk op 't in zyn Zoon Willem, Carel, Hendrik, Friso. Zie daar zeide Gardons een kleine, en flauwe schets van Friso, die nauwlyks 24 Jaren had bereikt, en nogtans oud was in alles wat men in Mannen, Godvrugtig, wys, en dapper kan noemen. | |
[pagina 119]
| |
Ik heb uwe aandagt (zeide myn onderrigtende Leidsman) al lang bezig gehouden met de bloedige hasard spelen, die de eerzugtige helden op het bloedig veld tapeet van Mars, ten kosten van koppen en benen, zo blymoedig speelden, als of op de Frankforder, of Leipsiger Mis, wederom nieuwe Colommen, en Capitélen van de Paleizen der lichamen te koop waren. Nu zal ik U een drie-tal Ga naar margenoot* helden tonen, die Bellona's bloedige Baletten, op Neptunus rug, dikmaal hebben gedanst, in hunne dryvende houten Castelen. De dappere Zee-Leeuw Tromp, de manhafte Vloot-voogd de Ruiter, en de Deensche Admiraal Tordenschild, hadden dit lot gemeen, dat geen van drien uit een vermolmden ouden stamboom van Adel was gesproten, maar haar lieder deugd, trouw en dapperheit, heeft hen veel hoger adeldom verschaft, dan het ydel gepraal van wapenen der Voorouderen, want men ziet hedendaags maar al te veel, dat de vrugten verre van den boom afvallen. Zie daar zeide Gardons, die ronde, gryze Hollandsche kop, die met zyn regter arm op een | |
[pagina 120]
| |
Metalen Cartouw zo gemakkelyk leunt, als op een kussen van fluweel, die met zyne spitze kneveltjes de bloeddorstige Spanjaards, en ondankbare Britten de ogen zoude uitsteken, indien die zo ver konden reiken als de yzere okkernoten van zyn geschut. Deze is de beroemde Maren Harpertze Tromp. Een Man, die voor de Zee, en Oorlog scheen opgewiegd, hy is langs alle de Zeemans trappen opgeklommen tot Admiraal van Holland, en hoe konde het anders met dezen manmoedigen Water-Leeuw gaan? Want de voorzigtigheit was zyn Leidsvrouw, Edelmoedigheit, en dapperheit, (zonder reukeloosheit) zyne voorname Huisgoden, opregtigheit, en trouw voor 't Vaderland, en Godtvrugtigheit, waren zyne drie liefste boezemvrindinnen, Wakkerheit en opmerkzaamheit, zyn onafscheidelyke medegezellinnen in den Oorlog, die de Republyk van Holland met het Wraakzugtig Spanjen voerde, heeft Tromp vele hardnekkige Zeegevegten bygewoond, daar hy altoos getoond heeft dat hy om Glory te verwerven, de magere dood tot in zyne agterste baktanden durfde beschouwen. | |
[pagina 121]
| |
Zo dat hy om zyne dapperheit Ao. 1637. tot Luitenant Admeraal wierde verheven: Het roofnest Duinkerken gevoelde Tromp zyne dapperheit, toen hy de eerste keer het Commando over de gevleugelde Zeepaarden Voerde, en met ellef scheepen, daar hy mede kruiste, 13 Koninglyke Schepen, en drie Fregatten, verscheide van die Grypvogels veroverde, de rest verstrooide; En dwong ze, om wederom om in de haven haare veiligheit te zoeken. De Lely-Zon heeft met zyn stralen onzen held niet weinig omschenen, want Frankryks Scheptervoogd verhief hem tot Ridder van St. Michiel, en plaatste hem in den Adel stand. Hy ontlaste ook verscheidene Engelsche Schepen, die geballast waren met ruim 1070. Spaansche Zielen (dog daar de lighamen niet ver af waren) en die na Duinkerken gedestineert waren. Tromp scheen aan het geluk getrouwd, met Eolus, en Neptunus vermaagschapt te wezen, want slegts met 13. oorlog Schepen in het Kaneel kruissende, dog kortelyk met het Esquader van de vice Admiraal Witte versterkt zynde, tot 17. Schepen, taste hy den Spaanschen Zeevoogd, | |
[pagina 122]
| |
Don Antonio d'Oquendo aan, (die Ga naar margenoot* 67. Zeilen, behalven de Duinkerkers sterk was) mannelyk aan: en heeft de Spanjaards naar een herdnekkig Kogel-spel geslagen, en gedwongen hare veiligheit in de Haven van Duinkerken te zoeken. Maar wyl de glory van Antonio niet toeliet dat de Admiraal van een Replyk, hem het glazen slagveld zoude doen ruimen, zo riep hy zyne couragie te zamen, verscheen ten twedemaal op het schuimende toneel; maar hy had het ongeluk dat hy van het zelfde laken een broek kreeg, en slegt gehavend, agter de schermen kroop. Onzen Tromp, een onderstand van 11. oorlogschepen ontvangen hebbende, noopte voor de derde keer Don d'Oquendo, tot een donderend mondgesprek; Maar Tromp zyn vurigen adem, die de Spanjaards niet graag mogten rieken, blies verwoedelyk in hunne Zeilen, en gaten in de Schepen, zo dat zy bly waren haar heil in de vlugt, en haar vrede op de Engelsche Kust te zoeken, alwaar onzen Admiraal, die geplukte Water-vogels een gehele maand in de knip hield, tot dat zy eindelyk, de Engelsche lugt | |
[pagina 123]
| |
niet wel kunnende verdragen, het ruime sop kozen, maar ter ongelukkiger uur, want de gevleugelde Zee-draak Tromp, vloog haar zo vrezelyk op het lyf, dat zy met betraande ogen alle hunne houten Heiligen om hulp baden, maar die alle den dovaard speelden, en voor de yverige aanbidders niet een hand uitstaken: Want Tromp sloegze totaliter, en hun verlies beliep maar op 41. oorlog Schepen, die door Tromp zyne trompen, in de grond waren geboord, genomen, of aan Vulcanus tot een brandoffer waren opgeofferd: dus wierde de Spaansche glory, en grote overmagt, in de golven begraven. De Engelsche Doggen, door de Admiraal Blaak tot woede en moord opgehitst; heeft hy ook deerlyk gehavend; en naderhand Blaak zo geklopt, dat Douvres hem eerstelyk voor Vianen, en naderhand de Teems, hem voor Cuilenborg verstrekte, zo zat de Hollandsche Leeuw de Engelsche Byters op de huid: Anno 1653. was het noodlottig jaar voor onzen Held, wyl hy in dat jaar ophield van te leven, en te overwinnen. Tromp zogte Blaak | |
[pagina 124]
| |
op, en ontmoete hem op de Kust van Portland, hier rieken zy aanstonds in een martiaal discours, dat Koppen, Armen en Benen koste. Hy Ga naar margenoot* groete de Britsche Vlagvoerder met drie volmondige aanspraken, de eenen na den ander, na de drie harangues hoorde men de Engelschen op het Schip van den Zeevoogd, het Misérere zo luidruftig, en pitojabel op halen, dat de Zee-Nimfen de tranen in de ogen stonden, dit moord banquet op de golven aangerigt, duurde drie volle dagen. Tromp verloor 9. Schepen, die verbrand, of door de Engelschen genomen wierden; en 24. Koopvaardy Schepen. Op den 12. Juny hield Tromp, met de Britten wederom een dodelyk Krygs-Muzyk by Nieuwpoort, en 's daags daar na by Duinkerken, daar op de grove bassen, een airtje van de doden dans gespeeld wierd, terwyl 'er menig duizend donderkloten, over en weder gekaatst wierden, en alwaar Tromp toonde dat hy een Meester in het perk was, maar dog, door de onbedreventheid van verscheidene zyner Capiteinen (die niet wel in dat spel geëxer- | |
[pagina 125]
| |
ceerd waren, zo zag hy zig de Zeelaurieren uit zyne heldhaftige handen gerukt: en hy week na het Vaderland. Te wyken op zyn tyd, te winnen op zyn beurt,
Dat wort in Mavors School, voor wys en braaf gekeurd.
Maar de onvermoeide Marten Harpertzen koos den 10. Augusti wederom Zee, om het Vaderland nog maal proeven van zyn deugd, en dapperheit te geven: hy riek (want dat waren de Eyers die hy zogt,) met de Engelsche Vloot in een bloedige en fatale bataillje, hy streed en vogt als een getergde Leeuw, en van alle kanten door Viandelyke Schepen omcingeld zynde, waar door hy in een vuur van blixemende Salpeter Wolken, en onder een digte hagel van snorrende Kogels, met de ontblote Sabel het Commande voerde, zo trof een noodlottige Musket Kogel hem in de borst, zo dat hy na weinig minuten zyne heldhaftige Ziel aan den Hemel opofferde. Wel aan, zeide myn Leidsman, wy zullen fluks de andere grote Hollandsche Zee-held wel ontmoeten, onderwyl (want de verscheidentheit vermaakt) zo zal ik U den Deensche Ad- | |
[pagina 126]
| |
miraal Tordenschild, die gy daar in zulk een chagryn humeur, by die Ruisschende Water-val ziet staan, en zyn hand op der slinker borst houd, zo kort als mogelyk is crajonneren. Dezer Tordenschild is met het A. B. der Krygs promotjen begonnen, want in zyne jonge leerjaren was hy een speelpop van de wint, in het dryvend huis, en een kaatsbal van de baren, maar dit Zee-bitter-heilig moeste zyn Capitein zo wel opslikken als hy, en de andere Matrosen. Door zyne Oost, en Westersche togten, zo kreeg hy door de verrekyker van oplettentheit, het Land van zyn Fortuin in het gezigt. Want hy stapte schielyk van de lage sport van Luitenant, op de hoger trap van Capitein. Op de Pomersche Kust, daar de Sweedsche vloot, de Deensche flotilje byna tot warmoes kapte, daar heeft Tordenschild, de Sweden met zyne Ga naar margenoot* Arends klauwen bloedige nepen gegeven. Deze Noordsche Zee-meuw zyn geluk-zon rees voorts hoger op. Hy wierd Commandant van een klein Esquader, en na Noorwegen geschikt. Maar het gaat in den Oorlog als in het Huwelyk, het sneuwt daar | |
[pagina 127]
| |
altoos geen rozen voor de getrouwde, en het hageld geen gezuikerde erwten voor de liefjes. Want by Kromstad, daar de Deensche Zeehaan, de Sweden gevoelige spoorslagen dagte te geven, daar wierden zyne hoendertjes in zyne dryvende Zee-koyen, rykelyk de veren uitgeplukt, deerlyk gekort wiekt, ja benen, en koppen afgeblazen, en zyne vliegende Zee-fortressen, waren door de Sweedsche yzere pepernoten, (die geweldig na salpeter stonken) zo doorlugtig gemaakt, dat zy veel meer na duive hokken, dan na Deensche Fregatten geleken. Tordenschild wierd na deze disagreable rencontre te rug geroepen. Hyvreesde by zyne te rugkomst, een boossche Coloquint-taart te moeten op peusselen, maar hoe ongegrond waren des Zeehelds gedagten: Want hy wierde op zyne komst aan het Deensche Hof; met des Konings genade wyn beschonken. Op zyne te rug togt na Denemarken, toonde hy dat couragie in zyn boezem woonde, want door een Sweedsche scherp geklauwde valk, die met 60. koppen bemand, en met agt vuurbrakende draken bezet was wierd by | |
[pagina 128]
| |
gesommeerd,om zig zonder eenige preliminaria terstond over te geven, en de Sweed zyne edelmoedigheit ging zo ver, dat hy Tordenschild, (om de lange weg te besparen, in Sweden, in plaats van Coppenhagen (salvo conductum) wilde overbrengen, maar schoon Tordenschild slegts 20. Mannen by zig had, zynde in alles zyn gevolg, huisgenoten en eenige Matrosen, zo waren nogtans zyn Zeemans oren door het pekelschuim zodanig verstopt, dat die verwyfde aanspraak geen passagie konde vinden, het gebleek, want hy taste met zyn handje vol Volk, en zyn vier drie ponders, de Sweed zo verwoedelyk aan, dat hy die gasconnerende Capitein, en verscheidene van zyne spitsbroeders, na de andere Wereld zond. Waar op de overige Sweeden als blote hazen de vlugt voor het secuurste middel kozen. Voor zyne dapperheit moeste de Stas Marstrand, en deszelfs Casteel, benevens Carlstein de Noordsche nekken bukken. By Gaffenburg heeft hy de Sweden een lelyke neep gegeven, veel geschut vernageld, een menigte van Schepen genomen, gerui- | |
[pagina 129]
| |
neerd, of verbrand. Eindelyk, de Vrede maagd vertoonde Anno 1720. haar aanminnig bekjen in dat barre gewest, en de twee Noordsche Koningen omhelsden die aanbiddelyke Dame, en het balderend moordziek schiet gevaard, wierd door een kus van hare coralyne lippen verzegeld, wyl de beide Koningen haar omarmden. De Vrede-zon aldus in de beide Ryken (die in het bont beswagteld zyn, en met sneeuw, voor paarlen, en diamanten pronken, en door die glans de duisterheit verjagen) opgaande, zo had Tordenschild toen ter tyd geen meer vrugten in te zamelen van zyn Martiale geest, dan een Koopman Kalanten verhoopt, na dat de Mis geëindigd is, zo dat hy besloot, om na de uitgestane water fatigues, een landreisje, tot dilassement te doen. Maar helaas! Toen scheen een ongelukkig gesternt over het hoofd van deze brave Deen. Want in het Hanoverse zynde, liet hy, in een volle Compagnie over het valsch spelen, en de beurse snydery van die natuur, verscheide piquante woorden over de barriere van zyne Admiraals tanden springen, en langs | |
[pagina 130]
| |
de Valburg van zyne lippen, met een veragtende toon eskorteren. Dit wierde van een Sweedsche Overste, (Stahl genaamd) die een grand Matador in die ruineuse besoignes was, zeer gevoelig, en zo onsmakelyk als een Haustus van Aloë, en Agaricus, op die stond verswolgen. Maar de gal van den Sweed aan het ryzen zynde, zo daagde hy op den volgenden morgen den Deen, voor den Ga naar margenoot* Oordeel lozen, onregtmatigen, en bitschen Regter ten Vierschaar. De Zee-draak, met de Land-luipaard verschenen op het dobbelkamp van Hemel en Hel, anders genaamd het groen soodje, daar een wroegend leven, of een rampzalige dood te halen is. Hier wierde gemeten wie van tween dat de langste degen had, maar de Sweed, die een formidabele lange stoot degen, (â l'Espagnole) tot dit corporele spel, hadde uitgekozen, daar Tordenschild slegts een lanterlui rapiertje had aangegord, wierde haast deze dodelyke entre-vue geëindigt; want met de eerste gang van die Campioenen, kreeg Tordenschild door het tornmes van de Overste Stahl, zyn staal, zulk een wydlustigen Knoops gat in den overrok van | |
[pagina 131]
| |
zyn Ziel; dat de grote Ga naar margenoot* Hofmeester des levens, zyn lichaam niet langer voor een habitabel huis konde gebruiken, maar dat binnen weinige minuten, als een vervallen hutte verliet, zo dat hy per post na de Elizeesche Velden vertrok. Terwyl myn Leidsman nog sprak, kreeg ik een Held in het oog, die het Swaard in de regter vuist scheen gesmeed, en het helmet op het hoofd gewassen te zyn, aan zyn gansche houding te zien, en uit zyn gang te oordelen zo was hy in de golven opgewiegd, hy trad langzaam, want zyne martiale kruin was met Zeelaurieren; (in het barre Noorden, het geroofde Zuiden, en het dyzig Westen geplukt) tot zyn onstervelyke roem, niet alleen vercierd, maar overladen- Gardons zeide my; die Held is de beroemden Zee-Leeuw Michiël de Ruiter; (in leven) Hertog, Ridder &c. Lt. Admiraal, en Generaal, van Holland en West-Friesland. Vlissingen heeft de eere dat deze grote Man binnen hare muren, uit eerlyke Burger ouders geboren wierd. In zyn jeugd is hy door de bytende mostaard van alle lage Scheeps bedienin- | |
[pagina 132]
| |
gen heen geveeterd, en langs de trappen van waakzame oplettentheit; onderdanige gehoorsaamheit, onbeswekene dapperheit, ongeblankette opregtigheid, en toets houdende trouw voor het Vaderland, en onwrikbare liefde voor de vryheit en 's Lands welvaren, tot die staat gekomen. Zyn Ziel was een Cabinet van candeur, probiteit, en zuivere Godvrugtigheit, die zelden, by de Zee-Helden in die mate gevonden worden, een innemende minzaamheit tegen allen, was zyn naturel, en een eerlyke onuitwortelbare liefde voor zyn bloed en familje school in dat Helden hert. Gedurende zyn leven, dat een aaneenschakeling van Zee-Triomfen was; wierd hy van herteloze laffaards benyd, van de grootmoodige en edelaardige geprezen, van 's Lands hoge magten geëerd, door de Wierook van welverdiende lof en dankzeggingen berookt, met Eere geschenken begiftigd: van de Vyanden was hy om zyn deugd en grootmoedige dapperheit, bemind, en gevreesd: En na dat deze Michaël in een donderend onweer op de baren by Messina, zyn Ziel na boven zond, | |
[pagina 133]
| |
zyn ingewand in 't Siciliaansche Zand wierd begraven, en het gebalsumd helden lyk de worstelende golven tot geleidsters naar zyn lieve Vaderland wierd toebetrouwd, toen bestelde de Staat na zo veel overwinningen, sukkelens, en gevaren, een pragtige Rust-plaats voor die beschermer van het Vaderland en vryheit, in de nieuwe Kerk van het magtig Amsterdam: wyl hy met hete tranen van het maagschap, met zugten en hikken van alle Patriotten, en met geklag van yder statelyk, wierde bygezet. Daar heb ik nu een favorabel denkbeeld, (zeid ik) van den Admiraal de Ruiter zyne deugden en bequaamheden: maar, zyn levens tyd, en grote exploiten, daar hy niet als gebiedende Zee-voogd geageerd heeft, voorby stappende, zo meld my in het abregé wat wonderen die Zee-Ridder, (wiens Paard, de toom aan de steert had) heeft uitgerigt? Waar op Gardons dit detail deed, (met een kleine buiten pas,) en zeide. De Ruiter was in de ryzende Morgen-Zon van zyn jeugd, die een zeer glorieuse dag voorspelde, een heerlyk en trouw Conducteur der Koopvaardy Schepen; | |
[pagina 134]
| |
en een dapper beschutter voor de klauwen van de Turkze Roofvogels; die verslindende Zee-honden popelden menig maal de herten, als hy die Griffioenen de gestolen roof ontjoeg, of hunne dryvende dieve-holen, in de grond pompte: hy was een schrik van de Barbaren, die by Mecha's halve maan, en Mahomet sweren, en het Kruis vervloeken; en een Splinter in de oogen van Tunis, en Algiers, hy heeft hen dikmaal de nagels gekort. Ook hebben de Portugezen verscheidene smertelyke spoorslagen van de Ruiter gevoeld. Van het jaar 1665. tot zyn glorieus einde toe, heeft hy staag merveilles verrigt; de Engelsche Admiraal d'Ascu heeft tot zyn schade geleerd, hoe die Hollandsche Romein zyn geringer getal van kleine Zeepaarties, tegens de grote en moedige Britsche Water-kleppers wist mannelyk te regeren. in dat zelfde Jaar joeg hy Blake tot in de Teems, en heeft voor de derde keer de Engelsche Schepen de kragt van zyn kruid, en yzere kogels en bouten doen gevoelen. Na dat de Brit, op de Ruiters banquet, dat met | |
[pagina 135]
| |
bloed besprengt wierd, en craeve cour onthaald was, toen riep Belloon hem na 't yzer-ryke Sweden, en Noorwegen. Nyborg boog voor zyn magt, en raad, het Eiland Funen heeft funeste proeven van zyne dapperheit en beleid geproefd: Kartemunde vercierde korts daar na zyn zegenryke Helde kroon, en schoon de dood, twee Matrosen van zyn Sloep, aan zyn zyde wegmaide, gelyk een Boer een distel afslaat, zo verschrikte nog verbleikte hy niet eens door de moord zeissen van dat verderf'lyk monster, de Zon van zyn wys gedrag, en dapperheit, heeft de vredes vrugt, in 't Noorden niet weinig doen rypen, de edelmoedige Deensche Throon-Voogd, heeft die held met een Adelyke orde, en wapen vereerd, en met een jaarlykze wedde begiftigd. De Africaansche Kusten, en wel het goudryk Guinea hebben des Ruiters moed en billykheit tot boven de wolken verheven, en der Engelschen handelwys (die, zonder declaratie van Oorlog, de plaatzen van den Staat wegnamen) tot in den afgrond gevloekt. Over de glorieuse inneming van Komar- | |
[pagina 136]
| |
tyn, hebben zig de Negers zodanig verwonderd, als of 'er Ysbergen kwamen aandryven, of dat zy Hollanders op schaatzen zagen voortvliegen. In het Jaar 1666. op Pinxterdag, blonk de wysheit en moed van de Ruiter middag klaar door, in een hardnekkig Zee-gevegt, daar vier dagen met een donderend en dodelyk gesprek de overwinninge halssterrig bepleit wierd. Maar het ysselyk gebalder van zyn metale spraakbuizen, heeft de Britsche Doggen, met ingetrokken steerten doen vlieden, na dat 'er drie en twintig Oorlog Schepen van die formidable vloot waren verbrand, gezonken of genomen, zynde deze batailje, en de Expeditie by Chastam de flonker baggen van des Ruiters glory kroon. Want hoe wanhopig sloegen de vloed Nimfen van de Rivier van Rochester op de beankste borsten, toen de Held (na dat hy het fort Charnesse veroverd; en een half millioen buits verkregen had,) de Rivier op zeilde, weerwillens de gezonkene Schepen, droogtens, en geschoren yzere ketens, en ging op den ondankbaren Koning Carels Schepen, met een Leeuwen fierheit los, daar hy | |
[pagina 137]
| |
vele van die grimmende Zeewolven in hunne nesten verbrande, door zyn geschut in de grond boorde, of als een goede buit, na het strydbaar Vaderland sleepte. Dus smoorde de glory-zieke wraak en oorlogs magt van Carel in de golven, of verging in een nare rook, die de Throon-Monarch, en gantsch Engeland in de ogen beet. Onbeschryflyk, bloedig, en glorieus was voor onzen Held de slag in Soulsbay, daar de Engelschen door hem deerlyk gehavend wierden. Anno 1673. was gloryryk voor onze grote Batavier, want hy sloeg de Britsche, en Fransche Koninglyke Vloten, die veel magtiger waren, dan de zyne, en dreefze als blode Hazen, die door snelle winden vervolgd worden, op een schandelyke wyze op de vlugt. Op den 21ste Augusti des zelfden Jaars, vogt Nederlands Scipio, tusschen Kykduin, en den Helder, met een geluk dat alle verstand te boven gaat, Want wyl 'er wierd gestreden, om het dierbaarste des Werelds, de vryheit, of het veragtelykste dat de Zon beziet, (de slaverny) zo regende het armen, koppen en benen, en de dood, die voor | |
[pagina 138]
| |
een zeissen, Kogels een bouten gebruikte, vloog als een gevleugelde Draak, met een ysselyk geklater door de Vloten heen: en havende de Engelsche Schepen zo jammerlyk, dat de Zee zig over dat Bloedvergieten schaamde, want zy kreeg door dat Engels herte vogt, een purpere verf, en bloosde door dat bloed, dat de Franschen voorzigtiglyk door een echapade bespaarden, het grote wonder van die memorable dag, (zeide Gardons) bestaat hier in, dat de Hollanders, een considerable victorie op die beide vloten bevogten hebbende, maar een capitaal Zeepaard hadden verloren; en zo weinig manschap met Charons boot hadden afgescheept; om de Elizeesche tuinen van die triomf te doen weergalmen, dat het geen noemens waard was, altoos Cornelis Tromp, die uuren lang met de Admiraal Sprag had geslagen, had geen een eenig Man gedood nog gekwetst. Men kan de Ruiter de glory niet onttrekken, dat hy door deze drie laatste Zeeslagen, de voorname grondsteen tot het grote vrede gebouw met Engeland heeft gelegt. Zo dat hy was den Atlas van den Staat, die door zyn | |
[pagina 139]
| |
beleid, en dapperheit dezelve ter Zee onderschraagde, wyl Lodewyk Bourbon zyne Legerdrommen, te Lande ongehoorde verwoestingen aanrigteden. In het hert van des Ruiters glorieuse daden, genaakte het noodschikkelyk Jaar, dat die grote Held, die zo dikmaal het bloed voor het Vaderland gewaagd had, het zelve eindelyk (ten dienste van de Spaansche Kroon; en tot beteugeling van het Frans geweld) op de Siciliaansche Kust, by Messina, in het gezigt van den vuurbrakende Etna, welgemoed zag storten: zo is dees Michaël in 't onweerbaar op de baren, daar 't Kogels regende, ten Hemel ingevlogen. Want zyn eene voet merendeels afgeschoten zynde, viel hy van 't Zonnedek, brak zyn been, en offerde zyn heldhaftige Ziel aan zyn Schepper op, den 22 April 1676. Maar ik, die een hert heb als het Wyfke van een Haas, en zo wel Zeemans voeten, als ymand die op krukken voorthuppeld, ontstelde my op het verhaal van Gardons; als een Dame die op het zien van een Kikvorsch, of Spinnekop de Vapeurs krygt; want ik verbeelde my reeds op Nep- | |
[pagina 140]
| |
tunus rug heen en weer geschokt te worden, daar de Kogels my zo menigvuldig als Oever haft, om de oren snorden. Myn vriend (zeide ik tot hem) ik ben het gerugt van die vuur, en yzer spuwende Zee-draken, die donderen àls zy spreken, en de dood uit hunne bekken braken, zo moed, als N. N. de visites van Deurwaarders, en Excuteuren. Koom (zeide ik) laten wy ons na een ander oord begeven, daar de Geleerden zyn, die eertyds om tydverdryf elkander wat afborstelden, en daar de Penne ruiters met Ganze schagten elkaar in de huid boren, en in plaats van 't doodlyk staal, lood, en busse-kruid, met gespletene Ga naar margenoot† hand wapens vegten; die, in plaats van de aarde met menschen bloed, en vleesch te misten; het papier met extract van Ga naar margenoot* Galnoten en Koperrood, beschryven, bekladden, en overstromen. Fiat zeide Gardons. Maar rek U geduld, en couragie gelyk een Schoenmaker het leer doet, nog een weinig uit, en laat ons een beetjen voortwandelen; ik merk daar van verren een perzoon, die moet gy zien; en zyn wondere daden ter loops, dog met | |
[pagina 141]
| |
opmerking aanhoren, mits kwam een zeer ouderwetsche, helden kop-stuk, (dat rykelyk 80, à 90. Jaren buiten de mode was) zig vertonen, hy wierd geleid door een van Vader Mars zyn Zonen, die de halve trony, wangen, en kin, door zyn knevels beschaduwde; de geleider over 't hoofd ziende, (zo zeide Gardons) die Veldheer is een Boheems Generaal geweest, in den oorlog van de Hussiten, tegens de verdedigers van den Vorst die op zeven Bergen zit, en alle geschoren kruinen: het wezen van die tugtiger der Roomsche zotten, was zo formidabel, dat, als Mars, (dolkoppiger memorie) in zyn leven een liefhebber van de fluwele kunne geweest hadde, ik zoude geloven dat hy, meer dan een arm, en been aan die vuurvreter verschuldigd was: en als Bellona zo wel door het vuur der liefde als door den oorlog wierd aangeblazen, ik zoude niet vreemd zyn, dat die barsche Krygsman uit het deeg van Mavors gekneed, en in den oven van de Krygs-godin gebakken was. Die Man, zeide myn Conducteur, daar gy U zo over verwonderd, is de beroemde Jan | |
[pagina 142]
| |
Ziska, een Boheems Edelman, die reeds in de wieg en kakstoel, met houten Pistooltjes, en lode Soldaten speelde, in plaats van een hans-op, of rinkel-bel: in de lente van zyn tyd toonde hy by alle gelegentheden, (en die kwamen dikwils voor) dat hy tot den oorlog geboren was, gelyk de hedendaagze Poeëten tot het liegen; de Procureurs, en de Notary, tot het buidelluizen, en de Timmerlien tot het dagdieven. In eene van de Batailles, die hy als puikje van den baan, by woonde, toen waren de Vianden zo plomp, dat zy een van zyne dag-vensters uitschoten. Wanneer nu de geleerde Johannes Hus, (die met al zyn vermogen de Altaren van Baal, in Bohemen om ver wierp,) tegens het gegeven Keizerlyk vry geleid, wredelyk te Constans levendig was verbrand, en dat de Roomsche Roofvogels, en Kerke-kramers; met hunne dollemans geklap, en zotte Koopmanschap van aflaten, wiswassen Agnus Dei, het onnozel, schemerend Gemeen, in de oude blindheit dagten te houden, en het gezaide en opgaande ligt, van de Godzaligen Hus, uit te doven, en zyne na- | |
[pagina 143]
| |
volgers, met rad, strop, en Swaard; wederom tot de H. Wolfskoy te dwingen. Toen grepen des Mans navolgers, (Hussiten gedoopt) de Wapens op, wyl 'er geen ander weg tot vryheit van gewisse open was; en zy besloten, de zuivere Godsdienst, die zy beleden, door dapperheit tegens de verdrukkers te staven, en door haar bloed te verzegelen; en de Roomsche Uilen, die kaars nog bril wilden gebruiken, in het schild te varen: toen wierd deze Jan Ziska, tot opperhoofd van de Campioenen der waarheit verkoren, en wyl de Romeinen de gloed van het Vagevuyr (die Romens Ketels zieden doet) door de Boheemsche Ga naar margenoot* Gans geweldig zagen uitgedoofd, en dat daar door de gekapte Klooster hommels, de vlerken waren gezengd, en de pas was afgesneden, om het merg van de geladen bye korven uit te dragen, of op te eten. Toen konde het niet missen of daar moest een bloedigen oorlog ontstaan: want de Roomsche Catolyken, door blinde leids-lien geleid, en verleid zynde; waren geresolveerd zo couragieus om de Hel te vegten; als de Hussiten, om vryheit van gewis- | |
[pagina 144]
| |
se; en om den Hemel. Jan Ziska, wierde toen als generaal gesteld aan het hoofd van 40000. combatanten; die alles voor de belydenis der waarheid, en de vryheid der Ziel wilden opofferen; die het tydelyke, als glimmende lovertjes agteden, by de kronen der heerlykheit, die zy door een grootmoedige uitstorting van haar bloed, dagten te erlangen. De hoop bedroog zyne strydbare Spitsbroeders niet, want zo dikmaal hy het geluk had, van de Roomsche te ontmoeten, dan was het komen, zien, en overwinnen, altoos de zelfde zaak. Hy, (Ziska) heeft zyn naam onstervelyk gemaakt, door het bouwen van een Stad, Tabor genaamd, waarom de Hussiten naderhand Taboriten genaamd wierden. Maar deze grote voorvegter der Hussiten, wierde schierlyker door het ongeluk op de hielen getreden dan de stramme, en kwaalzieke ouderdom ons allen vervolgt; want in de belegering voor Rubi, wierd hem de andere licht-schepper, Ga naar margenoot*door een pyl ongelukkig uitgeboord. Maar (niet tegenstaande dat hy toen onder het gezelschap der mollen, meerder dan onder de Legerhoof- | |
[pagina 145]
| |
den scheen te behoren,) liet hy egter niet na, om Mavors School als Meester te bestieren, ja hy rigte groter daden uit in zyne blindheid door zyn degen, dan zyn Compagnon Homeer, tot lof der Grieken, heeft opgezongen. Want (om een staal uit velen te vertonen) voor Aussig by de Elv, viel zulk een verschrikkelyke Bataillje voor, dat Ziska, aan 9000. Roomsche huurlingen het brood eten verbood, en die Messjeurs een altoos durend vasten opleide. Hy belegerde Praag, en schonk aan die Hoofdstad de Vrede: maar in den vollen loop van de blinde Ziska zyne overwinninge, kwam de magere moort, (de dood genaamt) die hem met zyn zeissen, in het woedend oorlogs vuur niet durfde genaken, en schoot een vergiftigde pest-kool op hem los, die hem ook kortelyk na de andere Wereld deed verhuizen: toen Ziska voelde dat hy de algemene en laatste tol aan de natuur moeste betalen, maakte hy het zeldzaamste Testament, dat oit, voor of na den Trojaanschen oorlog in den bayaard der Wereld is gepractiseerd: Namentlyk, dat men zyn ontzield lichaam voor de | |
[pagina 146]
| |
vogelen zouwde werpen; en de afgetornde huid op een trommel zoude spannen, om door dat dodelyk geluid, een terreur panique in de Vianden te verwekken. Die laatste bisarre Wille van dien dapperen Veldheer wierd opgevolgd; en de uitkomst heeft het, (tot schande van de Roomsche poultrons0 maar al te wel geleerd, dat hy geen valsch Profeet was; want op het roeren van die wonder-trom, vloden de Vianden der Hussiten, als een Leger van blode Dassen, voor een troep fiere Leuwen. Onbetwistbaar is het bewezen, toen de Hertog van Saxen, de Marquis van Brandenborg, en de Aardsbisschop van Trier, met een magtige Armee in Bohemen marcheerden; om de Hussiten wederom tot het Rasphuis van den gryzen Roomschen Weerwolf te dwingen, en te kloppen dat de lappen daar afvlogen: Maar tog! wat gebeurd' er? toen het Uur verscheen dat die geschilderde Helden lauwers uit de Tuinen der Taboriten zouden plukken, toen lieten zy (mogelyk uit misverstand) al te zamen de ruggen, in plaats van martiale tronien kyken, en ô! jammer, door de grote al- | |
[pagina 147]
| |
teratie, en confusie, vergaten zy de bagagie, en de Artillarie mede te voeren. Een twede togt van de Rooms-gezinden tegens de Hussiten, was van geen beter uitslag; want een Leger, dat de Hussiten met huid en haar dreigde op te vreten, en geleid door drie Aardsbisschoplyke Keurvorsten, en Frederik, Hertog van Saxen: maar zo ras de Trom van Ziska geroerd wierd, vloden zy voor de Hussiten als of ze met de pest besmet waren; en zy toonden door hare conduite dat zy geweldig aan de loop waren. Hier mede sloot myn Leidsman het verhaal van de opgemelde Helden: ik bedankte hem voor het berigt, met zulk een diepe buiging, als een spek-geele Spaansche Don, voor een geschilderde Madridsche Donna maakt, of als een Chinees Priester voor een afschuwelyk Afgods beeld in de vergulde tempel van China immer maken kan. Dog Gardons begon te glimlachen, en zeide tot my, ik weet dat gy dikmaal een grilling van de rymkoorts hebt, en die lyders horen alzo gaarn een Vers, als een agtien jarig Juffertje, de louanges, en douceurs, die een galant jong | |
[pagina 148]
| |
Heer haar toesnakt; daar op haalde hy een Versje uit zyn zak, daar alle de Helden en Abregé, of in miniatuur waren afgebeeld, en (als myn memorie my geen parten speelt) was het van den volgenden inhoud.
Ga naar margenoot+De wyze Xenophon, had roem door pen, en raad,
Ga naar margenoot+Leonides zyn lof zal d' Eeuwen overduren,
Ga naar margenoot+Pompejus de Romein, 't Juweel des Roomschen staat,
Ga naar margenoot+En Hannibal, de schrik van Romens trotze muren.
Ga naar margenoot+Des Oorlogs blixem was de wyze en dapp're Eugeen,
Die onnavolgbaar schynt, dat moet Euroop getuigen;
Waar klonk de Zeeg-trompet niet daar die Held verscheen?
Die Legerhoofden sloeg, en Vestingen deed buigen.
Ga naar margenoot+En Marlbourg, de Mars, van 't magtig Albion,
Door hem heeft de Adelaar, en Leeuw Aamtogt gekregen.
Curchil trad Caezars spoor, hy kwam, hy zag, en won,
De Lely-Zon kreeg vaak een taning door zyn degen.
Ga naar margenoot+Het trotse Genua gevoelde Frundbergs magt;
By Pavia, daar viel naar een Heldmoedig stryden,
De Fransche Schepter Ga naar margenoot* Voogd in zyn geweld. De kragt
Van Frundbergs armen, deed Hesperien veel lyden.
Ga naar margenoot+Steinbok heeft 't Altena zyn woede en blaakzugt eens
Doen volen; Thorne had van zyns wreedheit blyken;
Hy liet een spoor van bloed, van tranen, en geweens,
Op dolle Carels last, wierd 't Land gemest met lyken.
Ga naar margenoot+Lang leev' George Monk, die na des Ga naar margenoot* Tygers dood;
De Ga naar margenoot† Ballingen van 't Ryk, door wysheid, en den Degen
Hen d'afgescheurde kroon des Vaders, weer aanbood
En vond waar dat hy kwam, de lauwers en den zegen.
| |
[pagina 149]
| |
Eêlmoedig, dapper, en vol van grootmoedigheit,Ga naar margenoot+
Was Lesdiguieres geest; (deez' Vorsten Ziel-cieraden)
Die twisten, wie van drien, dat hy hem boven leid;
De grootheid van zyn Ziel, of dapperheit der daden.
Condé een monsterstaal van losheit, moed, en vlyt;Ga naar margenoot+
Van eerzugt, en van deugd; van Koninglyke bloede,
Van daag volgt hy het Hof; versweert 't op d'and're tyd:
Dog in zyn Avondstond, schikt alles zig ten goede.
Der Batavieren Mars de dapp're Maurits gaf,Ga naar margenoot+
't Vertrapte Nederland, (door 't Leeuwe vel, of vagten
Der Vossen omgegord) op 't zwayen van zyn staf;
Geen flauwen ademing, maar mannelyke kragten.
Jan willem Friso, zoog in 's levens Ogtenstond,Ga naar margenoot+
De borst der Wysheit, en der Godvrugt; van zyn daden
Tuigt Oudenaardens veld, had Malplaquet, een mond,
Het riep! Jan Willem is met Laur-loof beladen.
Die Noordster van den Staat, deez' Friesche Gideon,
Die Neêrlands Alcides, voorspelde een oorlogs wonder;
Maar dat belauwerd hoofd; der Batavieren Zon,
Ging in het Hollandsdiep, tot Neêrlands Zielsmert onder.
De Ridder van Michiel; de dapp're Tromp, die scheen,Ga naar margenoot+
Geteeld, om van Neptuin, Laurieren te vergaren;
Wat heeft d'Oquendo niet van deze Leeuw geleên?
Toen hy, hem driemaal sloeg, uit 't slag-camp van de baren?
De moed van Tordenschild, zyn geest en wys beleid,Ga naar margenoot+
Schat Denemarken hoog: hy gaf den Sweed veel nepen
Want door zyn hoofd en hand heeft hy de vreê bepleit;
En vaak de Noorder Beer, forts in de vagt gegrepen.
De grote Ruiter die van jongs 't Zeepaard bereed:Ga naar margenoot+
En opgewiegd was om ons Neêrland te behoeden,
Toen Carel schaamteloos verbrak zyn woord, en eed:
Beveiligt 't Vaderland voor Britsche en Fransche woede.
| |
[pagina 150]
| |
Ga naar margenoot+De blinde Ziska's vel, deed wond'ren na zyn dood:
Schoon hy veel Helden daân heeft in zyn tyd bedreven,
Wyl voor deez' trommel slag, de viand ylings vlood,
Dus vogt hy (schoon verrot) zo wel dan by zyn leven.
De glans en de schittering van de vergulde, en gevernisde harnassen; en 't gewapper der veelkleurige helmen en pluimen dier helden, maakten my schemerblind, ook verwarde ik in het getal van die edelmoedige en dappere legerhoofden. Myn leidsman merkte het; wy traden ter slinker hand af, hy bragt my in een grote vlakte, dog meest bezet met een hagedoorne kreupelbosch; hier waren plaatzen zo digt beschauwd dat de Zon met zyn beide heldere kykers, daar weinig meer door zag, dan een molenaar door een ongeboord eiken plankje. De grond was rykelyk met klissen bewassen, men vond 'er ook Ga naar margenoot* Raponticum, en Ga naar margenoot† Petasites, de Ga naar margenoot* Plantago wies hier, gelyk elders het gras, in groten overvloed; de Ga naar margenoot† Castania Equina 's waren benevens de Eiken, de eenigste boomen die ik hier zag: dit land had geen beken, nog Riviertjes, maar nogtans sprongen in dit triste ryk, twee Fonteinen, de eene met een roode, en de ander met een witte straal. | |
[pagina 151]
| |
Ik wist op dit aspect (door verwondering als opgetogen) nauwlyks, of ik staan, dan of ik vallen zouw. Waar ben ik? vroeg ik aan Gardons, is dit een dieregaarde van Hazen en Conynen? gy bent niet verre mis, was het antwoord, want hier is het Domicilium van de kinderen van vader Mars, die ook in alle hunne exploiten hebben getoond, dat zy kinders zo wel met het hoofd, hert als handen waren. En die gy hier als hongerige horszels ziet om vliegen, en hoort snorren; dat waren eertyds hoge, en lage bevelhebbers, maar die door een lusus naturae, het hert in de hielen droegen, en die de dapperheit vertoonden door een ratelende tong, by ons worden ze laches, bloodaarts, of Poultrons genaamd. Ik zal U ook een uitlegging geven (zeide hy) over het beeldsprakelyke van de gewassen, bomen, en manquement der Beken, of Rivieren, en van de twee Fonteinen, die het gebrek der beekjes rykelyk vergoeden. 1. De digte Kreupelbosschen verbeelden de schuilplaatzen, daar deze Heeren inkropen, gelyk de Conynen in de Duinen, wanneer zy de Salpeter lugt roken, en de | |
[pagina 152]
| |
blauwe bonen, hunne Soldaten om de oren vlogen. 2. De klissen die hier zo overvloedig wassen, als de Paarde bloemen op een Boeren Kerkhof: die wyzen aan hoe gaarne die praat-vaars de kladden van dishonneur, op eens anders kleed goiden. 3. Wat de Raponticum aangaat; van die wortel namen zy voortyds, een uur à twee voor de bataillje, een goede dosis in, om de kwade humeuren van vreze, en blooheit af te zetten, en om onder het pretext van een zware buik loop, gestaag met den broek in de hand te echaperen, om het onverstandige lood te ontwyken. 4. De inorme grote bladen van de Petasites, hielde zy (als de Dames, de wayers) voor de ogen, om het geflikker van het busse kruid, (dat zy, niet te onregt booskruid noemden) niet te zien, op dat het haar gezigt niet beschadigen zouw. 5. De plantago, of weegbreedblad, die merendeel de grond belegd: dat is de aangenaamste en gezondste spyze, voor Hazen, en Conynen, en wyl zy voortyds Herten gehad hadden, gelyk als deze spit-leeuwen, zo dient dit gewas tot hare glorieuse errinnering. 6. De Castanje d' | |
[pagina 153]
| |
Equines, verstrekken voor het heerlykst tafereel van deze Heren, want die bomen pronken met een breed groen, en fray blad, een schone, trotse, en vigoreuse blom, maar zulk een doornige, en onsmakelyke vrugt, dat hy voor menschen oneetbaar, (en op zyn best genomen) tot brood voor de Paarden kan verstrekken: ik late de toepassing aan alle de judicieuse liefhebbers over. 7. De Eiken die hier de kruinen in de wolken steken, doet hen nog gedenken, wat propere wandelstokjes van zes voeten, zy aleer van die Kinders der aarde afsneden, die hen by en promenade, meerder fatigueerden, dan ondersteunden; dog altyd goed waren om het stof uit een Soldaten rok te kloppen: 8. Beken, en Rivieren, waren als een zinnebeeldig teken, hier zo min nodig, als een Scheepslading Wywaters bakjes, voor een Stad vol Geusen: Want zy hadden nimmer gene ontvangene wonden, nog het smeurig oorlog stof niet af te wasschen, nog de afgestreden borst te verkoelen; maar dat hier twee fonteinen springen, de eene met een rode, en de andere met een witte straal, die doet deze Heren | |
[pagina 154]
| |
gedenken, hoe de Wynhuizen hen voortyds verstrekt hebben, daar zy als Endekuikens in het druive bloed swadderden, gelyk die Watervogels in het Meir, of de poelen omdobberden, by deze bronnen is het perpetueel rende-vous van die ontzaggelyke degen-slepers. Wel aan (zei myn geleider) daar hoorje de verklaringe van het Iconologische der gewassen &c.... Maar, vroeg ik waar zyn die geschilderde Helden? Gy zult ze daadlyk zien, (was 't antwoord,) maar ik vrees dat hunne gasconnades van de noit bedreven daden, U meer zullen vervelen, dan het pantsier geflikker, van die louabele Mannen, die in het harnas opgewiegd waren, en die uw gezigt lastig vielen. Zo als Gardons nog sprak, kwam daar een half legioen van die geinmagineerde vuurvreters aan trippelen; zy zagen 'er zo dapper uit als Boeren jongers, die uit koten gaan, en in Officieren kleren vermomd zyn; het flikkerende goud dat hunne rokken bedekte, en de guldene degens die zy propter Welstantiam op de zyde droegen; pasten hen zo wel, als dat Julius Caezar een linnen kiel voor een vergulde har- | |
[pagina 155]
| |
nas, en een beete wortel voor een zwaard zoude gedragen hebben: alles, wat aan de grootste hoop van die Heren was, dat zweemde naar het faeminin, hunne zwaarste study, en die ook veel herzen breken gekost hadde, was eertyds geweest over de Fransche mode, en wyl de weerhaan van het Hof, zo bestendig is als de wind, zo variëerden zy ook yder week; want, dan was die mode (drie dagen oud zynde) een decrepitus, en stond verfoeyelyke lelyk, de eene dag droegen zy hoeden, met randen als knolle schillen, in de andere week wederom zo breed, als een Chinees zonne-scherm, ultimo May droegen zy Abbeetjes, niet groter dan een spreuwe nest, en op den vierden van zomer maand, dan wierden die heldhaftige tronien in de paruiken begraven, en op de sol stitium droegen zy weder steerten in de nek, zo groot dat een Gardiaan van de Napelse galeyen die voor uitmuntende bulle pesen, zoude opgekogt hebben, primo July droegen zy poleveyen, zo groot en hoog, dat een half volwassen kat daar onder door koste kruipen, en vyfmaal Vier en twintig uuren daar na, | |
[pagina 156]
| |
had de mode die onder hunne pedestalen wederom weg geblazen. Zo dat de Osse, of camuisdleren voete dekkers, niet kwalyk na de dans schoentjes van ligtmissen zweemden. De eene maand droegen zy gespjes van Prins Roberts metaal, zo groot als een kinder duimtje, ô! dat was proper, niets frayer als dat, en eer de Maan wederom van hoornen verwisselde, toen droegen zy gespen, van zulk een prodigieuse grote op de poppe schoentjes, dat een dozyn, (van dito zwaarte) een koets paard zouwde doen zweten, de Heren reguleerden zig eertyds altoos na de mode der Dames; gelyk de Dames zig geweldig pynigden om hare Adorateurs na te volgen. Ga naar margenoot* Zy wouden in verandering de malze Sexe niet toegeven; en die fluwele Wintermofjes, wouden voor die Heeren geen stroobreed wyken. De spraak van die Heren benevens de houding en wandel, 't was alles geschoeid op de leest der Dames, of van een petit maitre, zy waren al te zamen wonder vrolyk: en zwetsten van hunne bravoures (die zy in den droom gedaan hadden) als of zy Caezars door de krulyzers van hunne de- | |
[pagina 157]
| |
gens, den baard gefriseerd hadden: en dat zy Alexander als een besnotterde Jonge, de broek van de billen gestroken, en exemplaarlyk gecastigeerd hadden; al wandelende beschouden zy onophoudelyk de goudene tabatieres, daar hare Maitressen, of een profaan stukjen uit P. Aretyn, of Aloysea Segea in geschilderd waren. Zy vlogen als voedende spreuwen heen en weer, om hun delicaat neus-banquet, (wiens weerga in eelheit, en deugd niet te vinden was,) aan yder te praesenteren. Met het uiterste ziels vermaak bezagen zy de strikken van de maagdelyke degens, die haar door de grootste Mevrouwen, of Gravinnen waren present gedaan. Zy hadden het zo druk van de nocturne helden daden die zy verrigt hadden, dat de bezigheden der Kooplieden op de Amsterdamze Beurs, daar een inactiviteit by scheen. In alle wandelingen observeerden zy punctuelyk de passen van menuet, of van andere bokke sprongen: van de schrikkelyke batailjes, met de boutelljes, en Engelsche kelken, daar zy altoos een glorieuse, dog par malheur een bespogen Triomf opgehaald hadden) daar snorkten zy veel | |
[pagina 158]
| |
meer op, dan Scipio op de overwinninge van Africa. Vorders was het entretien van die Bachinale helden de onstervelyke glory die zy hadden: dat zy aan een Faro tafeltje, op een avond twee honderd Ducaten (per Complaisance) aan Madame Pluk-vink verloren hadden, dat het jeu de Hére, 't Omberen, Banco volute, en diergelyke beurs Cartousianen, hen zomwylen in 't hembd gezet hadden. Van de Jagt, daar van zy (à la rojale) grote liefhebbers waren geweest, viel veel te zeggen, hoe vele honden, 't zy Brakken, Patrys, Stoof en Windhonden, dat zy gehad hadden, de deugd, en snelheit van dien moest yder een admireren; voorts hoe dat de honden hun hadden opgevreten, na dat Ga naar margenoot* zy het gejaagde wild, eerst, en hunne ligtgelovige Crediteuren in het vervolg opgepeuzeld hadden. Deze, en diergelyke importante discoursen waren het gestadig sujet; terwyl zy om yder ongezouten reden zo luidkeels lagten, als kermis jongers die een goy van twaalef ogen, op een Wafel gedaan hebben. Wyl zy al badinerende, als halv dronkene dienstmeisjes, die nieuw jaar gehouden hebben, voortrippelden. | |
[pagina 159]
| |
Maar ik moeste laggen, om een van deze Poppe ruiters, die daar kwam aanscharrelen, hy was in alle zyne ledematen zo nerveus, als een nieuwe zoete melks Kaas. Zyn gepomadeerd hoofdje, daar de Kapper een Uur á twee scheen aan verspild te hebben, was met gepoederde, en styfgeboukelde lokken oncierd. Hy keek my over de slinker schouder aan met een air de mepris, en dat met een paar blikken, zo wreed als die van een Suiglam, dat door de slagers mes gekeeld is, en in het agonseren leidt. Hy hief (goede stumpert) zulk een Stentors stem op, dat ik, van een gebakerd Wicht veel sterker gehoord heb. Ventre bleu! piepte hy, mag men in de Elizeesche Velden niet vegten? Je veux nogtans myne helden daden, en die van myne strydbare Compagnon, in het stof van vergetelheit niet begraven; maar ik zal de dalen van onze militaire exploten doen weergalmen, ik zal ze opdeunen, en dat wel in Poëzy. Was de krygs-god myn Vader niet? is de Vorst, en Dominateur des Zang-berg, de gelauwerde Apol myn Cousyn niet? dit laatste woord was nauwlyks uit zyn mond bestold; of hy ra- | |
[pagina 160]
| |
debraakte, (want wel lezen kende hy niet) dit volgende Vers: (tog het waren zyne Kalvers niet daar hy mede ploegde.
Parbleu j'en rage! Wyl wy moeten
In de Elizeesche Velden zyn,
Hoe trapten eer onz' Paarde voeten
In 's Vyands bloed gelyk in Wyn.
Wy ons heldhafte kelen baden,
Onz' Zwaard heeft zo veel herte bloed
Getapt, dat de Aarde als overladen
't Uitbraakte met een volle vloed.
De rook van 't busse kruid verstrekte,
Ons voor Rappée; en het Dou, Dou,
Der trom, was 't dat ons moed opwekte;
De donder van het swaarste Cartouw,
Was 't schoonst muzyk-stuk voor onze ooren,
Morbleu! hier blinkt geen blote kling,
Moet hier ons Helden moed versmoren?
Die zo veel dapperheit beging?
Men zouwde 't grote Cairo bouwen,
Uit d'armen, been, of bekkeneel
Die w' eertyds hebben afgehouwen,
In 't een en 't ander Werelds deel.
Parbleu! ontmoet ik Alexander,
Of Caezar, de een of d' ander keer,
Ik vreet den eene op met den ander;
En 'k spuw hen op de grond ter neer.
Wat vesting zag men immer ryzen?
Hoe sterk? of boog zig voor ons neer?
| |
[pagina 161]
| |
(Het past niet om ons zelv' te pryzen)
't Was speeltuig voor ons naakt geweer.
Wy slobberden, (al was 't Ansjovis,)
In 't heetste van een kroon gevegt,
Een Regiment op, Vader Jovis,
En Mars die waren 't zaam gehegt.
En dewyl het de lafaards, en Charletannen nimmer aan snorkeryen ontbreekt, zo zoude hy in die Apollonisse furie hebben volherd. Maar wyl hem een half dozyn Snufdozen te gelyk gepresenteerd wierden, zo bleef hy van het vervolg gederobeerd. Toen hy dit nu zo kreupel had gereciteerd als een Schooljongen, die pas half zyn les ken, stapte hy met een nagebootste Mannelyke tred voor by ons, zag met een Bedelmonniks gezigt naar ons om, als of hy zeggen wilde, hoorje wel, zulke lieden zyn wy, en ik wel een van de Matadors. Foey, zeide ik tegens myn Leidsman) hoe muft het hier zo schrikkelyk? het antwoord was, om dat die gegalonneerde, en gepassementeerde Heren halve, of hele sch... te broeken waren, en tot haar straf, en ignomie, zo blyft die degoutante reuk, hen hier nog gestadig by. Maar als de Viand | |
[pagina 162]
| |
te verjagen, of te overwinnen hadde geweest, met liegen, vloeken, hoereren, en gasconneren; ô! bloet van weerwolven, zy zouden het formidabelste leger geruineerd, en verplettert hebben, gelyk een Boerin een luis op de nete kam vermorzelt. Wel hoe, (vroeg ik) hadden die grote Hansen zulke lelyke vlekken in hunne gechamereerde rokken? wel neen, was 't replyk, maar zy hadden ze in de Ziel, want die van hen lieden geen musket loop aan twee liegen koste, dat was geen Karel van genie, en die met het geheiligde, en 't ongeheiligde niet spottede, dat was een bloed-beuling, die niet wiste hoe dat een Officier leeft; en die zyn beste vrind (dog in absentje) door het spits van een Calomnieuse tong, niet een gat in de huid wist te boren door rok en camisool heen, dat was een man die zyn eigen glory niet wiste te bouwen op de ruinen van zyne Compagnons. En die van hen lieden zo steril was in vloeken, dat hy yder reden niet rykelyk met een G...dommy, en een half dozyn D...haal my wiste te larderen, die was niet weerdig den degen te dragen, want daar door zouden | |
[pagina 163]
| |
de menschen anders weten wat mannen dat zy waren, en hoe zouden zy zig anders by 't Canailje (daar door verstonden zy Boer, of Burger) respectabel en ontzaggelyk maken. En als yder vloek een blaartjen van een erwts grote, op de tong van die Sinjoors gelaten had, gelyk een pok, doorgaans een puitje nalaat, zo zoude St. Paulus Kerk te Londen niet te groot zyn, voor een dozyn van die misbruikte leden. En wat het derde point aangaat; het planten van Osse kronen, 't defloreren, van rype, en groene Memme dieren, en het, toestellen van jonge Soldaten, dat was altoos de glorieuste en vermakelykste occupatie geweest, en indien die Cabouters alle in het leven waren, die door hunne moed in de Wereld zyn gebuiteld, zy zouden den Sophy van Persien, en de groten Mogol (Koning der witte Olyfanten) uit zyn ryk verjaagd hebben. De vierde der disqualiteiten was de gasconnade; zy zouden gevreesd hebben te bersten, als een brandende bomb, indien zy het martiale hert, en de moed volle long, langs de spraakbus | |
[pagina 164]
| |
der keel geen lugt hadden gegeven; zy gaven wonder op van de welsprekentheit, en de Laconische trant van dien, die zy gebruikt hadden, om hunne Soldaten de couragie (die zy zelv niet meer bezaten dan een verrotte mispel salvolatile) in te boezemen; en wat ruses, en stratagema's dat zy al gebruikt hadden, om den viand te verschalken, (edog, die zy met vreugde op de rug, en met vreze in het aangezigt zagen.) Maar wonderlyk was de praesentie van geest in de alderhachelykste batailljes hen altoos by gebleven; 't gevaar en vreze, waren twee dingen by hen onbekender dan de landen by de beide Polen: te komen, te zien, te slaan, en te overwinnen, dat was al het zelfde werk; want met een opslag der oogen hadden zy den viand een terreur panique op het lyf gejaagd: En hoe verstandig, en wiskonstig zy honderden van plans, der berende Steden hadden ontworpen, die door de grootste Generaals waren goedgekeurd, en door hen lieden glorieuselyk gedetermineerd; dat werk ging alle verstand te boven, Schoon het over bekend was, dat de Bagage-wagens hen | |
[pagina 165]
| |
voor het Camp de batalje verstrekt hadden, daar die helden, met de vreze des doods in de herten, en met afgestrekene broeken, luidrugtig hadden gevogten, terwyl een ander zoorte van die kemphanen, als blode hazen in het digste kreupel bosch geretireerd waren, als zynde het veiligste asilium voor die blode dieren; alwaar zy met tranen in de ogen, en met opgehevene handen alle de heiligen van den Roomschen Almanak om de overwinninge baden; hopende (als de Kinders op een goede St. Nicolaas gifte) op een voordelige actie, en vrezende voor een noodlottige bataillje; die alle de piramiden van geoccupeerde glory, door die fatale Aardbeving zoude om verre goyen; en dus al haare eere uitwissen, gelyk een Wyntapper de betaalde schuld op 't ley afvaagt. Op het horen van deze blantabele ondeugden, en die ongegronde, en valsche snorkeryen, en boufonnades, zo kreeg ik een Ga naar margenoot* Nausea, als had ik een halve dragma Ga naar margenoot† Ypoacanna in de maag gehad. Laten wy decamperen zeide ik tegen Gardons. Zo gezeid, zo gedaan; wy traden dieper in, dog een Elzen haag stuite ons wandeling; | |
[pagina 166]
| |
maar ik zag door verscheidene uitgehakte, en netgeknipte openingen vele Heren wandelen, van minder rang, en gesnap; dog van meerder moed en deugd, dan de laatstgemelde mondvegters, deze Messjeurs blonken niet in de Zon als gouden Torren; of als een opgesteken Pauwe steert: zy waren nimmer door 't Zon-metaal gedoekt, zo, dat zy den viand niet zien konden, nog hadden noit geen buik pyn gevoeld, als het tyd van vegten was. Maar hadden zig mannelyk gekweten, en (par bonheur) een prysje uit de Oorlogs lottery getrokken, en wyl zy wat laat kwamen, zo waren Vaandels, en Spontons, de beste Valken, die te vangen waren: Maar (zeide Gardons) zomwylen was een zakje geruiterde penningen, de behulpzame Mediatrice geweest, waar door zy die honorabele posten geoccupeerd hadden. Maar tog, deze Heren waren in zulk een belhumeur dat de vreugde uit hunne ogen straalde, gelyk het verlangen, uit de blikken van een na bed geleide Bruid. Twintig, à dertig passen voortgetreden zynde, kwamen wy in een omgeploegd Ga naar margenoot* bouw-land; dog | |
[pagina 167]
| |
daar de Zomer, en Winter-vrugten, van hoop de groene kruintjes een beetjen boven staken, belovende door hare vigeur, en aangename groente, een ryke inzameling, maar gelyk de Landman dikwils in zyn hoop bedrogen wort, en een schrale, voor een ryken Oegst inzamelt, zo was het deze Messjeurs ook gegaan: Want de honorabelste beloning voor een 15. jarige dienst; en voor tien, à twintig wonden, hadden zy noit over de barriére van het Corporaal, en Sergeantschap, kunnen klauteren. Het gebleek nogtans dat deze Sinjeurs, de gulde spreuk, Contentement passe la richesse, in hunne harten hadden gegraveerd: Zy traden zo moedig of zy alle Grandes van Spanjen waren geweest; en nuirden met elkaar zo vrolyk als een vlugt spreuwen, in een rykgeladen krieke-boom. ik zag met het uiterste genoegen, hoe dat een Corporaal in de Elizeesche Velden, (die als een maitre de Ceremonie, op 't slag stond, om de nieuwe aankomelingen te ontvangen;) een tagtig jarig Sergeant, die zo aantstonts uit Charons bootje gestapt was, recipieerde: Hy greep hem by de vuist, | |
[pagina 168]
| |
kuste hem zo mannelyk welkoom, dat de Sergeant het bloed bykans langs de kin afdroop; ô! Cameraat, riep hy; wat honneur, en bonheur is het voor U, in dit gelukkig ryk te arriveren! de grote hoop, die gy daar ginderen ziet, die zyn alle te zamen uit de laagste der Soldatesque, tot die trap van glory, gelyk U Ed. is, en gelyk ik ben opgebeurd: Wy leven hier zo vrolyk als de krekels, en ons Paleis, daar wy, naar het vermoeide wandelen ons in diverteren; dat deftig gebouw, pronkt op het voorhoofd tot onze onuitwiszelyke glory, met een overheerlyk Vers, waar in gemeld word, langs hoe vele sporten wy op den top van dezen geluks ladder zyn geklommen. Luister toe Cameraad, ik ken het van buiten, en zal het U Ed. verbotinus reciteren, 't luid aldus. 't Lofryk Schoenpotzers Ampt bekleden wy veel jaren,
Wy waren 's Hoofdmans Tel, als hy bevelen had:
Wy dienden voor de Loots, op Venus gladde baren:
Geen wonder, dat ons dienst, dees' grote loon bevat.
Een hand vol tyd, van tien, of vyftien jaar te dragen
't Musket, heeft ons de Stok, of 't Hellebaard verschaft,
Wy zyn geavanceerd; dus valt 'er niet te klagen,
Wy leven hier gerust, schoon d'afgunst grimt, of bast.
| |
[pagina 169]
| |
Een doorgekerfde huid, en halv doorkloofde koppen,
En twintig wonden in het strybaar helden lyf,
Wist men door 't Hellebaard, of Rotting toe te stoppen,
Maar zomwyl hielp ons veel, een zeer bevallig Wyf.
Hier sloot de Corporaal zyn heldendigt, stapte met den nieuws gearriveerde, na zyne andere makkers: wy volgden hem, na dat wy een half quartier voort gewandeld hadden, deed zig een onmetelyke vlakte op; daar millioenen, en millioenen van barsche en geknevelde knapen, door elkander woelden, als mieren, die door een hoveniers spade uit hun domicilium, spyskamer, en broedbed zyn geworpen. Zy waren zo korzelig (en niet zonder reden, hoorde ik naderhands) als oude Wyven die zelden wel gehumeurd zyn. Ik vroeg in myne onnozelheit aan Gardons, wat Menschen dat eertyds geweest waren, hy lachte om myne onnozelheit; en zeide, die ontelbare menschen, die gy met de beste Neutonniaansche Verrekyker, niet overzien kunt, die waren eertyds de yzere sporten in 't hek van het Vaderland, deze waren Predikers op den kling, en Raadsheren met den hand: Zy waren de onverwrikbare palissaden, en | |
[pagina 170]
| |
voormuren, zo wel van de grootste Ryken, als van het vrygevogten Nederland; vele van die dappere mannen, hebben onder het wys beleid der grote Legerhoofden, het knellend Spaansche juk de Tuinmaagd van de schouderen helpen afligten, ten kosten van haar bloed, en naast de zegen uit den hogen, en 't wys beleid der Geleiders, zo zyn de twee Colommen van den Staat G...dienst en Vryheit op hare Pedestallen staande gebleven, in spyt van 't woeden van den Yber, en hertzeer van den Tyber. (Ey dog, zeide Gardons) vergun my, dat ik zonder gasconnades, U, een descriptie van die millioenen der vuurvreters doe. 1. De herten van die mannen beefden niet meer voor de Canons kogels, die, (als een zeissen des doods, twintig à 50, van haare zyden weg maiden) als den Olimpus zig beweegt, op een zoet Zomer windje, de glory van braaf en dapper te zyn, kogten zy noit te dier, voor de prys van gezontheit, bloed, en leven, want de trouwe, eed, en pligt, waren de drie grote molensteenen altoos geweest, die de laciteit in het hert te | |
[pagina 171]
| |
ondergehouden, en versmoord hadden, 't is ongelovelyk (zeide Gardons) als men de oude, en nieuwe levens wyze van die roggenbroods helden beschoud, de vorige oude en lang vergetene, die consumeerden een half dozyn handgranaten tot een morgen ontbyt, (en dat was een kleine ontnugtering) des middags spyzigden zy, op twee à drie berstende bomben, het Collation en Avondmaal goyden zy te zamen, en dat was geen onsmakelyk kostje, want het was een Patroon-tas vol Cardoesen, en een hand vol kogels, en vuurstenen. Die mannen schreven hunne daden met de kling, geverwd in 's Viands bloed, op het Camp de bataillje, dat met doden, of zieltogende bezaaid was, of anders op de overwonnene fortificatien. Deze helden vlogen, en leefden in het vuur als Salamanders, als of dat hun natuurlyk Element geweest had. Zy vielen op het woord van hunne Officieren aan, als verwoede tygers, die door reukeloze Jagers de jongen zyn ontroofd, en verdedigden zig als getergde Leeuwen die door Buldoggen worden aangeransd. Aan Bachus hadden zy weinig kennis (regtdraads stry- | |
[pagina 172]
| |
dig met de tegenwoordige mode) aan Venus offerden zy (by tyd, en gelegentheit,) tot delassement, een uurtjen à twee op. Wel nu zeide ik tot Gardons, verkregen die egte Mavors kinderen om die signale dapperheit geen grote avancementen? want een edelmoedig Soldaat hoopt altoos eens Generaal te worden, en hy wagt zo wel op avans, als op zyn wekelyks tractement: zyn zy geavancierd, gy hebt zo fluks, eens zo veel Corparalen en Sergeanten gezien als garnelen in een grote vis-mand kunnen geladen worden, en die alle langs de sporten van dapperheit, en door andere wegen, (gelyk gy uit des Corporaalsmond gehoord hebt) tot die aanzienelyke hoogte geklommen zyn. Maar zeide ik wederom, ik vermerk hier geen gepluimde helmetten, gene vergulde harnassen, gelyk men oudtyds plag te dragen, nog gene gouden degen gevesten, gelyk der hoger bevelhebberen kenteken mede brengt. Myn leidsman wierd gemelyk om myne eenvoudigheit, en zeide (vry wat fors) tegens my! Wel hoe? Woud gy dan hebben | |
[pagina 173]
| |
dat men een gehuurde doodslager, die zwart, en yzer hard ammonitie brood knauwt voor korstjes van pasteyen, die een oude dode kraye-poot pluist, in plaats van een jong gelardeerd hoen, en die de helft van de tyd, op den duim zuigt, gelyk een Noordse Beer des winters op zyn poot, die door de zeef van zyn zakdoek, de distellatie der wolken slurpt uit een diep, en vol geregend wagen spoor, in plaats van Rinse of Bourgonje wyn te drinken, die op het rykelykst genomen, na karnemelk riekt, als een oud Yers Jacobiet na verraad, die dikwils zo deftig in de plunjen is, en zo rykelyk in de noppen omdrait, als de vlerken van een Boeren watermolen, en by wien de luizen het domicilium fixum op zyn capitolium, hebben verkregen, en met gehele Regimenten, uit de verzuimde, en kwalyk behandelde, dog loffelyke wonden uitkruipen, en die hen, gelyk zy eertyds Herodes, de grote Koning van Judea, en Philip de twede Scheptervoogd van Spanjen op peuzelden, gelyk de pissebedden, en oorwormen een doorrype meloen: Woud gy dan hebben (vroeg Gardons) dat die knapen, | |
[pagina 174]
| |
of vele van die vuurvreters, tot Capiteinen, Majors, Oversten, of Generaals, al gradatim, zouwden opgeklommen zyn? ô neen mantje, (zeide hy) dat is een lange tyd buiten de mode geweest, en de Wereld word door die Ga naar margenoot* Madame geregeerd, gelyk een paard door den toom, en gelyk de Heer Amandeltaart, door zyn altyd knorrende, en zomwylen scherpgenagelde huisharpy geregeerd word. En boven het reeds gezegde, zo hebben de stralen van de goudzon, niet op hunne kleren kunnen vallen: Want drie à vier onverwrikbare Colossus beelden beschaduwden hen gestadig, de eerste van die noodlottige zonne-schermen, was genaamd Neefschap, dat hadde zulk een duistere slag-schaduw op de merites der Soldatesque verspreid, dat men die schoon op den voorgrond geplaatst) zodanig in het bruin hadde weg gedommelt, dat men ze niet merken konde. De tweede Eclipsis van hunne geluk-zon, was zomwylen veroorzaakt, door ettelyke Escadrons, van blinkende, en klinkende Goden, waar door dikmaals het gezigt der Begeveren aan 't schemeren riek, zo dat zy de Soldaten over het | |
[pagina 175]
| |
hoofd zagen, gelyk een Drommedaris, een veldmuisjen ongezien voorby treed. En de klank van dat betoverend metaal, (daar de stem van een actrice van de Italiaansche Opera, een schorren rommelpot by is te vergelyken, die divine klank, had de trommelvlieszjes hunner oren, zo doof gerammeld, dat zy een Soldaat zyn verzoek zo weinig hoorden, als wy hier te lande een donderslag in 't Ryk der Abissynen. De derde verduistering was veroorzaakt door . . . . ('t valt moeyelyk om te zeggen) door de hoepelrokken, deze taning was gevaarlyk, voor ons, en heeft dikwils alle onze verdiensten en dapperheden, in een nagt van vergetelheit gebragt. Nu is het zo bekend, als het trompet stukje. Wilhelmus van Nassouwe: dat de gegeridonneerde, en â la mode gefriseerde Dames, dikmaal veel influentie op die met goudgeboorde hoeden hebben verkregen, die Colossus beelden van de faeminine Sexe, benamen ons de Zon, gelyk de grote Alexander aan den hondschen Diogenes, en deze Sierenen bliezen door de wind van een schone en vleyende mond, die niets dan recommandaatje uitademde, | |
[pagina 176]
| |
alle de favorabele Zomerlugtjes van wel verdiende vordering, gestadig buiten het bereik van ons gezigt, zo dat wy, door de schrale hoop vele jaren gevoed zynde, en in armoede omgewormd hebbende, eindelyk door het snorrend lood, het gloeyend yzer, of een gewette kling afgemaakt, en in dit geluk territoir zyn gekomen. Terwyl myn Leidsman my deze illucidatie gaf, zo kwam een oud Soldaat, die onder het harnas was grys geworden, die met eerlyke wonden, dog niet met krygs eerampten overladen was, manmoedig na ons toe treden, zyne knevels die zeer wel na Turkse halve manen geleken, kosten ook (in tyd van nood) voor schoenborstels verstrekken, zyn baard was niet vuil, nog ongehavend, maar proper, en zweemde natuurlyk op een Abbé paruikje van een Mennonyts Proponent; zyn welgemaakte neus, was voortyds door 't incissie mes van een viandelyke Pallas opgespouwden, zo dat die nu wonder wel geleek naar het snuitje van een onderwetsch waterhondtje. Zyn tronie vertoonde ad vivam een Zeekaart, daar de strepen, de Cours, de pyltjes de loop der stroom en de ster- | |
[pagina 177]
| |
retjes de klippen verbeelden, door de ontvangene slagen, groeden en diepe Cicatrycen, eertyds behaald. Dit monster staaltje van Bravoure, kwam manmoedig naar ons toe treden, hy groete ons, gelyk een man van dat Metier betaamd, dog zeer vrindelyk, hy zag ons aan met zulk een vraagswyzen en grootzen air, als of hy ons de woorden uit den mond wilde lokken; ik, dat merkende, smeet hem met de naam van Monsieur, om de kop, en ik vroeg, hoe dat het grote district, daar zo veel millioenen van menschen in omtobben, genaamd wierd. Hy boog zig, met zyne Ga naar margenoot* lepelvagers, bykans op de neuzen van zyne Osse leeren schoenen, en repliceerde, dit district, myne Heeren, heet miserere, 't bestaat in vier Kwartieren, maar dog het is een eenig veld. De Heeren gelieven te weten, het Oosterlyk quartier is de goede hoop genaamd, het Westerlyk gedeelte bedrogene uitkomst; het Zuiderlyke is het land van vergetelheit, en het barre Noorden is het klippig land van ondankbaarheit. Maar tog, wy vergelyken ons by den wydberoemden Ulisses, schoon die Held na | |
[pagina 178]
| |
den Trojaanschen oorlog en veeljarige omzwerving op de Zee, door duizenden van gevaren geworsteld, eindelyk, met roem, (maar zonder winst) in zyn klippig Itaka arriveerde, en zyne kuische Penelope mogte omhelzen. (Ach! hoe weinige mannen zoude dit geluk hedendaags meugen gebeuren, als zy tien jaren renten aan het liefde Cantoor schuldig waren) alzo zyn wy ook met glory in het ryk der doden gearriveerd, daar wy zo vrolyk leven als oude rotten, in uitgeholde komyn kazen. De Soldaat sloot zyn reden, en myne nieuwsgierigheit was voldaan. Laten wy nu decamperen zeide ik, want deze lugt convenieert niet met myn dispositie. Fiat, was 't antwoord van Gardons; dog zy zullen ons in de vermakelykheit van 't gezigt verbeteren, gelyk een Bot, die het firicasseer bed van een snorrende praad pan, te heet vond, resolveerde om in het vuur te springen. Om de contreye en plaats daar wy zo aanstonds staan te komen, zulje tranen huilen als gezuikerde erwten. Want by die lieden, daar wy na toestappen, wierd (op de Wereld) | |
[pagina 179]
| |
een blyeindig treurspel gespeeld: 1. De armoede als eerste Actrice opende het toneel, en wierde heel naive verbeeld, door een geldeloze beurs, een ledige eeten-spind, en, door een van honger razende maag: 2. De dominerende elende wierde vertoond door een zeer kranke Vrouw, die 5, à 6. krytende kinderen by haar strojen doodbed hoorde wenen, wyl zy, gedestitueerd van alle hulp en lavenis, met vreze en vreugde, de doodpyl afwagte. 3. De zwarte honger, door uitgeteerde lichamen verbeeld, en de rusteloze kommer, met een bleek aangezigt zweefden als nagtspoken, en speelden wonder wel hun rol: 4. De schamele naaktheit vertoonden zy oogschynelyk, wyl zy weinig meer gekleed waren dan de ongeklede waarheit verbeeld word. 5. Het krytend gebrek ageerde (edog met weinig gratie) voor Kok, en Bottelier te zamen. 6. Het afschuwelyke morszige, en haveloze verbeelden zy parfaitement, door drie à vier koppels ongehavende Kinders, dog die yverig bezig waren, om uit een oud gedevaliseerd eek vat, (dat voortyds 't honneur gehad hadde, van een vleeskuip te he- | |
[pagina 180]
| |
ten) lappen en vodden te zoeken. 7. De swoegende arbeid, schilderden zy na 't leven af, door een slagers buldog, die het vleesch op een kruiwagen na de Hal trekt, en door matheit, de hygende tong op den zwoegende borst hangt, maar tog, voor die fatigues niets krygt dan eenige lappen, en leuren van de onverkogte brokken. Enfin, de miserie, en al wat men slimmer kan noemen, die keek hier met geopende ogen over de onderdeur, om hulp, gelyk als de hedendaagze Kooplieden op een merktdag, hunne Calanten te gemoete zien, onder het figuur van een stilstaande, en contemplative actie, of een netgepaste stoepwandeling. Al discourerende kwamen wy aan de plaats die myn Leidsman; my zo affreus afgeschilderd had, onze wandeling daar na toe was niet groter, dan de distantie van een venerale manege stal, tot de Bachinale scherm school Ga naar margenoot+ tot A.... m... Hier wierd myn oog gefrapeerd door een lage dog ongemene ruime Poort, die à l'Antique gebouwd was, voor eerst, de lugubere vercierselen van dit gebouw waren zo aandoenend, dat ik onderstel, dat een con- | |
[pagina 181]
| |
sciencieus Pagter, of een mededogend meester van den Zwaarde, op dit droevig aspect, deernis zouden gekregen hebben; Het bovenste brede vak der gemelde Poort, pronkte met duizenden van Helmetten, Harnassen, en Curassen, die door de Zwaarden der Vianden, meerder deuken gekregen hadden, dan men in vyftig pok-puttige tronien (daar Heinte pik, met Ys-sporen schynt gedanst te hebben) in optellen kan: Altoos de ouderwetsche Harnassen geleken wonder wel naar half gefommelde zakdoeken, en de Helmen na doorgeboorde Okkernote doppen. Op de beide zyden van deze Poort, zag ik ad vivam, in 't bas relief vele Legioenen van krukken, stelten, en houte beden, al te zamen in 't steen uitgehouwen. Ach! goede Heer, zeide ik tegens myn Conducteu, was dit zo wel in 't hout, als in steen verbeeld, ik zoude my bekommeren, dat het hout ryk, Noorden, zo geweldig van zyne producten geplonderd was, dat 'er gene materialen meer overschoten, om dolhuizen te timmeren voor de Poëeten, en byhuisjes, voor de ledig lopende Advocaten: en ver- | |
[pagina 182]
| |
beter Zaletten voor de vagabonderende witte broods kinders (alias ligtmissen, Zonen van den tweden February) maar ik bespeur, dat de Architect de wyze voorzigtigheit gebruikt heeft, om deze Monumenten van dapperheit en elende, in het kille marmer tot een eeuwige gedagtenisse uit te kappen: twee Hertstogten, de eene genaamd Vreze, en de andere nieuwsgierigheit gedoopt, batailjeerden zo geweldig in myn hert, al was ik een jong Juffertje geweest, die verlangende is naar een zeker ongenoemd iets, maar die het hert van vreze popeld, voor een onverhoopt, dog gebeurlyk wat, maar de weetlust overwon, en triomfeerde over de vreze, zo dat ik met de couragie van een Dasch, door de Poort van de Krygs-martelaren hene trad: Toen kwam ik in een vlakte, daar de Woestyne van Biledulgerid, en van Sara, maar Speeltuintjes by te vergelyken waren. Deze grote heerlykheit was beplant met doorne bessen, met het doodelyk Aconyt, distelbloemen, en onvrugtbare hage doornen: Zes considerabele grote gebouwen; (dog die my wel tien par- | |
[pagina 183]
| |
ten te klein schenen) waren by den ingang van de Woesteny der Invalides, yder van die gestigten droeg zigtbaarder zyn naam op het voorhoofd, dan N. N. zyn onvergulde stoters in de nek draagt. Het eerste was het Logement der krukkedanzers. Het twede was het Hospitium der houte benen hompelaars, en stelte danzers. Het derde was het verblyf der een-oogde, half, en heel blinde. Het vierde was een pok, en zieken huis. Het vyfde van die Paleizen was voor die kreupel gebeukte, lamme, en geknotte. Het zesde was de Bayaard voor 100. duizenden van deze elendelingen, die niet al te wel met hunne martiale herzenen stonden: Na dat ik die Heerlykheden beschoud had, zo traden wy een weinig voort; hier ontmoeten wy een groter troep van die krukke ruiters, cum sociis, als het gerooft Egipten smagterige sprinkhanen gezien heeft; zy waren voor het merendeel zo gekurven als brazemen, die gereed zyn om een bedevaart na een snik hete koks ketel af te leggen; ik verschrikte op dit gezigt, gelyk, ja veel meer, als of een Legioen van vagabonderen- | |
[pagina 184]
| |
de zieltjes uit het stookhuis van het vagevuur my rencontreerden: ik hield uit benauwtheit (gelyk een kywend Viswyf uit woede) de duimen in de vuisten, en ik vroeg in de grootste verwondering van de werelt, aan myn Leidsman, wat eerloze schelmen dat deze mogten zyn; die zo deerlyk door de Justitie gehavend waren, dat zy handen, armen, benen, neuzen, ogen, en oren misten, en slimmer gehakkeld waren dan de oren van de byteligste honden? hy lachte om myne eenvoudigheit; en zeide, dit waren eertyds helden, die op het weekelyks tractement, van 28 Hollandsche stuivers, gekleed gingen als Sinjeurs, die smulden als Baanderheren, die de Belles ook zomwylen visiteerden; de kroegen â la mode frequenteerden, en de Ga naar margenoot* Regimenten van 36 bladen exerceerden, en op yder reden, Pluto met alle zyne infernale onderdanen Citeerden, en (par malheur) de Meisjes tot Moeders promoveerden, maar voorts als Mannen van moed voor tyds ageerden, die als brieschende Leuwen vogten, en de rug nooit toekeerden, maar, die zig eerder, en liever tot fricadellen lieten kappen, dan dat zy de breete van een | |
[pagina 185]
| |
kap-speld over de limiten van eed, pligt, en eere, zouwde treden. Daarom dragen zy hier in de Elizeesche Velden de vrugten van den Oorlog, gewonnen door zweet, armoede, elende, en bloed. En om U te tonen sprak Gardons dat alle die rampen, en zukkelingen, in een blyeindend spel zyn uitgekomen, zo zal ik de Orateur van deze Invalides eens wenken, die zal U een fray heldendigt, (door een Poeët van hen lieden gemaakt,) zeer gaarne op deunen, want de glory van hunne daden, wort alzo min uit hare geheugenissen gewist, als de onbetaalde schulden van de Heeren, uit de credit boeken der Kooplieden worden doorgestreept. Gardons die deze Orator reeds in het oog had, gaf hem een rams groetenis, (alias een knik) Hy kwam met behulp van één houten been, en een Oostindische rotting, na ons toe hompelen. Cammeraad zeide hy, deze vreemdeling (wyzende op my) kan niet geloven, dat hy hier zo vrolyk, lustig, en vergenoegd zyt, als Antwerpsche Kyvitarissen, ik bid U, reciteer het versje eens, dat voor de schoorstenen van alle Uwe Logementen, met roet, in | |
[pagina 186]
| |
plaats van enkt, geschreven staat. Hy liet zig hier niet langer om bidden, dan een Cellebroer, om het verorberen van een vles suranson, en hief aanstonds op, met zulk een geweldige stem, dat ik vreesde hy zouwde barsten gelyk een overladen musquet. 't Gezigt dat hy toonde Convenieerde in alles met de stem, na myn beste geheugen was het vers, aldus. Wy brallen niet met goud, op de onbetaalde kleren,
Maar yder pronkt zyn hoofd, en borst, daar wond', by wond',
Toont kragt van 't staal, en lood; wat bruit ons haneveren?
Wy vogten met het staal; maar nimmer met den mond.
Voor loon van dapperheit zo springen wy op krukken,
Daar 't pap-pots wigt klom op de sporten van gezag,
Het weiffelend geluk toonde ons haar booste nukken,
Wat hielp ons dapperheit der glorieuste dag?
De Zon van onz' geluk, helaas! die Eclipseerde;
Een Broeder, Neef of Oom, kwam zomwyls tusschen tweên.
De Geld-god (zegt men hier) die grote Baas beheerde,
Veel' herten; en de loon der dapperheit ging heen.
Wy stellen ons nogtans gelyk met Vorsten kronen;
Wiens handen hebben haar de glory kroon verwerd?
Dat kan 't braafts Legerhoofd, en 't rokend slag-veld tonen
Als 't met onz' lyken was bezayd, en rood geverwd
Met 't herte bloed van ons, die toen als Leeuwen streden;
Door ons is eed en pligt manmoediglyk betragt.
| |
[pagina 187]
| |
Maar wat was 't loon op de Aarde? een rotting om de leden,
Een hongerige dag, en ongedekte nagt.
Maar hier; hier, leven wy als vette Klooster Papen:
Geen haveloze schaar van kinders volgt ons hier,
Hier gaan wy zo gerust als ryke Pagters slapen,
Van een wanhopig Wyf, hoort men geen dol getier.
Zo loont de deugd onz' trouw, getoond in de and're Wereld,
Wy leven hier genoegd, onz' kling heeft ons gebaand
Deez' weg, al zyn wy toen niet na verdienst bepereld,
Wy leven in een Ryk, alwaar de Zon noit taant.
Ik bevond dit Vers zo wel geschoeid op den leest van ondervindinge, en waarheit; dat ik myn memorie Boekje uithaalde, en het tot een gedagtenis daar in op schreef. Houd daar (zeide Gardons) ik merk dat uwe aangename droom, schielyk door een ontwaking zal geinterrompeerd worden. Ik doen U present van deze vles, dat is de opregte tinctuur de fixion, benevens dat doosje, gevuld met poeder de memoire. Indien gy by gelegentheit wederom lust tot zulk een wandeling hebt, gebruik daar een hapjen van, het doet wel slapen, en vrolyk dromen, daar te boven 't versterkt de geest, en 't geheugen. Op dat moment ontwaakte ik zeer zoetjes, (dog | |
[pagina 188]
| |
gansch vermoeid) en bevond dat de goede voorzorg van Gellia, myn trouwe tent Compagnonne, met behulp van onze wel geknoeste dienstmaagd Hermelina, my uit het Voorhout, daar ik zo lekkertjes droomde, op het Ledikant hadden gedragen: Ik vond ook op een tafeltje voor myn Legersteed een boteltje staan, daar ik een goede teug uitlurkte. De vyfde avond na de vorige droom zo errinneerde ik my het zeggen van myn trouwen geleider, ik volgde zyn raad; ik nam een Engelsche kelk vol van die tinctuur, ik mengde drie eyer lepeltjes van het geheugenis poeder daar onder, en spoelde die medicamina door met een eenig half vlessje rode Wyn: Maar helaas! die was ook de eenigste, en laatste van myn kelder suppoosten: Negen minuten na dat ik het Cordiale romertje gelikt had, toen kwam de slaap-god, op wollen schoenen, (gelyk ons de ouderdom ook bekruipt) zeer zagtjes aanslurven; hy lymde met zyne fluwele vingeren, myne dagvensters zo steek-digt toe, als de ogen van een Opzigter, die door twee goude clappjes geblind zyn. De geest is (zo lang wy leven,) een per- | |
[pagina 189]
| |
petuum mobile, die was haast aan 't woelen, en het dromen, 't zy dat het ons geheugt, of niet geheugt, 't is een gevolg van de slaap, gelyk de honger een roepende stem is van een gezonde, en uitgevaste maag. Wyl nu de denkbeelden van de Elizeesche Tuinen, en die vermakelyke spanseringen my in het hoofd ommaalden, gelyk een geblinde klepper in een molenhuis omdrait, des vielen myne zinnen op het zelfde voorwerp. 't Scheen of Gardons op my paste, gelyk een vigilante Schrobber, op een oude Nagt-wyn-sluiker. Ha! Cameraat (zeide hy) laten wy nu onze promenade eens hervatten; ik accepteerde zyn vrindelyk en beleefd aanbod, en greep hem met zulk een vreugde by de vuist, als een Advocaat, (in qualiteit als Redder, en Curator) een schatryke boedel, daar een onnozel Pupilje is, zoude omvangen. De nieuwsgierigheit bond my vlerken aan de hielen, zo dat wy schielyk by het aloude Haal-over, van Charon arriveerden. De Gryze Veerman lachte in zyn vuist, gelyk een Negotiantsche van warm vleesch, die een | |
[pagina 190]
| |
ryke veneriale Ridder heeft opgedaan. Ha! myne Heeren zeide de oude Pay gy schynt brave calanten van my, want, daar ik andere wereldlingen maar eenemaal overzet, zo is dit de twede reis dat ik een stuivertje aan Uw lieden verdien, (ergo) half vragt; al is de overvaart zo groot niet als uit Holland na Batavia, zy is wederom gevaarlyker; ik leef 'er mede op zyn Oostindie vaarders, ik zien niet op een aapjen nog een lapjen; Gardons (die goede man) betaalde de vragt, en wy stapten aan Land. Na dat wy twee à drie stadyen voortgetreden waren, kwamen we in een ruim dal, dat rondsom met een schakel van bergen besloten leide, en zo digt met spinnewebben der wetten bestrikt was, dat het geringste vliegje zig daar in verstrikte, edog zo zwak, dat de horzels die verbraken, en aan stukken scheurden, als de jonge Juffers de borduurdraatjes. Deze bergen waren niet uit de algemene moeder de aarde gegroeid, nog opgeborreld uit de afgronden, na de algemene Delugie; maar, zy waren opgestapeld, en geformeerd uit millioenen van boeken, van het Corpus Juris, en uitleggingen van dien, | |
[pagina 191]
| |
door de werken van Justitiaan, door Bartolus, Baldus, Papiniaan, en duizenden van andere nyptangen van Boeren en Burger beurzen. O! vroeg ik aan Gardons, wat menschen, en ongelukkige Schepzels wonen hier? (Juristen antwoorde hy,) is 'er dan rust, vrede, liefde, eendragt, of stilte te vinden in het Ryk der doden, daar zo veel honing grage Beeren, en geprivilegieerde gauwaards zyn, die door het Cartousiaans manuaal, de volle bye korven der Edelen, Boeren, en Burgeren, weten te ontledigen, gelyk men de agter beursjes der rykgeladene Chivet-Katten konstig kan ontligten. O! ja, (antwoord hy.) Ik zag hier een grote schare van die getabbaarde Heeren; my dagte een dozyn van die Messjeurs was genoeg, om alle de twisten van het geleerde, en doorzigtige Europa, het goudryk America, het Volkryk Asia, en het monsterteelend Africa, in de onrustige pleitziekte te houden, en naakter te plonderen dan een troep vagabonderende heidenen een Boere Dorp afgraazen. Gy oordeelt zeer ongegrond van deze Heren (zeide Gardons) deze Pen-Campioenen waren | |
[pagina 192]
| |
geen Normandiers, nog Gasconniers, die een proces op het touw zetten by haar leven, dat hy hunne Kinderen, nog Kinds-kinderen niet gedetermineerd is; deze Heren die hier zo vermakelyk omtrentlen als of zy te Fontaine bleau, of Marly spanseerden, deze zyn geen Juridique Ravens geweest, die Astrea de ogen hebben uitgepikt; haare pennen hebben noit de magtige Familien 't onderste boven gekeerd, gelyk de Peruaansche Stad Lima, en de haven Callao, door een formidabele aardbeving, du fond en comble zyn gerenverseerd, deze waren geen Bunzelingen die de hoenderhokken inslopen, nog na ryke boedels zogten, gelyk verhongerde wezelingen na de bezwangerde kievits nesten, met het serieuse voornemen, om de eyers uit te zuipen, en de schalen aan de Erfgenamen, Clienten, of pupillen toe te goyen, gelyk men handelt met de marg pypen, als wy die door een silveren boortje van hare smakelyke ingewanden ontledigt hebben. Deze waren gene Advocaten, die, om illucidatie van uw zaak te hebben, meerder comparities beleiden, dan 'er paarde haren in hare Abbé Pauikjes | |
[pagina 193]
| |
waren ingetrits, zy deden. (wat zeg ik?) zy tragteden nooit, om de balans van Themis Vierschaar, door gewigt van het toverziek metaal tot haar voordeel te doen overhellen. Zy belasterden nog bevuilden nooit de party, om zig zelven schoon te maken, zy, (schoon tegens de mode van deze tyd) verwarden nooit een zaak, die zo klaar als de dag was, in een warre-gaarn, alwaar de schranderste Rechter zig nauwlyks wist uit te redden. Zy hielden, om eigen belang een proces weinig langer slepende, dan men een levende aal by de glisperige steert hout: geldgierigheit was by hen een Monster, de logen in Regtsgedingen, zagen zy aan voor den zwartzel doos des Antichrist, waar door de sneeuw, in inkt getransformeerd word, het bedrog noemden zy een infernaal, of Pluto's kind; de baatzugt doopten zy met den titul, dogter des verderfs. Alle onverdediglyke processen wezen zy van der hand; in twyvelagtige geschillen, rieden zy dat de partyen met elkaar zouden bevredigen, en geen gewis geld, op winst van onzeker voordeel te hasarderen. Deze Heren (voer Gardons voort,) | |
[pagina 194]
| |
deden noit door conscienceloze rekeningen (die het debet der Clienten bevatteden) hunne Eiken cantoren, en Notebomen kasten, zo hoog zwanger gaan, dat men alle minuten vreesde, dat een van die een abortus zoude krygen, of door een van Siacos naneven, van de Zilvere vrugt zoude verlost worden, zy namen een eerlyk en zindelyk kleed, en hielden een ordentelyke tafel, een maatig glas Wyn was genoeg, zy deden (als 't mogelyk was) alle de mond-gesprekken, en consultatien te voet: en extendeerden noit voor een morgen groet, hoe, vaart myn Heer? hoe vaart Uw liefste en Kinders? zy specifeerden nimmer voor een amicabel onderhoud, wanneer de Client vroeg, myn Heer, gaan de zaken wel? zy reden noit, gelyk de Normandiers doen in Koetschen, met welgevoede kleppers bespannen, zy wisten niet wat dat het loopjen van St. Crispyn was, die het leer stal, en de schoenen om G... wil gaf, zy bouwden geen Gasthuizen, als de consciencie haar in het aangezigt vloog, gelyk een troep verhongerde Valken, op een vlugt weerloze duiven. De Advocature der hedendaag- | |
[pagina 195]
| |
sche Practyk verstonden die Heren niet, of wilden het per caprice, of desinteressement niet verstaan. Zy extendeerden noit zo extravagant, dat men op de somma van 226 guld. het voorste 2tje met regt mogte doorschrapen. Maar deze Heeren hadden de deugd, en probiteit tot Leidsvrouwen, het pad der geregtigheid was de bezworene wandelweg die zy altoos hielden: de regtkundige geleertheit was de balans, waar mede zy 't gelyk, of ongelyk van de pleitzugtige wogen: een onbevlekte consciencie, was het point van eer dat zy noit uit het gezigt verloren: de liefde om de onderdrukte, en ongelyk lydende te helpen met raad, mond, en pen, was een onscheidbare Compagnonne van hen lieden, de breviteit der regtsgedingen merkten zy aan als een kroon van glory, de langwyligheit, als een kladde in hare reputatie, als of zy daar door zig zelven zogten te verryken, de verschalking in de tyd termynen merkten zy aan als traiteragtige list, en zo voorts van al het andere. Ik verwonderde, en verheugde my ten hoogsten, dat ik zulk een groot | |
[pagina 196]
| |
getal van louabele en respectabele Juristen zag, die te regt met de naam van eerlyk, vigilant, ongeinteresseerd, en edelmoedig, in de andere wereld pronkten. Ey tog! zeide Gardons staak uw blydschap en verwondering een weinig, want ik zal U fluks de residentie plaats der Antipoden en Antigonisten van deze Heeren tonen; en uwe vreugde zal zo ras vervliegen, als het huwelyks zoet van Mejuffer zuikerey opgesmuld was, toen zy een zeventig jarig herte bout voor bed en tafel menagie had opgeslagen. Terwyl Gardons nog sprak, zo wierde een grote yzeren deur geopend, ik verschrikte op het schor geluid van die Hofpoort, en het gerammel der grendelen, menende dat ik in een deplorabele Spaansche, of Goasche inquisitie trad: maar een overgrote vlakte, die met duizenden van defilés doorsneden was, en daar het doolhof van Minos een regte baan by geleek, onderrigte my beter en onderschepte myn vreze. De grond van dit affreus distrikt was zo kaal van gras, als of een gansch Leger van Ottomannen daar gecampeerd had, het aardryk had alhier voor blommen en vrugt- | |
[pagina 197]
| |
dragende bomen niet anders voortgebragt als Voetangels, Wolfsklemmen, Mollen, Rotten, en Muize-vallen, met Lymstangen, Lyster strikken, Warre-netten, en honderden van andere verschalkende Machines. Op dit gezigt stond ik te wiege-wagen, en wist van alteratie niet of ik staan, of vallen moeste. Ach, help! Gardons, (riep ik) hier zien ik honderd duizenden van Kevers, Kruidwormen, en Sprinkhanen, die het Koon opeten, en de Boeren (op het best) de bolsters laten houden, zyn dit al te zamen Maden geweest in de rotte kaas van de Wereld? de ouderdom (zeide myn Conducteur) begint gordynen voor uwe kykers te stryken, en de vreze heeft uw gezigt getroubleerd. Zie daar (zeide hy,) is myn Elizeesche Verrekyker; ik tuirde met de grootste nieuwsgierigheit van de Wereld daar door, en ô! onbegrypelyk wonder! Ik zag met onsteltenis, Legioenen van Advocaten, Notarii, Procureurs, Executeurs, en Deurwaarders, &c. Maar zeide Gardons nu verstaat gy het zinnebeeldige niet van de vallen, strikken, en lymstangen; en die affreu- | |
[pagina 198]
| |
se Hofpoort: die gereedschappen daar men allerleye ongediert, of gevogelte mede belaagt, vangt, en vernielt, of verorbert; die verbeelden alle de vergiftigde loopjes, snode practyken, duistere wegen, en fourberies, waar door zy eertyds de Pleiters in het spinne web der wetten hebben bedraaid, en een beetjen beter behandeld, dan die super fyne Wevers de verstrikte vliegjes gewoon zyn te doen: edog met dit onderscheid, zy trokken tot het minste greintje toe, het blinkend Zon, en Maan metaal, door wel gesnedene pennen uit de beurzen van de gemartelde Clienten. Daar, in tegendeel dei vergiftige Ga naar margenoot* Vrouwen plagers, de gevangene, door een moorddadigen angel, het bloed en levens geesten uitlurken. Gardons voer voort, en zeide. De gemelde yzeren poort, waar door zy van de eerlyke en brave Campioenen van Bartolus, en Baldus, en van alle menschen zyn afgesloten, dat is een incontestabele preuve, van de voorzorg en wysheit, die hier in de Elizeesche Tuinen gepractiseerd word. Want wilde eens het ongeluk dat deze vouragierende penne-ridders, par artifice | |
[pagina 199]
| |
of par force door de Poort braken, en hier zo de baas mogten spelen, gelyk zy op de andere Wereld gedaan hebben, helaas! geen ongelukkiger Land dan de Elizeesche Velden, een Leger van verwoede Turken, roofzieke Arabieren, en plondergrage Hussaren en Dragonders, zouwden mogelyk geen meerder onheil en elende baren, dan dit boos gewormte. Zo als wy gereed waren om van hier te decamperen, zo viel myn oog op een groot Bas-relief, dat boven de Poort was uitgehouwen: 1. Vertoonde zig een grote menigte van Kleermakers hanscharen, die wonder wyd gaapten; en door die dreigingen van scherp na scherp, schenen elkaar te willen vernielen; edog troffen den een den anderen niet, maar versnippelden het laken dat tusschen beiden kwam, onder dit zinnebeeld stond, dit Laconisch spreukje, sapientibus sat est. 2. Zag ik gehele Regimenten van pennen, aan beide zyden van het Bas-relief, die ter slinker hand vogten als getergde Leeuwen, en aan den regter hand ontvingen elkaar met vreugde, en | |
[pagina 200]
| |
kusten elkander welkom. Met dit Frans by schrift, à la mode. 3. De loosheit wierde vertoond door een oude gryze Vos, die een jong moordschreuwend hoen onder zyn poten had, en met een schynheilige droefheit in 't gelaat, dog vreugde in het hert, na de jammerende kiekens omzag. 4. De geldgierigheit wierde afgemaald, door een stok oude grysaard, die met zyne bevende handen, een volle beurs vast houd, en zyn nypende vuisten niet laat ontrukken. 5. De onverzadelyke slindzugt wierd afgebeeld door een wolf, die het tiende lam ontkeelde, wyl de andere half veslonden voor zyne voeten lagen; de wankelende trouw wierd verbeeld, door een doorgeboorde hand, rustende op een Egiptisch ried. 6. 't Bedrog was afgeschilderd door een Koopman, die wonder bezig scheen, om gezifte rottekeuteltjes onder de bruine peper te vermengen. 7. De liefde voor zig zelven, of voor de zyne, was zeer snaaks verbeeld, door een oude Bes die bonen puilde; deze Grootmoeder gaf de vrugten aan | |
[pagina 201]
| |
haare eigene; en schonk de hullen, en basten aan de Steëkinderen. 8. De verwarring was natuurlyk vertoond door twee speculative zinnebeelden; het eerste door een groten hoop 't zamen geklist vlas, dat aan twee vegtende katers, voor een Camp de batalje gediend had, het twede door een menigte van zydene Warre-netten, waar in de grote en kleine vissen zig zodanig verstrikten dat zy steert, nog vinnen reppen kosten. 9. De logen, die zig in een Samaar vermomd had, was hier zeer naïve uitgebeiteld, door eene oude Matrone met een wit kleed vercierd, dat rykelyk om de leden flodderde; de gryze en al ontdekkende tyd stond aan hare eene, en de naakte waarheit aan haare andere zyde; de oude Ga naar margenoot* Pay (die dikwils de sloekery der Hoepelrokken ontdekt, en meer etcetera's als menig lief is) stak zyn gerimpelde regter hand uit, en rukte het masker van hare tronie: de waarheit ging nog verder, en beroofde de opgesmukte Madame (de logen,) voorts van alle hare kledinge. O! wat een afschuwelyk monster zag ik toen, 't was geboren toen de wereld nog in | |
[pagina 202]
| |
de wieg en bakermat lag: 't is opgegroeid tot zulk een formidabel groot serpent, dat het met zyn kronkelende steert de beide Polen omvat, dat door zyn venimeusen adem alles vergiftigd, door zyn toverkragt de Zon der waarheit verduisterd, en het kleed der deugd beswalkt. Buiten deze heerlyke vertoningen pronkte de Poort met een Vers in Juridique termen, en abreviatjes, zo duister, dat myn Conducteur het moeste lezen, en vertolken; en luide aldus, De deugd krygt vroeg of laat de kroon,
En de ondeugd smaad en straf, voor loon;
Sta, vreemdeling beschouw onz' woning,
Hoe akelig is die vertoning?
O! Broederschap, gy die nog leeft
Op d' Aardbol, en aan 't goud vast kleeft,
Gelyk wy penne vegters deden,
Wilt nimmer in onz' treden treden,
Dit is geen lusthof van plaizier,
Maar ons genootschaps vage vier.
Onder stond, Na dat ik met groter genoegen dit hospitium der guiten beschouwd hadde, dan een wittebroods ligtmis, het bepekt Zee-kasteel beziet, dat hem, tot | |
[pagina 203]
| |
melioriatie, na het Peperland zal transporteren. Zo wandelde ik zo zoetjes voort, als een Galant, die onder faveur van de promenade duizend douceurs aan zyne Dame verteld. Ik en myn Conducteur kwamen digte by het Veer, hier was een gekyf, slimmer dan in de Duivels hoek tot Amsterdam, en een geraas als van een dozyn gescheurde Ketel-trommen. Ik vreesde dat Juffer Spinne-koppina, en Adderwellia met hare gansch Zusterschap, tot straf der Mannen hier waren gebragt. Maar nader komende, zag ik dat Charon een Troep Medici in de boot had, die met een Viswyfs eloquentie en accent, dit formidabel getier maakten, de Veerman eiste van die Messjeurs ordinaire vragt, wel oude luisbosch, schreeuwden zy alle te zamen, wy zweren by onze St. Hypocrates, dat gy geen steekpil van Spaansche zeep, of van zout en honig gemaakt, van ons zult ontfangen, wy in tegendeel moeten geld toe hebben, wat tog zouden de Elizeesche Velden zyn, indien wy die niet bevolkten? De Menschen moeten immers alle sterven, zeide de grysaard, zo is het, repliceerde een van de gepriviligeerde Moorde- | |
[pagina 204]
| |
naars, maar hoe veele duizenden hebben wy, tien, twintig, of dertig jaren vroeger (als de regte tyd) geëxpedieerd. Wel nu oude vrek (voer hy voort) voor de Interest van dat geld, dat gy te vroeg ontfangen hebt, is het redelyk dat wy franco getransporteerd worden. De oude Vader vloog het bloed in 't aangezigt, zo dat hy wel naar een opgekookte kreeft geleek, hy hefte verwoedelyk zyn roeyspaan om hoog, en zwoer by Styx, en Acheron, dat hy met dat gevoelig argument, zyn onbetwistbaar regt zoude bepleiten. Indien gy gerimpelde Tagrin (bulkte een twede) stervelyk waart, ik zouwde U, een scrupeltie van myn onveilbaar poeder doen likken en gy zoud onz....... koom, koom, zeide een der geschikste van het hoopjen, laten wy den ouden Sul voldoen, wy hebben in ons tyd, ook menig afgescheept, wy pasten voortyds ook op de gewisse, meer dan op onze gewisse, waren wy niet rykelyk betaald, wy hadden nimmer in een koetsjen gereden, geen trotze buiten plaatzen gehouden, en andere tastbare, dog ongenaamde malligheden gehad. Enfin, de Man kreeg zyn vragt, en zette hen aan land, hy schud- | |
[pagina 205]
| |
debolde om die knibbelaars, dog lachte in zyn vuist, en zeide, die afgescheepte Heeren leveren my gedeeltelyk het vleesch in de kuip, en de wyn in de kelder, en geven nog geld tot het lappen van myn boot, die noodzakelyk op de helling moet, vive les Medicius. De gemelde praatjemakers op den oever gestapt zynde, staken een hoofdvol gekke glory, dog ydel van de regte kennis der der Geneeskonst in de lugt, en wyl zy zo onkundig waren van het verblyf van hunne Confraters, als van het Graf van den Chinesen Confucius, zo liepen zy om als een Blindman zonder hond, stok, of leidjonge 't geluk, (dat na het zeggen van den groten Poeët J. de Dekker) blind is, deed hen een persoon ontmoeten, die met zyn bruin schorteldoekje, bemorste handen, en met vliersop vergulde lippen, zo wel geleek naar een Apothekers jongen, als een Boer op een Mensch zweemt, ha! ha! riepen zy vrolyk uit, de Gids is gevonden, deze schynt wel een suppoost van de Aarsspuiters, Een van hen lieden sprak hem aan, en zei, Myn Heer, waar is de aangename, de voortreffelyke, en lustige verblyf plaats van | |
[pagina 206]
| |
de dodelyke vervolgens van de ziektens, de Architecten der vervallene levens Paleizen, de Liberateurs van alle krankheden, (exept geld ziekte) Restaurateurs van de vermoeide Hippomenessen, die (in plaats van lopen) te sterk met Atlante geworsteld hebben, en of je myn eloquente Taal niet verstond, waar zyn hier de Heeren Medici, De gevraagde, die van de lage trap van Vyssel-vager, naar een drie jarige dienst, tot de eertitul van knegt opgestegen was, die antwoorde zeer nederig, en zeide, ik ben geen Heer, maar de dienaar geweest van een Ga naar margenoot† Doodklok luider, myn geleerde Meester woonde eertyds te .L... in de Byekorf, daar die geladene honig gaarders in qualiteit van Medicine Doctoren, gestadig uit en in vlogen; Myn Heer zal my mogelyk wel kennen, ik heet Spadulanus, Theriaci, ik heb Myn Heer honderden van liquertjes, met Spiritus Carminativus, of Cardiacus geschonken, als Myn Heer des morgens een poedertje van twee stuivers ordonneerde, 't geheugt my, nog, 't was eeuwig het zelfde, namentlyk, . ocl. cancri 3ij. Antim. Diaph. 3j. Zo dat ik de ordonnantie zelden | |
[pagina 207]
| |
overlas, dog (onder vier ogen gezeid) myn Meester liet zig dat soopjen, met woeker betalen, de rekening luide altoos, pulv. ex divs. tot 18 stuiv. Al pratende stapten zy voort, en wy volgden hen agter na, gelyk een koppel pleitende Boeren agter na slepen in het zokh van een lange Advocaats Mantel, die snedig doortreed om een comparitie af te leggen. Naar een klein kwartier wandelens, kwamen wy aan een grote Poort die 'er zeer luguber uitzag, en op geen delen na zo fray als die van St. Raspinus. Zy was zonder kennis of Wetenschap, uit duizenden van oude Doodvats planken, romp slomps 't zamen gespykerd. Ga naar margenoot* Boven op dit beschreyelyk Timmerwerk, stond een oud vervallen houten hoofd, met een lange baard, gelyk men zoms op de roerpennen der Joodse Speeljagten ziet, met deze subscriptie. Div. Hippocrates. Ars-longa, Vita brevis. De gansche Poort verbeelde een affreus Canotaphium, aan 't boven end, (beneden de Afgod der Medici,) zag men een stapel doodshoofden, en honderden van ontvleeschte menschen schenkels, kruisgewys om de fraygheit, aldus zindelyk geschikt. | |
[pagina 208]
| |
De regter zyde van de gemelde poort, vertoonde vyf à zes geraamten, van verscheidene grote, (ô! hoe zinnebeeldig kwam my dat voor!) de slinker kant pronkte als een Vleeshouwers voorhuis, met anatomie messen, scharen, tangetjes, en andere ontledende gereedschappen, daar te boven met een menigte van pisglazen (alias Urinalen) benevens ettelyke bosjes ringen, met ongemene grote Saphieren, Turquoisen, of gesnedene Agaten voorzien; tot een beeld-sprakelyk teken, dat de patienten haast onder de steen stonden te komen: wy traden Spadulaan, en de pis bekykers agter na, door de gecrajonneerde Poort. Waar boven dit troostelyk gedigt stond. Dit Hof bevat ze, die veel duizenden afscheepten,
Dood gravers wierden ryk, en 't Kerkhof vet gemest;
Daar hunne Recipé's veel meer ten grave sleepten,
Dan 't zwaard, of 't pekelnat, of een verwoede pest.
Wy deden Esculaap zyn Haan luidrugtig krajen;
Onz' konst was zonder grond; gevaarlyk het beleid
Van onzen hand: helaas! hier valt niet meer te majen,
Wat Land is dit? daar men niet Doctort, vegt, nog pleit.
Deze Poort bragt ons in een ongemeen groot Hof: Hier waren Grotten gemaakt van alle de mineralen, die in | |
[pagina 209]
| |
de geneeskonst gebruikt worden, en was voorts beplant met duizenden van Medicinale kruiden, planten, heesters, en bomen: de grote verscheidentheit der gewassen verwonderde een van de nieuws aangekomene, zo dat hy aan Spadulaan vroeg, hoe heet dat kruid? Ga naar margenoot† Salvia, was 't antwoord, en dat? Ga naar margenoot* Mentha, en die stykels? Ga naar margenoot† Carduus Benedictus, zei de Apotekars knegt, ja wel (zeide de Doctor) ik ben in de Botanie geverseerd, als een Samojeed in in de Arabische taal, en nogtans heb ik dagelyks honderden van dingen geordonneerd, die ik niet dan by de naam kende, nog de kragten wiste. Maar ik moeste laghen, schoon het in het ryk der doden niet wel past, om een Heer, die een (Bastaard Zoon van Hippocrates) die een dezer aankomelingen by de vuist greep, hertelyk welkoom heete; en zei, ha! Confrater welkoom hier! het was op gisteren 50 Jaar, dat ik hier het Burgerregt verkregen heb: hebje wat nieuws uit de andere Wereld? gaat het 'er nog gelyk by myn tyd, zo wel in de ordonnantien, als in 't behandelen der Patienten? O! bloed, wat hadden wy kostelyke melkkoetjes, want die wy wel | |
[pagina 210]
| |
in een week kosten genezen, dog drie maanden in het bed, en tweemaal zo lang in de kamer hielden, dat waren schone tyden! wy versmoordenze bykans in gansche emmers vol juleppen; en als die moordmiddelen niet hielpen en dat de natuur nogtans te sterk en te koppig bleef om daar voor te bukken, wy poyden tog aan met verkoelende dranken; zo dat wy onze lyders, schoon zo sterk als jonge Stieren, zo zwak martelden, dat zy een neergevallen zakdoek nauwelyks kosten oprapen. Wy hadden de mode, dat wy in één Potio of mixtuurtje, veertien composita's ordonneerden; want wyl wy de kragt niet verstonden, zo redeneerden wy, helpt het eene niet, het ander mag het verrigten. Het was toen ter tyd een sleur, en slenter werk, een eenig Recept was dikmaal een Zadel voor alle Paarden. Op een eenigen morgen visiteerden wy 20 Patienten; (daar wy aan drie genoeg hadden om wel te bedienen) te Huis, of aan de Apoteek komende, dan waren ons de qualen, die wy tog niet verstonden, vergeten, maar nimmer de visites: à la bonheure 20 ordonnantjes: de charle- | |
[pagina 211]
| |
tanerie, (behoudens 't respect van wyzer en eerlyker Heren, dan ik, en vele van myne Confraters) die liep heel ver. O! Vive le Podagra; als wy zulk een schatryken martelaar aan het snoer hadden, dat was ruim zo goed als een Osjen in de kuip, en een Verken in het zout: het hert springt my nog in de borst als ik 'er om denk, daar, ja daar was ons Lui-lekkerland, delicate Varina's Tobak, en oude Rinse-wyn, of édele Bourgonje, dat waren de magneten daar de naalden van one Doctorale compassen gestadig na toe draaiden, schoon wy die arme, en jammerende lyders, al zo min kosten helpen, dan een Amersvoorder de key uit de kop kosten snyden; want al ons raad voor die Bachinale wormen, bestond in dit Recipé, rood jigte-bay, 2 ellen, vars geplukte patiente 5 handen vol, en in het etmaal drie quartier schreyens; indien dat niet hielp, dan lieten wy het aan de tyd, en de Natuur over, dog verzuimden daarom onze visites niet, al was het maar om de Heer wat te vertroosten, en met kwakjes en vertellingen, gelyk de Barbieren, en Kopsters doen, in zyn smerte smerte te diverte- | |
[pagina 212]
| |
ren; daar te boven hadden wy nog importante redenen van ons dagelykze vertoning, namenlyk om de Tobak uit 't schimmel te houden, en de Wyn voor 't zuren te bewaren, wat hebben wy, tot berstens toe onze beurzen gevuld, by die Heren, die de matrimoniele tienden, aan het egt, of onegt liefde Cantoor schuldig bleven, en schier voor Capoenen by hare Dames doorgingen, daar zy nogtans Hanen waren. Ach! hoe geerne wilden die wandelende Peripatetici, in Cavaliers vervellen, hoe vlogen de Goude Snuifdozen, Zakhorologies van het zelfde metaal uit de Cabinetten, in onze dye-zakken? Ja! Cameraad, het regende ducaten, als de grootste Dames ons hulp verzogten, om dat zy niet meer zwollen dan ongegeste halfbakkens, en niet meer groeiden in de dikte, dan de Ananassen wassen op de klippen van Nova Sembla, schoon dat al ons ordonneren niet meer kost helpen dan het Prediken van St. Franciscus voor de Vissen. Daar te boven ken ik de presenten nog niet vergeten, die wy van de quynende Juffertjes ontvingen, die met hare vale bleke couleuren, of witte | |
[pagina 213]
| |
paarze lippen, stilzwygende zeiden, wat dat haar deerde; schoon wy uit de amegtigen en hygende boezem, zwoegende tetten, dikke benen, en onbevalligen adem, wel raden kosten, dat een gestadige Maan Eclips haar schoonheit verdonkerde. Hoe baden zy ons aan, om een schone teint te erlangen, met alle de gevolgen van dien, deze waren beter te helpen dan den Berg Taurus te verzetten, en zyn ook arme sloven dikwils, door een poedertje van Borax Venete, en pulvis sabinae, gelukkig gecureerd, zo dat men de doodsche kaken, en geizige boezem, in een Hof van lelien en rozen zag herschapen. Wat de twee andere, boven gemelde Patienten belangt; schoon wy die alzo min kosten helpen, als wy de dood de zeissen zouden ontrukken, nogtans zwoeren wy by Galenus, en Avicenna; dat wy de zwakke Campioenen, tot Herculessen zouden maken, die merveilljes konde uitregten, de tweede, (namentlyk) de gehoepelrokte, dat wy die in vrugtbare Wynstokken zouden transformeren. Ja Confrater! zo speelden wy voor Charletannen, en van tien | |
[pagina 214]
| |
niet een onder de Medici, indien hy geen bord voor de kop heeft (gelyk een Koe, die over de sloot in 's buurmans weide springt) die zeg ik, zal zelden ryk worden, en dat was myn groot oogmerk, gelyk ook van de andere geweest is. Maar is het nog zo op de Werelt, en handelt men ook gelyk ik dede? Want als myne patienten, (spyt alle myne tegen pogingen,) door kragt der natuur tot myn leedwezen zo ver hersteld waren, dat ik ze dagelyks aan de tafel vond, daar zy gretig in den schotel tasten; en met forchet, en lepel speelden, als een Savojaard met de muts, die voor een duit, kinder vreugd verkoopt, zo kwam ik nogtans tweemaal daags een weekjen lang, een visite doen, tot dat men my onbeschaamdelyk moeste zeggen: Heer Doctor, ik ben compleet hersteld, ik bedank U voor Uwe grote zorg: gelieft myn Heer zyn rekening gequiteerd, maar toe te zenden; en dat waren de eyeren die de Doctor zogt. Ga naar margenoot* Hier zweeg de Heer Doctor praatje by: die zyn mond zo droog gepraat had als een morielje; hier op antwoorde de nieuwe aankomeling, (Simplicius, Stumperia- | |
[pagina 215]
| |
nus) aldus; wat de manier van ordonneren in uwe, of in onze tyd aangaat die verscheelt Walvisch graden, in lengte, en brete. Gy lieden waart te regt soppige Medici, of Goudene Doctoren, want de lyder moeste zig aan uwe juleppen en aposema's te bersten drinken: of zomwylen was het de mode dat men de lyders van dorst liet stikken, schoon dat zy baarden, tierden en riepen, dat zy van binnen brandeden als amonitje ovens: het gebod was; voor al geen drinken! Gy had het geluk dat de goudzon uwe malgeslaagde curen heeft beschenen met zyne betoverende glanzen, terwyl de aarde met haar zwaar en zwarte lichaam, uwe onwetentheden en halsbrekende dolingen bedekte. Gy Heeren (hoor ik uit uw mond) mengden 20 composita in een drankje, waar in meer dan een hondert à twee ingredienten gingen: maar nu is 't de mode op de Werelt, dat men maar eenige geringe simplicca, 't zy wortels, kruiden, of zaden ordonneert, waar te boven wy nog aan de gaande, en staande patienten zeggen, zo veel moet dat kosten; gy kunt het zelven op die manier koken, en dan hebje het | |
[pagina 216]
| |
veel goed koper; zo dat het nu in de practyk koomt, om de vyzel stampers, die zo veel malen de doodklok over anderen hebben laten brommen, eindelyk ook de lyk-bengel over hare neringloosheit te laten horen. Maar gy Messjeurs, gy hebt de Apotekers gemest, als Molenaars Varkens, want ik heb 'er een gekend, die een Edelmans Koets reed, met twee, en by gelegentheit met vier moedige kleppers bespannen. Gy ordonneert voor het minste geval een haustus, van Petro di Porco; en gy hebt met de lapis Bezoar orientalis, gehandelt, als wy met de kreefts ogen; met gestampte paarlen speelde gy, gelyk de School jongens met zilverzand, om de schriften te bestrojen, Confectio Hiacintorum, en Alkermes, liet gy op scheppen als potje beuling met rozynen, en ten meestendeel waren uwe ordonnantjen pretieus, zo dat dikwils een Pistool versmolt, voor de brandspiegel van een eenig Recipé, gelyk een schraapzelje lood voor een gloejend vier. Toen ter tyd sneeuwde het des Zomers, zo wel als des Winters rozen, met vergulde, en verzilverde blaadjes voor de Apotekarii, en al- | |
[pagina 217]
| |
le medicinen die het gloeyend Oosten, het dyzig Westen, het brandend Zuiden, en kille Noorden, niet gebaard, nog gekweekt hadden, en dat was by U, geen artseny, weerdig ons te prescriberen: de gewassen der vier Wereld delen waren nauwelyks genoeg, om aan uwe zotte zindelykheit te voldoen, geen bergstoffen, of moesten door het vuur van een Chimischen oven gemarteld worden, om onbekende Medicamina voort te brengen, die dikwils op de gevaarlyke toets van het menschelyk leven wierden geprobeerd: Ik ontken niet, dat 'er geen heerlyke dingen door de scheidkonst worden uitgevonden, en ook van nut zyn. Maar indien men zo verre zoekt, als de konst en weetgierigheit zig uitbreid, en onze zinkende levens Colommen uit het hert der bergen moeten gehakt, of uit den afgrond der Zee moeten opgevist worden, en men zig verbeeld dat 'er niet heilzaam is, dan dat door konst gemaakt, en door kosten verkregen is. Dan verliest men de goetheit, wysheit, en voorzorg van den Schepper uit het oog; en men steunt meer op konst van menschelyke vinding, dan op het ingescha- | |
[pagina 218]
| |
pene kragt van alle vegetabilia, en animalia. Het staat by my onwrikbaar vast, dat 'er geen Volk en de Wereld is, of het heeft zyn geringe, dog heilzame hulpmiddelen, die de Velden, Bosschen of Stromen haar verschaffen, en die hem niets, of weinig meer kosten, dan de moeite om ze te verzamelen: en die dienen kunnen tot genezinge der kwalen, aan dien landaard eigen zynde. Maar dat 'er vreemde hulpmiddelen vereist worden, voor ziektens die uit andere gewesten door besmettinge zyn overgebragt, en by een eerlyk man niet moesten bekend zyn; dat sta ik U geerne toe. Edog, indien de Natuurkundige, en Stofscheiders, en Medicyn-meesters, zig met alle hunne vermogens uitleiden, om de kragten van alle inlandsche gewassen die de milde, natuur ons voor niet aan de hand geeft, in de grondt te onderzoeken; het zouwde veel vorder gaan in de geneeskonst, maar verscheidene hinderpalen staan hier in den weg: 1. De agteloosheit, en veragtinge die men heeft voor het gene dat algemeen is. 2. De luiheit, en yverloosheit waar door de heilzaamste kragten onbekend blyven, zo dat vele | |
[pagina 219]
| |
heerlyke planten, als onnutte gewassen, de aarde beslaan. 3. Wyl de Wereld door de mode geregeerd word, zo volgt men ook de mode 4. Het moet dierbaar zyn: (by voorbeeld) laat voor een ryke Weetniet, die met de Scheurbut gekweld is, uit onze Vaderlandsche simplicia, een ordonnantie voorgeschreven worden, bestaande uit Herba, Brittannica Antiquorum, Fumaria, Taraxicum, Trifolium aquaticum &c. zal hy 'er de walg niet van steken? en zeggen dat de Medicus een regten koejen Doctor is, wyl hy uit velden en sloten, allerley tuig opzoekt, en hem in de maag geeft; hy hoort wat het is, waar het wast, ergo, het deugt niet, ook kost het te weinig, en is niet uit Peru, nog van Batavia gekomen, en zyn zotte antipatie, zal dikwils beletten dat de medicamina, de behoorlyke werkinge niet doen. Om U te voldoen op Uw twede vraag (zeide Simplicius) over de behandeling der Patienten: O! ja, alle ondermaansche dingen die veranderen; maar die smeerzettende mode, die toen in gebruik was, die staat zo vast als den Olimpus, en waarom zouden zy hare beursen niet zoeken te ma- | |
[pagina 220]
| |
ken, gelyk het merendeel der voorzaten gedaan hebben? Ik verwondere my, zeide ik tegen Gardons, dat men die Heer Simplicius Stumperianus noemt; want het geen hy zeide, kwam my gansch niet simpel, nog stumperagtig te voren, zyne nydige en afgunstige Confraters hebben hem met die bespottelyke titul benaamd, (was 't antwoord;) om dat hy, per force, de Peerden voor, en niet agter de wagen wilde spannen, gelyk vele van zyne Collega's deden. Myn lieve Mede-broeder, repliceerde de nieuwe aankomeling (de nyd is de schaduwe van de deugd) en daar ben ik een dood viand van, ik misgun nog benyd U de goude stralen der gelukzon, die uwe hoofden al eer hebben omschenen gantschelyk niet. Het is waar, wy schuimden te Antwerpen (van waar ik zo fluks, op het Postpeerd van een Apopelexie, alhier ben gearriveerd) zo veel vet niet van de ketels der Patienten, als UE. wy kondenze door alle onze Consciencieuse Doctorale loopjes, geen maanden in het bed houden, tot haar leedwezen, en onze interest. Maar dewyl het ons alle te zamen | |
[pagina 221]
| |
om een hoed vol Zon-metaal, meerder te doen was, dan om het vervlogen vogeltje, gezondheit genaamd, weet schielyk in de geabandonneerde kouw te lokken, zo hadden wy Heeren Medici een ander gemakkelyk voetpad gevonden tot de Hesperische tuinen, daar dropen ons de gulde Appelen, zonder schudden van zelven in de hoeden. Onze Antwerpenaartjes wilden, à la mode van onze Dames,) kort, en puiks puik goed, geholpen zyn. Nu weet myn Heer, dat door een zeer schielyke genezing, onze keukens weinig meerder roken, als of wy een dozyn sneeuwballen, voor een koppel takkebossen aan den haard lagen. Nu hebben wy deze finesse (ô wat doet een Medicus niet?) wanneer wy de tong, pis, en pols met een gemaakte graviteit, en eene serjeuse attentje hebben beschouwd, en de lyders na alle omstandigheden nauwkeurig gevraagd zyn, dan trekken wy de schouders op, schudden met het hoofd als een wassen kermis popjen, en daar door geven wy een Idée aan de patienten, dat zy gevaarlyk zyn, en dat, zonder onze byzondere voorzorg, het mager Monster, de gordy- | |
[pagina 222]
| |
nen van het Ledikant wel eens konde open schuiven, en de dagvensters der patienten toesluiten. O! toen ging het à la bonheure, wy swoeren by onzen patroon Hippocrates, en by Galeen, de manteldrager van die Sant der Doctoren; dat wy de lyders niet konden van het bed aan tafel, van den dis op de vloer, van de vloer in de Karos helpen, ten zy ze het timmerhout, en vordere materialen, die tot herstelling van de vervallene levens hutten van noden waren, niet zogten op te kopen: in die Ga naar margenoot† Magazynen, die wy aan haar recommandeerden, nu was 't geen zwarigheit voor onze Ga naar margenoot* Schelde Doctoren om in die oude magtige Koopstad twee à drie stenpel slikkers op te zoeken, die zo happig waren na nieuwe Calanten, en recommandatjes, na jonge hoenders, en tedere boter haasjes: Wy verzekerden de patienten dat alleen by die drie Antwerpenze vyzel rammelaars het Elixer des levens, en de quinte Essence der geesten was te vinden, en dat die Messjeur alleenig, de D...banner der koortzen, (tot een poeder gestampt) in hunne dozen incarcereerden, die met de | |
[pagina 223]
| |
betoverende letters C. K. K. A. waren gemerkt. Nu moesten de lyders (wilden zy gezond worden) na onze Doctorale pypen danzen; en consciencies halven, waren wy verpligt, om alle de patienten op die ziekstallen te zetten; en schoon zy vele jaren herwaards, de medicamina van andere kruidmengers hadden gehad; en het Burgerregt in die Winkels gewonnen hadden; ja, al was het van de parentage, het mogte niet helpen: wy droegen de lyders nolens volens in hunne albaste mortieren; en luidklinkende doodklokken, die ons niet weinig gouden eyeren uit bromden. Nu weet gy Heer Confrater, dat een Medicus, alzo min als een Advocaat, niets voor niet doet: en dat wy getrouwe honing byen, die hunne korven vol droegen, ook niet onbeloond moesten blyven; want loon en presenten verzoeten de moeite, en maken dikwils dat de lieden over de barriere van redelykheit en eerlykheit hene springen. Maar edog wy klagen niet over de gierigheit, of oneedelmoedigheit van onze Antwerpze Doctors kokken, alias, Apotekarii, dat zy verre, want met een gemaakte lach, diepe groetenis, en slaafsche | |
[pagina 224]
| |
buiging wierden wy gerecipieerd, met een zoet discoursje geamuseerd, met ontnugterende, en hertsterkende liqueurtjes gedefrojeerd: en des middags, of 's avonds à la grandesse getracteerd: met zeer flatante lofspraken, over onze diepe wysheit, en liefde 't herwaards gehonoreerd. Maar voornamelyk wierden onze handen, (die een byzondere jeukte hadden) rykelyk gesmeerd; en met St. Nicolaas, en Nieuwjaars giften vereerd; het wild uit de Brabantsche bosschen, en het Zilver uit de mynen van Potosi, hebben het ons al laghende geleerd. Wel nu Confrater, wat kan men groter geluk op het hobbelige pad van de andere wereld ontmoeten dan wy gehad hebben? ik twyvele niet of onze navolgers als zy de reuk van ons gebraad in de neus krygen, die zullen het spit op de zelfde trant omdrajen, en indien zy onze profitabele, en zo eerlyke voetsporen niet na treden, dan ben ik verzekerd zy zullen magere Soupen vinden, dat is veel schraalder tafels, en Zilverloze porcelein kassen, Hier mede sloot de nieuws gearriveerde Lopsalvier der menschen, zyn reden, gelyk een preutelende Jood zyne kasjes toe- | |
[pagina 225]
| |
flapt, als hy in het Coffy-huis niets debiteert. Waar zyn nu de Kwakzalvers? (vroeg ik aan myn Leidsman) die was ik wel begerig te zien, en te horen: die Messjeurs hebben altoos wonderen verrigt, die alle de Aterlingen van Hippocraat, en de gansche wereld doen verstommen; want stok-dove, en steen-blinde, tot horende, en ziende te maken, dat is by hen lieden als kinderwerk; de kreupele, en door den tyd kromgewassene menschen, zo regt te maken als een Wasch-kaars, dan tellen zy geen meerder konst, dan een fyn Engels Urinaal, tegen een ouden eiken-boom aan stukken te slaan; ik gelove niet dat die Merkt-doctoren de gedane curen hoger zullen opgeven, dan ze waarlyk zyn; want de gezegelde Attestatien wyzen het zo oogschynlyk, en tastbaar uit, als een gecarbonkelde trony, die vol lyster bezyen gegroeid is, verklaart, dat zyn meester, een puimsteenen long heeft. Gy weet (zie Gardons) dat Arlequin, en Scharmoesje twee kabouters zyn, die elkaar gelyken als een zuiker erwt, na een hagel steen: die beide gaar de zelfde rol spelen, met praten | |
[pagina 226]
| |
het geld verdienen, en alle momenten, van naam, en van kleding veranderen: dit is alleen het onderscheid, de, hier te Lande wonende, en huiszittende Medici, dat zyn vaste sterren in ons Hemispherium, en de Charletans, of Kwakzalvers, ( zo gy ze noemen wilt,) dat zyn de drayende, of dolende planeten. Maar vroeg ik, zyn hier ook geen regte en egte Zonen van Esculapius? die de duistere en schier ondoorgrondelyke dieptens van de geneeskonst hebben doorzien, en gepeild? en die van al het zwetzend gekwaek, en buidel boord-konst, niets wisten? Gewis ja, zeide myn Leidsman; het gebouw dat gy daar in het Oosten zyn spitze toorn in de wolken ziet steken, dat is de verblyf plaats van die Fenixen in de konst, die geen sterveling (zonder laster, of faam rovery) betwisten kan, of zy hebben meest alle de ziekten in den grond gekend, want de Teorie op de hoge Scholen, onder de geleerdste mannen geleerd hebbende, volmaakten zy die kennis door de practyk, en schrandere oplettentheit, zy paarden altoos de konst, en wysheit te zamen, wyl de voorzigtiheit haar eerste President was in de onderzoeking, | |
[pagina 227]
| |
zo ordonneerden zy nimmer, dan, als de kwaal, de oorzaak, en de omstandigheden, haar volkomen bekend waren. Die Heren, waren niet alleen, ervaren in de Ga naar margenoot† Botanie, zo dat zy door een oppervlakkige beschouwing, de namen der kruiden, en duizenden van gewassen met een opslag van een oog kenden, en yder onder zyn Classis wisten te brengen, maar, zy bewezen uit onveilbare experimenten, de kragten, en hoedanigheden van die alle, in de Ga naar margenoot* Anatomie, waren zy (mag ik het zeggen) uitgeleerd; de werkinge der spieren, de schikking, pligt, en beweging van de innerlyke delen, benevens de kennisse van 't gestel der beenderen, was een vrugt van haare ontledigkundige bezigheden: de diepste schuilhoeken der ingewanden doorzagen zy als met Arendsogen, uit de gesteltheit van 't bloed, uit de stoten en slagen van het bloed-rinket en beschouwing der tong, en andere remarques, gisten zy niet alleen, maar bepaalden, en kenden de kwalen der patienten, zo dat de kranken veilig, en spoedig genezen wierden, (indien de ziekte alle menschelyke hulp niet ontwassen was) in de Ga naar margenoot† Chirurgie (zonder kennis van die, men geen uit- | |
[pagina 228]
| |
muntend Medicus wezen kan) waren zy zeer ervaren. In de Ga naar margenoot* Stof-scheid-kunde waren zy grote bazen, en in de Ga naar margenoot† Kruid-meng-kunde behoefden zy voor weinige Apotekars het Zeil te stryken. Dit is slegts een onvolmaakt tafereel, van die Heren die gy daar ziet wandelen, zeide Gardons, wel hoe (vroeg ik) zyn ze dat al te zamen; het woortje je was de affirmative van myn vraag, het zyn witte Valken, zeide hy, en 't is jammer dat zulk een groot Paleis, zo weinig bewoonders heeft. Wyl de aandischende presentie van een gladde geserwetmutsde Kok, en van een hoog-gecouleurde, en dikgebuikte Kelder knegt veel aangenamer is als de visite van een Medicus, zo verveelde het my hier ook, en ik vreesde dat men my voor een vreemd Patient aanziende, eerst na den pols, en dan na de beurs mogte voelen, zodat wy stilletjes opbraken: Een en een twede stadie voortgetreden zynde, toonde myn Leidsman my een gebouw dat in de walm van smêe, of dove kolen scheen bedompeld te leggen, en zo zwart berookt was, als een Distillateurs Schoorsteen van Schiedam: ik vroeg, wat elendige, en strafschuldi- | |
[pagina 229]
| |
ge Zielen logeren daar? indien 'er een Plutonische woning in de Elizeesche Velden zyn koste, ik gelove hier was het Domicilium van die bruine Vagabonden: gansch niet, zeide Gardons. Dat Gebouw is de Opperschool, en Herberg, van de grootste Aards-bedriegers, hier wonen de Alchimisten, die om de ingebeelde Lapis Philosophorum, en het Tictura Universalis te vinden op hoop van grote winst, met 't stoken en branden zyn begonnen, met rusteloze vlyt, en arbeid, als Salamanders in het vier omzweefden, en eindelyk door al het blazen stoken en smoken, verkwisting van tyd, en alle hunne middelen in stof vervlogen ziende, uit den Armstoel van overvloed en gemak, in het Lazarus-huis van gebrek zyn overgebragt. Want na dat zy alle de torturen de geringe metalen hadden laten ondergaan, dan vonden zy eindelyk in de hele, zo wel als in de gebrokene kroezen, een gouden niet met al; zeer zinspelend (zegt zeker Auteur) is het begin, en de scheid-letter van het woord ALCHIMIA, de eerste A. duit aan, de Artzeny, de laatste A. Armoede. Dog de hoop der goudzoekers bedrogen, en de konst ydel | |
[pagina 230]
| |
zynde, zo worden zy ligtelyk (als hebbende grondige kennis der metalen) in valsche Munters herschept, of vallen door wanhoop in den strop: De opperbaas van deze Goud-mollen, zegt men dat Geber was, die per exellentiam, Koning Geber genaamd wort. Die in het Arabisch schreef, op een raadzelagtige manier, vol allegorien: de grote Volg-heren van die Prins der blinden, die waren Arnold van Neuville, Paracelsus, Raimundus Lulli, en nog een dolhuis vol zotten. Die metaal beulen gaven voor, dat zy al die moeite deden, om de armen tot de grootste rykdom te brengen, en de kranken tot gezontheit te helpen, wyl die rookjagers, en assche vangers, zelven met het gebrek en armoede omworstelden, en 'er zig tegens kanteden als een Spreeuw, tegens de klauwen van een bloedgierigen Wykel. De outheit van de uitvinding dier Divine konst rekenen zy van Cham, of op Hermes Trismegistus van Egipten, Mozes (zeggen zy) was 'er zeer bedreven in, en Salomon wist dat geheim grondelyk: waar om dan zyne Schepen naar Ophir gestierd? vraagt men; deze imaginaire konst noemen de goud snuffe- | |
[pagina 231]
| |
laars, de Hermetische, of Spargetische konst, en geven 'er zo veel duistere en belaggelyke namen aan, dat men 'er geen meerder ligt uit krygen kan, dan uit de schriften hunner Adepti, en dat men (by geluk al verstaat,) is zo ongelovelyk als het gene de Joden in den Talmud Barjuchna lezen, en geloven. De algemene naam die deze asschepuisters voeren, om zig te distiugeren van anderen, is deze: Broeders van het Roze-kruis. Ik viel myn Leidsman in de woorden, en zeide, die Heeren konden nimmer beter titul géadopteerd hebben, want al wat onder de roos gesproken wort, blyft verborgen, en indien men hunne geheimen ontdekte, men zoude de doos van Pandora, (die de Atheensche maagden zo dier bevolen was, gesloten te houden, zekerlyk openen.) Hoor, zei Gardons gy moet beven als een blad van een honderd jarige eik, die door de donder geslagen wort, als gy aanmerkt, hoe verre de zotheit, en glorie van deze Fanatiquen, Godslasterlyk over alle de limiten van geloofbaarheit en reden heene springen, dewyl zy in den Jare 1622. (tot onderrigtinge der weetgie- | |
[pagina 232]
| |
rige) deden aanplakken, dit volgende Hemelschendend Aprils briefje. Ga naar margenoot*‘Wy Gedeputeerden, van het voorname Collegie des Broederschap van het Rozen-kruis, verblyven zigtbaar, en onzigtbaar in deze Stad, door de genade des Alderhoogsten, daar de herten der regtveerdigen zig na toe wenden: wy leren zonder Boeken, of tekenen, en spreken de talen van alle Landen, daar wy willen zyn, om onze even Menschen uit de dolingen des doods te trekken.’ Zy waren ook niet spaarzaam om zig zelven belaggelyke eigenschappen toe te schryven, namentlyk, de verlichte, de onstervelyke, de onzigtbare. De bedriegende metaal branders, om hunne onkunde en bedrog in het duister te houden, vertellen ons, dat al wie de konst openbaart om 'er geld voor te trekken, een Bedrieger, (dat liegen zy niet) Weetniet, of een Viand van zyn eigen vryheit is. Ik stond niet weinig versteld, hoe dat lieden die een eenig greintje gezond verstand hebben, aan die logengieters geloof kunnen geven; vagabonderende Landlopers die meestendeel de armoede uit | |
[pagina 233]
| |
de ogen ziet, als het onverstand uit een Oss kop, O! wat beuzelpraatjes: kunnen zy waarlyk goud maken, waarom lopen vele met gehakkelde kleren als bedelaars? en sterven in het Gasthuis, of Lazaret. Wat geloofweerdig man betuigt oit, de Lapis Philosophorum gezien te hebben, daar zo wonder van gesnorkt wort? Ik heb in myn Vadelyke geboorte Stad twee perzonen gekend die ook met deze dolheit besmet waren, en om schielyk de gouden eyeren uit te broeden, zo bezwangerden zy een getrokkene musket loop, met Kwikzilver, dit broey hok (op dat de Kiekens daar niet uit zouden lopen) wierde boven, en aan het zinkgat met een yzeren prop, en pen, ter degen toegestopt, en in een Bakkers oven geplaatst, die heter dan oit wierde aangestookt. Dit broedbed scheen te heet voor de vlugge Ga naar margenoot† Mercurius, zo dat hy verwoedelyk, zyn yzeren Gevangen huis aan duizend flenters sloeg, de oven du fond en comble ruineerde, en door het dak van het Huis, in gezelschap van ettelyke huis-teegels, en sparren, als een donderkloot hene vloog, helaas! wat een miskraam, en wat een | |
[pagina 234]
| |
zegen! voor de beide Vroedheeren, die meer op een gelukkige verlossinge wagteden, als verhonderde honden, op de dood van een ziek Kalf, dat Malkurius in zyn woede geen armen of koppen van die Weetnieten, tot een monster staaltie van gekheit mede nam. Deze gemelde goud wormen, hadden het belachelyk concept, dat uit het slegtste, het beste gemaakt wierd, des vulden zy een lengte van potten met excrementen, daar wel afschuwelyke wormen, maar nimmer het gezogte goud is uit voortgekomen. Maar belachelyk en onnozel was de wensch van een dier Mollen, namentlyk dit, indien zy genoeg van een Ga naar margenoot* Verwstof hadden, waar mede de schilders het ligt, en glans in de ogen maken, dan was de baan klaar, die elendige stumpert behoorde geweten te hebben, dat daar toe slegts een gryzeltie ceruis, of schulpwit genoeg is. Meer andere zottises, dog die al te dwaas, of te obscheen zyn, zouwde ik uit de mondelyke getuigenis, des goud zoekers Zoon, kunnen bybrengen. Koom aan (zeide ik tot Gardons) laten wy opkuyeren, ik hadden nooit gedagt zulke grote narren in deze Con- | |
[pagina 235]
| |
treyen te ontmoeten: my bekruipt, of bespringt een Poëtische luim, om die smagterige goudhommels, (die op hoop van meer, dan Koninglyke schatten) hare eigen honing nesten verbranden, en die de bye-korven van andere door list zoeken te plonderen, en aan het vier op te offeren, (eens helder met de roede van myn pen te gispen:) waar op ik hen dit Vers, als een impromtu, toe duwde. O! snood, bedrieglyk Rot, vlugt nu na 't aaklig duister,
Uw yd'le konst heeft uit, uw grote leugen kraam
Stort neêr: uw rykdom, en uwe ingebeelde luister
Zinkt in een afgrond van veragting, en uw naam;
Die stinkt, beswalkt, en toont.....
Gardons greep my by den arm, en zeide, ach lieve vrind! Wy zyn hier digte by het Doolhof, Dolhuis, of Domicilium der Poëeten (zo als gy het noemen wilt,) indien een van die razende Roelands U hoorde, gy waart een verloren Man, hy zouwde U, nolens; volens, in een van de petites maisons slepen, en dan was het, goede nagt JAN BUMA! en gy kwaamt nooit weer by uw bloempjes, daar gy al veel tyd aan verspilt, en wel een beetjen idolatrie met bedryft. Ik verschrikte op het | |
[pagina 236]
| |
woord van myn Leidsman, en dat glorieus gedigt bleef my in de baktanden zitten, als grofdadig, en half gaar Rundvleesch, zo dat ik in die Poëetische drift wierde gestuit, gelyk een Paard, dat men kort in de bek houd, dog ik bekwam uit myn alteratie, zo ras, als een jong Juffertje uit een gemaakte vapeur, of razende hoofdpyn, weder herstelt word, op de minnelyke aanspraak, en het bekoorlyk gezigt van een jong, en Galant Heer. Daar op toonde myn Leidsman my het Lusthof der Poëeten, met de eerste oogslag wierd ik gecharmeerd door de aanminnigheit van de plaats, die een ruime vlakte was: Zeer regulier beplant met Lauwerieren, Wyngaarden klim-op, en kool, de bloemen dien ik hier ontmoete, waren Tulpen, Anemonen, en Ranunculi, die Turkyen voor haar Vaderland erkennen, en dobbelde Maagdelieven, ik liet de nieuwsgierigheit (om het zinnebeeldige van de bomen en bloemen te weten) uit myn weetgierige ogen kyken. Waar op Gardons myn vraag onderschepte, gelyk Hans worst, een agter over buitelende koorde danszeresse, en zeide, de Heeren Poëeten, | |
[pagina 237]
| |
die drie vierde part vermaagdtschapt zyn aan de starren, (want zy zyn alle maanziek zyn) die wierden voor een eeuw of twee met Lauwrieren, jong Wyngaard loof, of klim-op gekroond, waar op zy dikwils zo hoogmoedig wierden als een Ezel, dat een pragtig opgetoyd Marien beeld op zyn grauwe, en ruige rug draagt, of als een Turfdrager, die op de kruiwagen, de geluks berg zo hoog word opgekruid, dat hy twee moedige Ruinen voor de wagen slaat, maar by ongeluk, zo schemerblind, dat hy zyne eigene Dorpelingen niet ken. Zo dat Accius Lucius, oudtyds zig niet wilde verwaardigen om op te staan, als Caezar in het Collegie der Poëeten kwam. Petrarcha wilde gekroond zyn daar de Roomsche Keizers dat hoofdballast ontvingen. Eenen Pruissize Symon Dacius, meende een doodzonde te begaan, of zyn naam met een onuitwisbare vlek te besmetten, als hy zonder Lauwrier-kroon, om een pintje ging. H. Glaranus, die het groen, en doorlugtig, hoofd-hoepjen, van Maximiliaan den eersten ontving, hadde ook een kameels-last van ydele glory: gelyk de zotte Abt Belmonte, de Cag- | |
[pagina 238]
| |
noli, op zyn verwoest Aquileia. Maar alle die groene kroontjes vulden de magen niet meer, dan het gezigt van een welgedekte, dog geschilderde tafel, en verdedigden de verkleumde Poëetische buiken tegens de kouwde, niet beter, dan een afgesleten gazen halsdoek. De kool, die een heerlyk antidotum tegens de dronkenschap is, vertoont dat de Poëeten, die wel weten dat de waarheit in de wyn leid, en de wysheit in het vat woont, gelyk Diogenes in de ton, en die liever van honger zouwden creveren, dan van dorst stikken, die hebben zomwylen dit Ga naar margenoot* tegengift nodig. De boven gerepte bloemen, die zyn alle bevallig voor het oog, als een ongeklede Venus, maar zonder reuk, om U neus-tastelyk te verbeelden, dat de meeste Verzen van dit wemelend mieren nest, zonder zout, geest, leven, of vinding zyn, en een hoop 't zamen gestolene woorden, die zy niet verstonden, en de Lezer nog minder. In het midden van de gemelde vlakte was een ongemene hoge en steille Berg, op een der toppen stond een vliegend Paard, dat door een hoefslag een beek deed ontspringen, die als een Afri- | |
[pagina 239]
| |
caansche ratel slang, ruischende nederschoot. Gardons zag door zyn Verrekyker, de gelauwerde en blonde Apol met zyn gouden lier, en de negen Susters, die, om dat de roest, en de mot in de Poëezy koomt, met elkander zaten te badineren, in plaats van zingen. (Gardons vertelde my, liegt hy het, dan lieg ik het ook) dat hy de oude blinde Homeer, in een bevlogten leuning stoel zag zitten dutten, terwyl de Latynze digters, Virgilnus, Horatius, en Pindarus, met elkaar keven en twisteden als half dronkene Procureurs, wie van hen de grootste lappe-dief geweest had. De Italiaansche Torquatus Tasso, las, (dat het Zéver hem by de kin neer liep,) zyn verlost Jerusalem. Zannazar zat nog te huilen om dat Philibert van Oranjen zyn lusthof geillumeerd had met vreugde vuur der Heidenen, Guarini die zong dat de Parnassus dreunde; en de Muizen in slaap vielen, van zyn el pastor fido, de lugtige Fransjes, als Boileau, Despreaux, Ronsard, en des Portes, waren gantsch niet ledig, want Boileau, smeet, schoot, en stak zo geweldig van zig, met zyne scherpe en fyne Satyren, die dikwils gelyk de | |
[pagina 240]
| |
blixem wonden in het hert en been maakten, zonder de kleren te beschadigen: de twee andere als vergulde Poëeten zynde, zaten zo vrolyk van hunne oude tyden en gedigten te kakelen, als een paar Papegajen, die rykelyk Wyn zopjes slobberen. De oude Batavieren, de Fenixen in de Nederlandsche digtkunst, die maakten meer figuur op Parnas dan de Roomsche Bisschop met al de bouwers van Babels toorn spits, in de grootste Procesje: zy waren zo met Lauwrieren bedekt, dat men de aangezigten niet beter koste kennen, dan die van een Italiaansche Dame, door een rooscouleurende lamfer. Vader Joost van der Vondel, die beklede by Apol, het ampt van Opper-Hofmeester, en hy schafte allerleye zoorten van Verzen zo rykelyk op, al was het krop Salaad geweest. Hoofd, dat geleerde hoofd; was eerste Staats Minister, en History-schryver van den Ga naar margenoot† Afgod der digteren. De Ridder Constantyn Huigens, ageerde als een dubbeld man, want hy was Opper-Stalmeester, van de Zonne paarden, en van Pegasus, daar te boven had hy de eere om Secretarius van Apol te zyn. Dit | |
[pagina 241]
| |
drie manschap (daar Nederland met meerder regt en reden op roemt, dan Frankryk oudtyds zottelyk op Ga naar margenoot† Ronsard snorkte) zat met groter yver, en ernst over de Poëzy te redeneren, dan de grote Venetiaansche Raad, wanneer die delibereert, of zy den groten Heer de oorlog zullen declareren, of dat zy de vrede Maagd in de armen zullen houden. Terwyl die drie Heeren in zulke importante besoignes waren, zo speelde J. Beronicius, (die voor maak-gek, en Boufon op Parnas dient,) met zyn dopjes, Ga naar margenoot* en bekertjes, dewyl hier geen duit met scheerslypen, nog veel stuivertje met het schoorsteen vegen te winnen was. Koom aan zeide Gardons nu zal ik U op een plaats geleiden, daar Poëtische Paradys Vogels te zien zyn, die als opgestokene Pauwe steerten, in de Zon pronken, met het goud van Vorstelyke geschenken, dog die zy al zo weinig verdiend hebben, als een tragen Ezel een Zomer-zalaad met een Schotel Koninglyk banquet. Ziet eens regt uit (zeide hy) in die superbe gestigten, daar logeren die goudene Parnas hanen. In het eerste Gebouw, No. 1. Ziet gy Jan Baptista Marin, die voor een digt- | |
[pagina 242]
| |
stukje van Adonis, 100000. Livres van de Fransche Koningin Maria de Medicis ontving, daar naast No. 2. Daar zit Malherbe te pronken als een Commedie Actrice, wyl hy een Jaarlyks pensioen van 15000. Liv. van de gemelde Troon-voogdes ontfing. No. 3. Is de Herberg van des Portes, die door Carel de negende de penne gesmeerd wierd, voor een klein digtstukje van Rodemont, met agt hondert gouden kronen, en, of de zotheit niet genoeg betaald was, door Henderik de derde in gereden gelde ontving 10000. kronen voor ettelyke Sonnetten. In dat lustig Paleis No. 4. Daar huisvest den Geleerden Latynsche Nederlandsche Digter Casparus Barleus, die nog in zyn vuist lagt, om dat hy 15000. guldens voor een lofdigt genoot, op den Cardinaal Rechelieu, hy beschouwdt nog met vreugde de gouden Ga naar margenoot† Zakdoek, die de Graaf van Oxenstern hem present gedaan had, om de tranen gestort by het graf van den groten Gustavus Adolfus, mede af te drogen, hy pronkte met het gouden hals ketting, hem door Jacobus de eerste, Koning van Engeland geschonken, gelyk een Malthezer Ridder met zyn | |
[pagina 243]
| |
adelyk wapen schild, en het kruis: Ik zoude U nog een menigte van die geluks vogels kunnen tonen (zeide myn Leidsman:) maar het is te gevaarlyk voor U, want gy moogt ook door die weg geworpene presenten bekoord zynde, in een Rymer, of in een Suip- en broods Poeet vervellen: en van dat gewormte krielt gantsch Holland, als een Tesselsche kaas vol maden: Laten wy een beetjen verder gaan (zeide Gardons) daar zullen wy duizenden van Perzonen ontmoeten, die U de lust der Poëzy zullen doen vergaan, gelyk de apetyt van een Dame vervliegt, op het gezigt, en de reuk van een garstige, en geele ham, (walgelyker comparatie schiet my niet te binnen) daar zulje Digters, als zwermen van langbeende muggen horen, en zien omsnorren. Hier zulje geleerde, dog ongelukkige martelaren van Apol, en van de Fortuin vinden, die het gebrek tot byslaap, de armoede tot een onscheidbaar Compagnon, en de troosteloze elende als biegtvader op het doodbed hadden: om een à twe uit allen te noemen, gedenkt Torq. Tassus, die op het Kasteel del Nona overleed, uit gebrek, en Zannazar, die op een | |
[pagina 244]
| |
hoyzolder de laatste droppels van de oly zyns levenslamp aldaar consumeerde, by manquement van beter logis: Deze waren nogtans Paarden in de renbaan van den Liergod, die de Haver van de Vorstelyke stallen beter verdiend hadden, dan een menigte andere stalbokken van den vluggen Pegasus, maar, die met de neus van een welgedresseerde brak gene Mecenas wisten op te stoven, en indien zy die per bonheur al hadden gevonden, de zelve nogtans niet langer behielden, dan een frauduleuse verklikker zyne honorabele post bekleed. Want de Caprices der Groten, en Vorsten, de lust der jonge Vrouwen, de consultatien van Medici, en Advocaten, de bestendigheit van het Maarts saizoen, de opregtheit, en kuisheit van een gekamerde Maitres, en de trouwe eerlykheit van een Jood, die zyn alle te zamen een dubbelde borgtogt onderhevig. En om U de lust tot die brodeloze konst voorts te benemen (zeide Gardons) ziet eens aan uw slinkerhand, agterwaards: daar zag ik honderden van kleine vensterloze huisjes. Ach laas! Wonen hier ook zotte Menschen? Vroeg ik. Men kan ja, en | |
[pagina 245]
| |
neen antwoorden, zeide myn Conducteur, schoon dat het contradictoir schynt, de Penne-ruiters die hier wonen, waren zo bequaam tot de Poëzy, als een ingezulten augurretie capabel is, om een geladen Cartouw af te steken, die de Negotie, broodwinning, en huiszorg lieten dryven als een bosje vunsch bedstroy, alleen om de naam, van Poëet te erlangen, die niet meer geest bezaten dan in een kopjen karnemelk verschuilt, en zo onbekwaam tot eenige vinding, als het grauwtje van Sanche Pance, om de Algebra te leren, die de Comeny winkels Jaar uit Jaar in, met papier voor zuiker doosjes, en boter pannetjes voorzien hebben, en nogtans zig verbeelden in de regt neergaande Graad, egte Zonen van Apollo te zyn, deze Messjeurs waren zo verliefd op hunne Heliconse misdragten als een Aap op zyne jongen. Zy belekten die herszen kinderen, gelyk een Beer zyn geworpene ruigpoten doet. Maar tog, het was, en bleef een Beren kind. Ach! lieve Gardons (zeide ik) had myn geluk-ster my voortyds zo wel op het kussen, als voor het Ezel geplaatst, en my een staf van gezag, in | |
[pagina 246]
| |
plaats van een penzeel-stok in de handen gegeven, ô St. Christoffel, ik zoude die razende, en grazende Ga naar margenoot* ziekte, (door de Geleerden de worm in het brein genaamd) hebben gezogt te verminderen, want om de Wereld van die razende blits-koorts te genezen, dat gaat alle magt, en konst te boven, ik zouwde alle de lamme Rymschryvers, die duizend wanschepzels en geen een welgemaakt Creatuur voort brengen, met de billen bloodshoofd van den Helicon doen aftuimelen, met verbod om 'er nooit weer by op te klauteren, of dat zy zo deerlyk door Apollo's Ruin voor hun Caput zouden geschopt worden, dat de deuken daar, ad perpetuam rei memoriam, in geprent bleven, en die digtzieke Dwepers zouwden 50 pond Sausys de Boulogne voor een zomer provisie moeten verorberen, om de lafheit, en koelheit van de zogenaamde Verzen te corrigeren. Een yder van die lyders der Rym-tering zullen leren spellen, lezen, en schryven, en op dat het geturbeerde brein, niet door een al te grote Studie voor die zwakke herzenen in stukken berst, als een Zilversmids smeltkroes, of in staven valt | |
[pagina 247]
| |
als een verdroogde waschtob. Zo zal het genoeg zyn, dat hunne misdoopte schriften, uit regels zonder zaken, en woorden zonder zin bestaan, edog met dit beding, dat zy 'er een beetje meer van verstaan, dan myn Ga naar margenoot† Fidel van de logica, en wyl die arme Martelaars zig verbeelden dat in een pik duistere zin, of reden, een grote geleertheit steekt, zo zouden zy des weeks een oncie van het Anticeris nies-poeder moeten gebruiken, wyl zy uit een blinde onwetenheit Apollos Hard-draver by de steert, in plaats van by de teugel grypen, en aldus naar een onbeglaasd Paleis worden gesleept, daar zy als Cavaliers op Delfos meenden te ariveren, die zouden om dat misgreepje (daar geschieden wel slimmer) verklaard worden als inhabile Piqueurs van dat moedig Ros. De heet gebakerde, en kortkoppige kinders van Vader Apollo, die op de weigering van 's Mans bystand, terstond vloeken als Zee-matrozen, in een opkomende storm, en voort zo gemelyk zyn als podagristen, die Messjeurs zoude ik een Tisane van Ezels melk ordonneren, om het geduld als pikkedraad | |
[pagina 248]
| |
uit te rekken, benevens een Emulsie van zoet huy, en Roomsche bonen om de maag te versterken, en de beroerde geesten te stillen. De misdeelde kinders der Fortuin, die de staf des broods in een Poëtrische pen zoeken, en de geluks-zon uit den bodem der enk-pot verwagten, die moesten Nihil op hunne requesten hebben, ten zy een groter gek, dan een van hen, medelyden hebbe met die worstelaars der armoede, en in de Apotheek van een wel gemeubileerd Cantoor, praescribeerd, dit onderstaande.
Metalli Solis, twee oncen.
Lunae, drie pond.
Herba Patientiae, } van elks vyf handen vol.
Sapientiae, } van elks vyf handen vol.
Detur usui.
Alle de Poëeten van plano, tot in duodecimo, (kleinpapier) inclusive, zoude ik op poene der spitsroeden verbieden, om de Soldaten van hun digtkundig Regiment, die hunne behoorlyke lengte hebben, niet uit te rekken langer als de lichaams gestalte lyden kan, | |
[pagina 249]
| |
en hen ook niet door de heet-pers van een Poëetische liberteit, tot Pygmeen te doen inkrimpen, dan by halsdringende noodzakelykeit. De moderne Digters, die groter Dieven zyn dan ('t valt hard om te zeggen) dan.... Cartouche, (handiger memory,) en die slimmer van andere Digters roven, dan de Algerinen of Tripolitanen op een Hollandsche Koopvaardy-Vloot, deze Vrybuiters zoude ik met een pauwe-steert, in forma van een Mandaryns muts laten pronken, ten zy dat het blykbaar was, dat zy zo galantement hadden gepoetst, als Virgilius uit Homerus, Horatius uit Pindarus, en T. Tasso wederom uit Virgilius. Ook zoude ik aan de gaande, staande of zittende, Rymschryvers verbieden om nooit het hair te laten snyden, al zouwde het ook in de wynkelk, of enkt-pot nederhangen, geen nagels te korten, schoon zy met ebben houten randjes vercierd zyn, wyl zy onder faveur der Poëzy, het vermaak en tyd-korting konnen hebben, om het eene uit te plukken, en het andere af te byten, wanneer Apol (die nu om zyne | |
[pagina 250]
| |
hoge Jaren in de kindsheit is) op hunne dollemans bede, aanstonds niet tot hulp toe schiet. Gelyk meest alle, ja de aldervroomste Snyders (zegt men) een Hel hebben, om de verdoolde lappen, (die als deserteurs van onder het Vaandel der knipschaar zyn gedeserteerd,) daar zy die delinquanten in opsluiten, tot tyd en wyl; alzo, zouden de armgeestige stumperts, een Limbus, moeten opmetzelen, om het grote Heir van stop-woorden, (als) des al niet te min, altans, wanneer, en ik en weet niet wat, wel aan, voor my, ik beken, en honderd zulke wieken, die men in de holle wonden van een gebrekkelyk gedigt zo konsteloos weet te proppen. Ik zoude daar te boven, aan alle Digters, die Mevrouw Pecunia, by de hairen moeten in huis slepen, om de naakte armoede, en de zugtende elende te verjagen, ordonneren, dat zy die brodeloze konst lieten dryven, gelyk de Vos een wolvlokkje, daar hy zyne vlojen in vergadert heeft, en indien zy morden, kikten, of op de tanden beten als een vergramde Haan in een hoopjen zuiker dan zoude ik die Mes- | |
[pagina 251]
| |
sjeurs, het slot der stilzwygentheit op het ratelende bakhuis hangen. De steekziende, en kwarteldove digters, die drage-melk, in plaats van room af lepelen uit de schriften der grote Bazen, die de woorden, ellek, mellek, vollek, gelas, ellikanderen, en alle die ongekookte woorden, voor welluidend keuren, en volgen, die zoude ik ordonneren om een Str...vlieg in hunne wapens te moeten voeren, ten zinnebeeld dat zy op den drek, en niet op de blommen van die doorlugte mannen hebben gëaasd, daar te boven zoude ik een aderlating, op beide de oren van die Volgjonkers der gebreken gebieden, benevens een Spaansche vlieg in den nek te appliceren, om de gehoor Sluizen te openen, en zy zouden een oudemans bril moeten op den domp dragen, om het wanschikkelyke, van de boven gemelde woorden te kunnen zien. De Geneanologisten van den gehorenden Jupyn, die hunne Verzen op proppen met een Legioen van Heidensche Goden, en Godinnen, Bergen en Bosschen vervullen met Veldgoden, en hare maitressen, en met gantsche reyen van geile en dan- | |
[pagina 252]
| |
zende Satirs, met een Oorlogschip vol zinkende Sirenen, vloed Najaden, en een afschuwelyk gebroed van helsche Furien, en al zulke gedrogten, die nimmer geboren zyn dan in het brein van die lunatique, (had ik het pouvoir) die Messjeurs zoude ik wel straffelyk ordonneren, om die wanschepzels, op de manier der toverende kollen, nimmer uit den afgrond der enktbus op te roepen, en by contraventie, zo zoude ik de overtreders, voor de tyd van 12. maanden biljetteren in een pik-donkere Kamer: en alle die spook, en monster makers, op drie à vier boschjes roggen stroy laten rusten, en ze doen tracteren, op bruin brood, en schoon regen water. De Bruiloft digters (zeide ik tegens Gardons) die zo spaarzaam zyn om de schoonheit der Bruid, haar deugd, zedigheit, en welgemaaktheit uit te meten, en die de wysheit, 't verstand en activiteit des Bruidegoms, lang niet met een Joden ellen uitmeten, die Sinjeurs (de Rymers) zoude ik ordonneren, dat zy hunne Verzen niet schreven, gelyk zommige Hofschilders de Portraiten afmalen: Want schoon men met 's Bruidjes trony, een stout, en baldadig kind | |
[pagina 253]
| |
na bed jagen zouw, als met een Kinderspook, de Bullebak, of Wouw, Wouw, zy moeste, in spyt van haar Medusa's bakhuis, een Venus zyn; al was zy zo yverig en huisbezorgend, dat zy in een Jaar geen naald nog draad, in de handen nam, en na het Spinnewiel niet meer omzag, dan een hond, na een omgesmeten pot omkykt, als hy op stokslagen, voor vleesch onthaald word. Die moesten zy tog by Penelope vergelyken. En, had de Bruidegom het ongeluk, dat hy zo wel na een misbak der natuur geleek, als een grote Spinnekop, na een klein lief Zeekrabbetje. De Digter moeste hem door de Hokus, Pokus van zyn konstige pen, in een Adonis hervormen; schoon hy op Thersites zweemde, als een tweejarige Alikruik, op zyns zoort gelyke die maar een Jaar oud is. En al heeft de aanstaande Bed, of Ledikant Campioen geen meerder geest of verstand dan een mootjen drie jarige stok-visch, de Digtflanzer moet hem maken, een doortrapt Staakundige, een geleerde getabbaarde, een Flonker ster van Themis, een ligt van de Kerk, een Zoon van Esculaap, een onnavol- | |
[pagina 254]
| |
gelyk Konstenaar; een actyf, ongemeen wys en doortrapt Koopman, en zo voorts, al naar dat het deeg is, daar deze leugenbroodjes uit gebakken worden. Indien de Vaarzemaker deze hoofd pointen negligeerd, die voldoet de ondertrouwde, nog de Gasten niet meer, dan een ledige boutelje, aan een dorstige keel, want die bruilofts Likkekelken hopen ook (ter zyner tyd) op zulk een lof-bazuin. Verwaarloosd de gepermitteerde Ga naar margenoot* Logenaar, dit grote hoofd point, helaas! weg is het geluk van een vrolyke, en dronken avond; vaar wel! de schone hoop, van een Bank-ryksdaalder, of van een Ducaton met twee aangezigten; O! gy merkekramers van Bruiloft gedigten! laat myn advertissement en raad, U tot een Faro van 't Ptolemeus verstrekken, om de Zilvere haven van beloning, secuur te bezeilen. De huilende, en zugtende Lykdigters op dat zy niet in de teering komen, zoude ik gebieden, de tranen, en nare boezem kreeten noit in te kroppen, nog op te houden, op dat die medogende lieden, zy die zo veel zilte droppels storten by een lyk (dat door de blyde erfgenamen afgescheept wort) | |
[pagina 255]
| |
dat men met dat Zeep-zop gemakkelyk een paar hembden, en bed-verschoning &c... konden wasschen: maar onder conditie, zy zullen tot lof der doden, geen Bomen zo ver liegen, nog zo sterk zugten, dat de onverzaagtbare man voor een Orcaan vreest, en een ander voor een Delugie van tranen bedugt is. En dewyl het wel gebeurd is, dat eenige Digters, en een Digteresse, yder een Lyk-vers had gemaakt, op een eerwaardig Leeraar, wiens naam Eeuwen lang in zegening zal blyven, die Digters, die na de aard der liefde, dien Godvrugtigen Heer in hare Schriften boven de Sterren, in het zalig Jeruzalem hadden geplaatst: die wierden opentlyk van den Cantzel door een bekend Leeraar, (die toen ter tyd meer kwaadaardige, en menschelyke drift, dan broederlyke, en Christelyke liefde bezat0 voor schend, en vlei-Digters uitgekreten, derhalven zouwde ik aan de Treur-digters deze Vaderlyke raad geven, (namentlyk) dat zy de Digt-pen in het spek staken, om de roskam van zulke heet gebakerde, en galrype berispers te ontgaan. My dunkt zeide Gardons, gy meet de | |
[pagina 256]
| |
Poëeten by de vadem rykelyk toe, maar ik merk dat gy ook wel eens een overval van de Rymkoorts onderhevig bent, dat heb ik bespeurd toen gy op die ongelukkige goudzoekers een Versjen begost te maken, maar myn goede Man ik rade U, ja ik bezweer... Op dat moment sloeg het venster van myn slaap vertrek, door de harde wind zo onstuimig toe, dat ik ylings ontwaakte, en lag, dog rykelyk bloot gesparteld, aan de zyde van de Suster van myn levens reis. Ik ging een dag à vier naar de voorgevallen droom, al mymerend in het huis om, en sprak niet meer dan een Cartuzer Monnik, die (koppiger memorie) niet spreken wil, dog ik was over myn droom lang zo ontsteld niet als de Koning Ga naar margenoot† Josefus, over de gemaakte verschyning, en getrouwe waarschouwinge van een Ziel uit het Vagevier: om het penzeel en palet, dagte ik niet meer dan om een Lantaarn, die by dag onder de bank geschoven wort; en ik bekommerde my met Schilderen niet meer dan vele Peerde kopers, Pagters, en Krayers, zig met twee kleinigheden. Eed, en Consciencie, zig | |
[pagina 257]
| |
bemoeien: gedurende het lopen in die Maalmolen, leide myn tuintje als een lust-garde van Ga naar margenoot† Pireneesche wandelaars, het gras wierde tot de enklauwen, en de distels tot den kin, gelyk op het Land van M... Des nam ik een cordate resolutie, wyl my de ledigheit verdroot, om van de reeds gemelde tinctuur, en poeder, een goede dosis te nemen, gelyk geschiede, en tot doorspoeling verstrekte my een klein kelkje Curasouwsche brandewyn, wyl nu dit Recept zo wiskundig goed is om te slapen, en slapende te dromen, als het brood probatum is voor de honger, en een fluks Galant voor een kwynend Juffertje: Zo kwam ook kortelyk het effect van de genomene Medicamenten, want ik riek in zulk een vasten slaap, dat men my gemakkelyk had kunnen villen zonder te ontwaken, dog met dit beding: dat men het struipmes zo behendig gebruikte, dat ik het niet voelen konde, ik begonde pas te dromen, of myn Conducteur kwam na my toe stappen, met zulke verdubbelde schreden, als een Mispaap na een zieltogend Weuwtie, die het Klooster tot Ervgenaam heeft gemaakt, (dat is | |
[pagina 258]
| |
een kragtige expressie) hy greep my by myn regter windbreker (nota, dat ik gaande met myne armen scherme, als een houten Switzer, die de spreuwen uit de kerze bomen kleppert) en hy zeide, op! op! hier valt niet meer agter een belynwaard bolwerk te leggen, ik gehoorzaamde, en wy namen de oude cours, by het Veer komende, behoefden wy niet te wagten, wyl de gryze Roeyer door onze komst zyn behoorlyke vragt in had, bestaande in verscheidene Auteurs, een Fransche, en een Hoog-duitsche, en een Nederlandsche Criticus. Wyl 'er geen Auteur is onder de grote mopmuts van lugt of wolken, of de Criticus valt 'er op aan, als een kray op een dood aas, 't was een wonder om te horen, dat de Gaulois op de korte overtogt van den Vloed Acheron na het Elizeesche Veld, zyn rood lapjen van het berispen niet kost onthouden. De Gallicaansche Haan begon, eer wy nog van de wal afstaken, al te criticeren en te krayen, zyn eerste vittery was op de ouwde boot, en de slordigheit van dien, op de zwakheit van den Riem, op de vuile baart van den Water-ploeger, Ga naar margenoot* op het zober op- | |
[pagina 259]
| |
toizel van den grysaard, en op het langzaam overroeyen, de Chicane van die langtong viel vorders op de schik, kleding, houwding, en lompheit van de beide mede Critici. De Duitscher leide het eerst aan de beurt, Ga naar margenoot† hy belachte hertelyk des Duitschers kledinge, en zeide dat het schier een Jaar geleden was, toen die mode te Parys als abominabel wierde afgekeurd, schoon dat zy (buiten gewoonte,) over de negen dagen had stand gehouwden, de Hoed, Paruik, ja tot zyne schoenen toe, moesten een tonge streek van den Criticus hebben, het bleef daar niet by, hy verwonderde zig, en had een horreur van der Duitschen inciviliteit, en styfkoppigheit, hy besloot vastelyk, dat de Duitscher een stier tot een Vader, en een Boerin, die hy half Koe, half Mensch noemde, tot zyne Moeder moeste gehad hebben, en dat zyn lieve Ma Maatje, gewisselyk van een Gans, of van een Endvogel verschrikt was, wyl zyn gansche Natie, zo graag met de bek in het nat zit. De Duitscher wierde appelgrauw om het hoofd, hy hield de duimen in de vuisten, en beet zo verwoedelyk op de tanden dat | |
[pagina 260]
| |
hy een Bajonet midden door zouw geknapt hebben, hy grauwde of bromde, met het lievelyk accent van een getergde Beer, den knibbelzieken Gallus, aldus toe. Zwyg Fransche Papegay, die als een Champignon uit den moestuin aller zotheden zyt voortgesproten, en hebje de couragie een eenig woord meer over de barriere van dyn zots-tong te laten springen, zo zal ik dy, eer wy aan den anderen Oever komen, zo diep in den Vloed Acheron dompelen, dat 's duw, als waar 's 't duw uit kurk gesneden; in geen Jaar zults boven komen, op dit Hoogduitsch compliment, dat den Fransman vry spaansch voor kwam, zo cesseerde, en doofde het vuur, van den Franschen snapper, en hy zag zo suinig by zyn neusjen neer, als of hy op vuile eyers zat. Maar dewyl een snapzieke Fransche Criticus, zo min zwygen kan, als een Soldaat het vloeken, en een Noords-Matroos het zuipen kan laten, zo gaf hy wederom nieuwe proeven van zyne bekwaamheid, toen liep hy met een dolle mans kragt, de Nederlander op het lyf, en zeide, gy Messjeurs, gy Nederlanders, zyt zo koppig niet als wel andere, (want het | |
[pagina 261]
| |
woord Duitscher durfde hy niet noemen,) gy toont nog lieden van Esprit, en een goede smaak te zyn, want alle moden, hoe bizarre dat zy mogen zyn, als zy met een gonstige wind in tweemaal vierentwintig uuren uit Parys tot U overwayen, ô wat een vreugde hebben de Heren en Dames dan? geen Weiman, die door een Ooste wind, een groot Leger van hout, en watersneppen, ten proy voor zyn Jagt-roer ziet overvliegen, is half zo verheugd, als gy lieden, op de overkomst van onze nieuwe modes. En hoe getrouw, worden deze onze moden zonder eenig examen. (van fray, of zot) terstond geintroduceerd, met hand geklap geadopteerd, en voor een week à drie gepractiseerd, maar langer niet getollereerd, en met zulk een nauwkeurigheit in die lange tyd geëxerceerd, dat geen Klooster broeder van den ouden St. Franciscus kap, tot een zogeling van Ignatius Lojola's tetten, inclusive toe, de drie H. beloften, zo nauwkeurig na komen, als de Nederlanders die moden volgen. Maar, zo hooglyk, (zeide de Fransche blaaskaak,) als ik U, in dat point der mode laudere, zo meprisabel zyt gy | |
[pagina 262]
| |
wederom, en zo onkundig in de ruses, en finesses, van onze doortrapte Natie: en daar wy ons op verstaan, als oude Apen op het ontbolsteren van Okkernoten, en hunne lieve kindertjes, op het peuzelen van kraak-amandels, en deze twee pointen zyn, Bergen van Complimenten, en Dalen vol Caressen, en Souplessen. Ach! schreeuwde hy uit, quel dommage! dat die Hollandois niet tot de uiterste perfectie zyn gekomen, zy waren reeds op de gladde ysbaan, van onze geprente gangen, maar die Messjeurs, ils arêtent en beau Chemin, zy verstaan die grote voordelen niet, die door een vlasch hert, een vleyende tong, en door diepe buigingen, kunnen verkregen worden: ey tog (voer hy voort) wat Hollander is 'er oit bekend, die zig als een kruipende Brak, voor de voeten van zyn meester neder legt? zyn ontrouw, of wan devoir bekennende, om genade, en om brood smeekt? dat doen wy; en in dat konstje zyn we doorgeleerd zeide de Gallus. Wy Fransjes, wy buigen ons in meerder bogten dan een Juffers Cabrette leeren handschoen, en laten ons, (om voordeel) fommelen als een | |
[pagina 263]
| |
ouden regenkap. Wie van de Nederlanders kan zo demoedig bedelen: en zo zoet vleyen als of hy de mond vol Malvezei, en de zakken vol Confituren had? gy Botterikken, gy verzoekt stout, en ongemaskerd. Wie van uwe plompe Creaturen kan zo veel Complimenten; (by U Completa mendacia genaamt,) met zulk een air, en swier maken, als wy? Wy hebben koppen van bordpapier, wy weten van verbleiken nog verblozen, is 'er een ampt op te lopen, wy hebben de onbeschaamtheit met de melk ingedronken, de stoutmoedigheit, door het bedelen geleerd, voor de smaad, en afwyzing schrikken wy niet meer, dan het koperen standbeeld van Louis de veertiende, voor een hagelbui, wat vreze is dat weten wy niet, onze herten zyn door het Fransche vuur van couragie, zo gehard, dat wy wederom door het goot-gat in het huis kruipen, daar wy 's daags te voren, met een honde lantaarn, en met een blauwe rug uitgejaagd, of door het Venster geworpen waren. O! dat is couragie, en verstand dat gy Hollanders niet hebt, en nimmer krygen kunt, of men moet U de eere aandoen van U, | |
[pagina 264]
| |
in die louabele konst, tweemaal 's daags een les te geven, en indien gy goed van aannemen waart, zo was 'er mogelyk kans, om in drie Jaren een compleet Fransman te worden: Hoe koomt het dat wy Franschen, in spyt van de bekwaamste Nederlanders, dikwils ampten occuperen, daar gy Messjeurs zit op te kyken, als een Kat op een Kalfsborst, dat aan het Spit omwenteld? daar Puis niets dan de reuk van heeft, en zomwyl nog met het Spit geslagen word, terwyl wy doortrapte Gauloisen de Schotels ledigen: en .... Op dat moment brak de roeispaan van Charon, de oude Pay was fluks bezig om hem te krammen, maar by gebrek van materialen, en gereedschap, ging dit vry kreupel, zo dat wy een tamelyke lengte agter uit dreven. De Fransche Criticus, die men minder kost doen zwygen, dan een kyvend Wyf, greep die gelegentheit van onze lange overtogt by het hair, en liet zyn tong met een lossen teugel, aldus galopperen. En zeide, Monsieur Hollander, (alias dom dier,) gy, met alle uwe landslieden bent noit agter het geheim gekomen, hoe dat het mogelyk is, dat wy Franschen (die de in- | |
[pagina 265]
| |
genieuste Lieden van de wyde Wereld zyn) alle de Hoven van Europa, gevolgelyk ook de Republyken, kunnen duperen, wanneer het ons gelust, en na onze pypen doen danzen, als een Bedelaar zyn hond. Dewyl wy nu fluks in het ryk der doden aan land stappen, zo zal ik U, (wyl alle onze finesses hier geen dienst kunnen doen) deze grote verborgentheit openbaren: ach! Hollandois, weest nu attent op dit aanmerkelyk stuk! Wanneer het Heidensch, of Poeëtisch Godendom bemerkte dat het op het tipjen stond, om met de gantsche zotte-kraam ten Hemel uitgebonsd te worden, en in het duistere Graf van vergeteltheit zouwden geraken, zo wierden zy alle te rade, om eerst een Testament, ten voordeel van onze ontzaggelyke Natie te maken, met een eeuwigduirend Fidei Commis; op de Franschen groten en kleinen: ik heb ter loops een groot gedeelte van de Copia gelezen (zeide die klappende Aakster,) en was de voornaamste inhoud daar van. 1. Dat Jupiter, (de Stier van den Olimpus,) die maakte de Lelyvorst, en zyne Nakomelingen, voor altoos tot erfge- | |
[pagina 266]
| |
namen van zyne glory, ontzag, en blixem, dog dat laatste point is herropen, en is onder St. Pieters Klapmuts bevlapt, dog is door de tyd, zo verzwakt en kragteloos, dat hy geen nagt Uil in een holle boom kan ter neer blixemen. 2. Mars, die formidabele vuurvreter, legateerde aan onzen Koning, zyne dapperheit, (zo goed en kwaad als zy was) daar benevens zyn martiale Faieton, met twee wolven bespannen, die ten kosten van het Ryk zouden onderhouden worden, terwyl die lieve beestjes, getrouwelyk multiplicamina zullen spelen, en vele van die zoetertjes voort telen, om niet uit het schay te raken. De hoogmoed, (woede en wreedheit by tyds gelegentheit) is het derde Legaat, benevens de habiliteit om Vulcanus Osse plumaadje yverig voort te planten, by poene om van alle Legaten de facto verstoken te zyn in cas van negligentie van dit important point. 4. De Ervenis van Vulcaan, die arbeidzame, geduldige, manke, en gekroonde Wapen-smid der Goden, dat was een fraye boel. 1. Eeuwiglyk, en ervelyk maakte hy aan de Fransjes, zyn hoornen, zo wel de vergulde | |
[pagina 267]
| |
als onvergulde. 2. Alle Helmetten, Harnassen, Schilden, Pallassen, en voorts alle de snorre pypen, die men in zyn Onderaardsche Smewinkel vinden zouwde, exempt een sware voorhamer, waar mede hy Mavors by de eerste rencontre bollen zouwde, gelyk een Slager den Os: 3. De Ervenis of 't Legaat die de Franschen kregen van den bollen Bachus die was vry zuinig, ik zal aan U, verbotinus die periode van het testament te voren zeggen: Ik, de gekroonde Wyngod (die voor eeuwen lang, al Veniam aetatis hadde) Legatere aan de zingende, vrolyke, en danzende Fransjes (om dat zy meerder van het Oval, dan van den Pocal houden) alle de hoepen van de grootste Voederstukken, en Oxhoofden, tot half Ankers hoepjes incluis: om door die onkostbare materialen, de Walvisch baarden te besparen: Wanneer de Dames de marszeilen der rokken gelieven uit te spannen, te verhogen, of te verbreden, wanneer een gestolen brokjen, een negen maandige ongemak, of de waterzugt dat veroorzaakt. Maar de ziel, geest, en 't ingewand, van alle myne vaten, gene uitgezondert, make ik er- | |
[pagina 268]
| |
velyk aan de Duitschers, Polen, Russen, en Hollanders, ô dat zyn alle zulke lieve kindertjes van my, ik zouwde na myn dood niet vredig kunnen rusten, indien ik die getrouwe combantanten van bouteljes en kelken niet hooglyk gedagt had. De deuwikken der vaten zullen een allegaartie zyn, daar yder toe geregtigd is, en wie van myne Erfgenamen, in cas van batailje, de vreze als een purgatie voelt werken, die mag, by precautie, een handvol van die rondhoutjes by zig steken. 6. Apollo, die grote St., en Afgod der Digteren, (die het boven de wenkbrauwen schort) die gelauwerde monarchale Stafvoerder van Parnas, die met Zonne-stralen verligte, beglansde, en vergulde Haan van den Zangberg, die weerdigen Vader van Esculaap, die was zo verkouwden niet, of hy koste zeer wel rieken, dat Hy, met zyne negen zingende Susters, (wyl hare Altaren omgesmeten wierden,) van den gierigen Pindus moesten vertrekken, des bedagte die Menner van de Zonne-wagen, om zyn Testament te maken, (en wyl het niet vreemd is, dat, alwaar de haan voor gaat, de hennetjes volgen) zo traden | |
[pagina 269]
| |
zy in dat zelfde spoor. (a) De gelauwerde Lier-drilder, die besprak by zyne uiterste wille aan Louïs, de Zon die hy ten zinnebeeld voert, (en van de Copie zyn wy nog werkelyk in bezitting, schoon hy niet veel verlicht nog verwarmt) (b) de gouden Lier was het twede Legaat, om in de Opera op te dertelen, Melpomeen beschonk de Fransjes met de konst van huilen met de ogen, terwyl men lacht met het hert. De vrolyke Thalia, maakte ons by Legaat gantsche manden vol zottises, liedjes, klugtjes, en laffe amouretten. Pan die schonk aan Vrankryk een grove Basson, om de glory der Veldslagen, en de roem der Fransche helden op te brommen, de zes overige snoltjes van Apollo, maakten yder een zoet ongenoemd legaatje aan 't Fransche Ryk. Pluto, die de God des Rykdoms door de Digters genaamt word, die maakte aan Vrankryk, al zyn gemunt en ongemunt Zilver en Goud, om voortaan de Geschutten met Louïsen, in plaats van yzeren kogels te laden. Want Mars hadde in zyn Testament die ruineuse donderkloten vergeten, en gy Messjeurs Nederlanders (zeide die Fransche Loery) | |
[pagina 270]
| |
hebt 'er mogelyk wel proeven van gezien, de hoofd-Officieren van Pluto's duister ryk, benevens de sub-alterne Officieren maakten de Franschen universale Erf-genamen van alle infernale konsten, en practyken. En wie twyveld of vele Hoven van Europa hebben ondervonden, tot hun leedwezen, dat de Franschen, die konsten niet laten roesten nog beschimmelen, maar trouhertig by alle gelegentheden in het werk stellen. De Ervenis van Mercurius, was gantsch geen brokjen om te verpruilen, eerstelyk maakte hy aan Vrankryk, zyn fluitje, waar mede hy aleer den honderd oogigen Argus had in slaap gezuisd, en waar mede men in later tyden (als het getracteerd wierd door een verstandig Speelman) een Leeuw in den wieg (mits dat de haan de pligt van Baker-moer waarnam, en trouwelyk wiegde,) zo vast in slaap zoude zollen, dat hy door 't bassen van een Dog, nauwelyks ontwaakte. Ten tweden, zo maakte hy de Fransche Natie erfgenaam van zyne vleugeltjes, zo wel van het hoofd, als van de hielen, waar door de volubiliteit, zo wel in 't hoofd, als in de benen, onze Volke- | |
[pagina 271]
| |
ren altoos eigen is; over de Slangen staf had Mercurius niet gedisponeerd, zo dat verscheidene mogentheden, daar om stryd na grepen, en twisteden wie daar de grootste brok van hebben zoude. De stof, zin, styl en letterknagende Momus, die op alle de werken van de gewyde en ongewyde Schryvers knaude, als een Ezel op de Distels: die de Phaenix veder niet meer verschoonde, dan de pen uit een Uils vlerk gesneden, die knopen in een gladde bies, en enkt vlekken in een nieuws gevallen sneeuw-vlokjen wiste te vinden. Die groene Papegay der Goden, maakte aan de tandeloze Fransche natie. 1. Zyn onderste en bovenste byters, waar mede hy, oudstyds gewoon was, de tabbaard te verscheuren, de Penneridders te beknauwen, en te schenden: en mannen van den Degen, door een vergitigen adem wiste te verstikken. 2. Zyne Satirique bek, en schimpziek bakhuis, vertonende een koude glimlag, waar door hy, met de ophaling van twee onbeschofte schouwders, al het serieuse, op een boertende trant bespot. 3. Zyn Venimeuse tong, die eertyds, en nog vergiftiger steekt dan de | |
[pagina 272]
| |
steert van een Schorpioen, en gevaarlyk is als het gezigt van een Basiliscus. De gryze Vader Neptunus, die met zyn drie tand den Oceaan klooft, als een verwoede Hussaar de kop van een weerbarstigen Boer; die, met die brede Gaffel de gronden der Zee omroert, gelyk Pater Quesnel, de huts-pots pot van den Roomschen keuken, met zyn pol-lepel zogte om te keren: die goede Ga naar margenoot* Heer, (die met zyn pragtige Zee-koets, en snuivende Kleppers, om dan Aardbol in 't rond omdrait, als een Turksche Dervis, die zyn dollemans gebeden prevelt,) die, maakte het moedige viergespan, benevens zyn glibberende voituur, en de grote Olykoeks vork, met zyne ap- en dependentie, aan ons Ryk eeuwiglyk, mits dat zig geen nader bloedverwanten; (als wy Fransjes) zig opdeden. Maar, ey! tog wat een impertinentie heeft onze ontzaggelykheit niet voor den boeg gestoten? een vliegende, en magtige hoop, van scherpgeklauwde Ga naar margenoot† Zee-meuwen, die op dat woedend, en ongestadig Element schynen toegesteld, opgewiegd, en volwassen te zyn, die getande Waterleeuwen, die wy gelo- | |
[pagina 273]
| |
ven half Visch en half Mensch te zyn, die dat weiffelend Element doorvliegen als Arenden de dunne lugt: die snelziende Water Linxen, die door onze Complimenten van peis, nog door vreze voor geweld niet te verjagen zyn, als blode Hazen door de ratelende trom. Die Messjeurs, die Hollanders, die Zee-kastelen uit de mouw schudden als of het Indische Muskaten zyn: Die Heeren Zee-Duivels, in Compagnie met de Engelsche Zee-draken, die de vliegen van Neptunus rug kunnen afjagen, als het hen goed dunkt: die gauwe, en gedresseerde Menners van 's Zee-Gods Stacie-Kar, die twee water Beren, grepen de teugels van de vier-gevlerkte hengsten met Zeemans handen aan; en protesteerden werkelyk van de nulliteit van het Testament van den ouden Zee-God: zeggende dat de getuigen niet Valabel waren, en dat de subscriptie van den Testator, niet van zyn eigen hand was, ergo, het Testament valsch, zo dat die Heeren, Pay Neptunus zyne Waterrossen nog by de teugels houden, wyl onze glorieuse Natie, die mannelyk by de steert en manen vast houd: en wyl processen over | |
[pagina 274]
| |
testamentaire dispositie (à la mode) langer worden uitgerekt, als het leer tusschen de tanden van een Schoenmaker, zo schynt het wel dat dit grote Water-geding, voor den 30ste February 0007. niet zal worden gedetermineerd, altoos, Ga naar margenoot† zy zyn, en blyven nog in de possesie der voortogt, en 't gouvernement, van het ongouverneerlyk dolle Element. Amfion, die goede Lierslager, (die zo weinig onder het getal der Goden behoorde, als Doctor Karnemelk, onder de Zonen van Esculaap, of Hippocrates) die goede Ziel maakte ons Koning, en zyne Successeuren Erfgenamen van zyn wonderbaar speeltuig: waar door de stenen (als verrukt zynde,) op elkander sprongen als geile bokken, op lustzieke geiten, en zo schielyk van puinhopen, en verstrooide stenen in muren wierden getransformeerd, als de Procureur rode Kool, uit een vreedzaam Man, in een eenige nagt, in een Stier wierd herschept, O! ongelukkige standwisseling. Schoon nu die lieve Testator, al voor lange is opgepeuzeld van de wormen, en maden, gelyk zommige Edellieden van onze Natie, bygezonden lyve worden verslonden, | |
[pagina 275]
| |
(als een anderen Acteon,) 1. Door hunne Honden: 2. Door bonte, en klauwzieke Aapen, die wy Laqueyen noemen, 3. Door klappende Aaksters, en groene Papegayen, die wy uit hoflykheit de tituls van Dames geven, en door een dozyn hard dravers, &c... (pardonneer my dit lange interim,) om myn discours te vervolgen, zo zeg ik dat wy Franschen dat opmetzelend speeltuig nog in handen hebben, en dat is onlochenbaar, want wy kunnen Duin, en Kerken, (als wy op die Lier spelen) wederom als een twede Cartago doen verryzen. De gevlerkte, blinde, gewapende, en magtige Cupido, die zo wel een Lid is, behorende tot het Senatus Consilium der Goden, als een Krayer, een onderdeel van een vergadering der P... is, die, als nog een kind zynde, hadde van zyn Mama, en alle de Goden veniam aetatis verzogt, en bekomen: Die maakte toen by zyn uiterste wille, aan alle Fransjes, ruig, en kaal, van de Karos, tot de Mistkar incluis. 1. Zyn blind doek, die, schoon half versleten, egter digt genoeg was, om ons, en andere Natien, mede te blinddoeken. 2. Zyne Vlerkjes legateerde hy alleen, aan | |
[pagina 276]
| |
onze Gauloisen, wyl hy maar al te wel wiste, dat 'er geen volubiler Schepzels onder 't blauw gewulf des Hemels schuilen, dan wy in de Amourettes zyn: 3. Zyn boog, en pees, die gedraid was uit valsche Caressen, grote beloften, geveinsde trouw, en geile Kattedarmen. 4. Zyne pylen die met het klater goud van een Sirene tong waren verguld, en met een blinkend vernis, van schyn schoon waren overstroken, die gewisselyk troffen, en zelden misten, deze ervenis was eeuwiglyk, en ervelyk hun gemaakt, en geen Herculessen zullen ons dat dierbaar Legaat ontrukken, al zouden wy de wereld omkeren, als een spelende Aap de ontledigde Okkernote doppen. Maar een ander bondel pylen, daar hy, (Cupido) met zyn poezel handje op gegraveerd hadde, eerbaarheit, kuischheit, trouw, en standvastige liefde, dat bagatel, Ga naar margenoot† had de kleine bengel, aan andere vokeren gemaakt, die de couragie niet hebben, dat zy om de zoetleventheit der liefde, een trouw-belofte zouden schenden, die zig slaven van hunne tongen maken, en die de beloften, en eeden van diergelyke natuur aanmer- | |
[pagina 277]
| |
ken, als wetten der Persen, en Meden: (O! onnozele, Creaturen.) Gy merkt wel, zeide de Fransche Praatvaar, dat ik uwe Capricieuse, en onleerzame Nederlander in het oog heb, benevens de bonte Mutzen, en andere bleike Noordsche klappertanders, die byna in het bont versmoren, en die hunne tabbaarden om de donkerheit te ontdonkeren, voor Paarlen, en Diamanten, met sneeuw, en ys doen flikkeren, en bepronken. 5. Het Legaat van ons troebel popjen was een yvoren doos van een Ovaal formaat, vol konstjes en streken, &c. Hier mede besloot de Gallicaansche haan, de Erfenis der Goden. Maar (voer hy voort,) wy, die niet alleen veritabele, en grote minnaars zyn van de fluwele kunne, maar, die dat point tot idolatrie uitstrekken hebben daar door de gonst van de Godinnen gewonnen, want de schone Venus, die wy als de grootste Sentinne eren, die altoos zo naakt loopt, als een Profetesse der Quakers, by een wondere inblazing, en zulk een gelukkig geval; die, maakte onze amoureuse Natie, zo wel van de Mannelyke als Vrouwelyke Sexe, van den hoepelrok | |
[pagina 278]
| |
af, tot de Garneel korf toe, Erfgenamen, van alle hare oude striknetten, lysterstrikken, en verschalkende knippen, om alle snikhete Kemphanen, en Kemphennetjes mede te vangen, door de Lyster bezyen van goudgeele beloften, die altoos begonden, met dez verliefde exclamatie, Ga naar margenoot* ach! que vous étes belle, que je vous aime tendrement; maar die eindigden met de lugubre na galm, Ga naar margenoot† ô traitre je suis perdu. Ach! Vous m'avez trompez. Voorts heeft Venus aan ons gemaakt ettelyke doosjes met vergulde pillen, voor de gaande en staande patienten, die de Corintische koorts, al lachende leggende, en spelende hadden overwonnen, en probatum voor de lyders, wiens ziel van gezontheit, door een hoepelroks Orcaan uit de rebanden was gewaid, en puiks puik, voor hun, die door een Napolitaansche Aardbeving de fondamenten van het draagbaar Paleis der ziele, voelen heen en weer schokken en waggelen. Maar helaas! (zeide de Fransche Criticus) een groten enkt plak, die op de Copie van het Testament gevallen was, belette my om het vervolg te zien. De Nederlander zyn geduld, | |
[pagina 279]
| |
was door het getôt van den Franschen Gans uitgeplonderd, als de goud beurzen van de Hollandsche Officieren, by de inneming van Bergen op den Zoom, hy beet op zyne nagels gelyk een armhertig Digter, om een rymwoort te vinden; hy stampte van ongeduld, zo dat ik voor een lek in Charons bootje vreesde, en hy scheurde een paar blikken op die den Fransman niet minder, dan het verlies van zyne oren voorspelden, hy rangeerde alle zyne zinnen in ordre de batailje, om den Gaulois, en front te attaqueren, en zouwde hem, door de handgranaten van zyne vuisten een opening in den kop, voor zyne rokende herzenen gemaakt hebben: maar, op dat gelukkig tydstip voor den Franschen spreuw, zo kwam de boot aan den oever der Elizeesche Velden. En Charon zyn bepaalde vragt ontvangen hebbende, zo stapten wy aan land: maar de Fransche Gaschonneerder, daar de Nederlander, (â la mode der Critici) zouwde op los gaan, als een Valk op een Reiger, die Monsieur scheen het legaat van Merkuur zyne vleugeltjes te gebruiken: want hy ontvloog als een Tartarische pyl, de regt- | |
[pagina 280]
| |
matige toorn van den Hollander, en de ogen van ons allen. Toen greep myn getrouwe Conducteur my by den hand, en geleide my, (gelyk de spaansche Lazarille de Tormes, eertyds zyn oude blinde duit Tresorier pleeg te doen:) in een onuitzigtbaren Hof, en zeide nu zal ik u de grootste Bayaard laten zien, die oit de albekykende Zon met zyne blikken beschouwd heeft, gene Natien van den staanden, of draijenden Aardkloot, of zy zyn hier te vinden. Want terwyl 'er geen grond in de Wereld is, of die is bequaam om gekken te kweken, zo is 'er ook geen bekend lapjen Lands, onder het blauw pavilioen te vinden, of het heeft ook geleerde Auteuren uitgeleverd. Zie daar zeide Gardons, Schryvers, Ga naar voetnoota by uitmuntheit gewyde Schryvers genaamt. Die dikwils ten kosten van hare dierbare gezontheit, door onvermoeiden yver, de wegen Ga naar margenoot+ van den onzienlyken in het H. Orakelblad hebben nagespoord, en uit de wereldlyke en Kerkelyke geschied-kunde veel ligt aan het aanbiddelyk woord hebben toegebragt, die door de ken- | |
[pagina 281]
| |
nisse van de al-ouwde Talen, wonderen van Wysheit en Geleertheit hebben voort gebragt, die daar door het duistere kleed (waar in het God behaagde de Schriften der Profeten in te winden) zo verre de Menschelyke wysheit toe liet, geleerdelyk hebben ontzwagteld. Daar ziet gy Mannen die eertyds donderden met hare stemmen, en blixemden met lere, en wandel, die grootmoediglyk om de waarheit te betuigen, de dood onverschrokt onder de ogen traden, en de lere met hun bloed hebben bezegeld. Mannen die niet alleen de pligt, en de weg aanwezen, met de mond, maar die, die betragten met der daad, en het aangewezen pad volstandiglyk betraden. Ga naar voetnootb Daar, ziet gy de Campioenen der deugd, en Monster temmers der ondeugden, die, had het de Menschelyke kragt niet te boven gegaan, de gebreken met wortel, en tak zouwden hebben uitgeroeid, en afgehouwen, die met de heilzame roeden harer pennen, alle infernale ondeugden, die door een eenige droevige beet in de Wereld zyn gekomen, en die het gantsche Menschdom als met | |
[pagina 282]
| |
een pestilentiale lugt besmet hebben, die, zouwden zy na den poel gezweept en gejaagd hebben, daar zy uit voortgesproten zyn, gelyk onze aller aanbiddelyke Meester, dat gezegend voorbeeld aller deugd en volmaaktheit, de Kooplien, en Wisselaars, uit het huis zynes Vaders verdreef, Ga naar margenoot† zy zouwden de zuivere Godsdienst, de Christelyke liefde, de blanke en onbesmette deugd, met onverbreekbare diamante banden aan elkander hebben geklonken, zy zouwden die drie aanbiddelyke Godinnen, tot Gouvernanten der herten van alle hunne mede-menschen gemaakt hebben, zy zouden, (als het hert der menschen zo vatbaar was voor de reine deugd, als het wasch voor het Signet) van Onchristenen Christenen gemaakt hebben, want de Zon van Christi lere gaat zelden in de herten op, ten zy de Dageraad der deugd, eerst voorligt, zy zouwden van snode booswigten, deugdlievende, van onleerzame, wel onderwezene, van weerbarstige, gehoorzame, van hoogmoedige, nederige, en van alle menschen (om dus te spreken) aardsche Engelen gemaakt hebben. Maar helaas! dat ge- | |
[pagina 283]
| |
lukkig oogmerk der Schryveren, is wel te hopen, maar langzaam te bereiken. Die Ga naar margenoot* Heren (zeide myn Conducteur) die daar ginder na de Zon staan kyken, gelyk afgezolde Matrozen, die een Peper reisjen by na gedaan hebbende, na de Vaderlandsche kusten uitzien, dat zyn geleerde Hemelbrakken geweest, die het ongenaakbaar firmament des Hemels, hier van de aarde hebben doorsnuffeld, die de onbezeffelyke grootheit van den Dagtoorts, dog niet vastelyk hebben afgemeten, die de taningen van dat gloeyend Hemel oog, en van zyn Ga naar margenoot† Suster eeuwen voor heen kosten voorspellen, wanneer, waar, en hoe ver, een bruine schaduwe, over die ligten zoude zig verspreiden, die het mensdom op een helderen dag, in een halve of hele nagt, voor een wyle zouden doen vallen, die alle de bewegingen van de flikkerende Hemel lampen hebben afgerent, die deze hoge wetenschap (by de Chaldeën geboren, by de Babiloniers opgewiegd, en door de nyvere vlyt der Europianen opgevoed, en door konst-werktuigen, en Verrekykers,) honderden van zaken ontdekt hebben, die by de Ouden onbekend waren. | |
[pagina 284]
| |
Ziet daar (zeide myn Leidsman) is een troep van Auteuren, die nog in de Elizeesche Velden haare konstryke exercitien niet kunnen nalaten, zy, tekenen (pour passer le temps,) in het mulle zand, meerder Circels als het gantsche Jufferschap van Parys, van noden heeft om hoepels van te maken, zy schryven op dat stuifzaam papier, meerder triangels, quadraten, en kromme wegen, dan de doortrapte Advocaat Renard en Coupbourse oit in hunne al te schrandere herzen-huizen gestreept vonden, en in het werk hebben gesteld. Deze waren Mathematici, die men by hun woord, secuurder mogte geloven dan een twee-benige zyde-worm, by het parool van ja, en neen, dan een podagreus Advocaat, by zyne gegevene advyzen, dan een natzieken Doctor by de polstasting, piskyken, en ordonnanties voor den Patient. Deze Heeren Wiskonstenaars haare conclusien, waren duizendmaal onveilbaarder dan alle de uitspraken der Concilien door de geest der Roomsche Vaderen aangeblazen: wyl Ga naar margenoot† zy zig grondvesten op onbetwistbaarder bewyzen, dan de misdoopte onveilbaarheit, des My- | |
[pagina 285]
| |
ter Voogds, meerder Cautie onderworpen is, dan de kuischheit en zuiverheit van een oude toneel kat, die het agter over buitelen zo ongewoon is, als, de P... N. het pluizen van de Boeren, en Burger beurzen. Ik verwonderde my, toen ik een menigte van oude, en respectabele Ga naar margenoot* Heeren zag die het sweet langs de kronen droop als vermoeide dag-slatters, die met stof begruisd waren, als de stenen van een run-molen, die met elkaar accordeerden als de Polen ordinairlyk op den ryksdag: Gardons hielp my te regt: en zeide, die mannen hebben eertyds door de punten harer pennen, als opdelvers zo vele houwelen en spaden, uit de puinhopen van de ooster- en westerlyke Koningen, hare Paleizen, de luister, glory, bouwkunde etcetera der outheden opgedolven, yder na zyn beste vermogen, gelyk een Propenent, die nog zyne Academie schoenen niet versleten heeft, de diepste verborgentheden (die hem niet raken) zoekt in den dag te stellen, maar wyl de alverwoestende tyd, met zyne metale randen de inscriptien heeft afgeknaagt, de stigters, en heerlykheit, in het stof der | |
[pagina 286]
| |
eeuwen heeft begraven, en door 't schimmel der Jaren onkenbaar heeft gemaakt, zo twisten zy als consulterende Doctoren, wie van hen de geloofwaardigste van de schatten delvers der oude Ruinen is. Ga naar margenoot+De Medalisten, die dikwils als twee Hanen op een misthoop met elkander accorderen, hingen de bovengemelde Heeren in het zoch van hunne lange tabbaarden, en vertoonden aan de opspitters der outheden: (met zulk eene graviteit als de Dogue van Venetien presenteerd als hy de Adriatische Zee trouwt) dat zy als de grootste Depositarii van de outheit moesten aangemerkt worden, want de gryze weerwolf (by de stervelingen de Tyd genaamt) die beet zyne oude kauwers stomp, op de heiligdommen en weergaloze schatten, der penningen, die met een heilig roest der afgerolde eeuwen waren bekleed, schoon zy wormstekiger waren dan overjarige, en weggeworpene knollen, en zo onkenbaar in figuur, inscriptie, en zinnebeelden, als de fonds van Missisippy actie handel, nogtans waren die ouderwetsche tronien beter te geloven, dan de bemoste puinen der Antiquarii. | |
[pagina 287]
| |
O! zeide ik tot myn Leidsman, wat een vliegend Leger van Auteuren, zien ik daar verwerdelyk onder elkander aan stuiven? Deze (antwoorde hy) zyn gemakkelyke Genees-heeren geweest, zy zaten op de goudbroeyende eyernesten der Doctorale Practyk, zo gerust en gelukkig te broeden, dat 'er Hofsteden, Koets en Paarden dikwils uitgekipt wierden, en wie zoude het broedhok van een grote Stad, verlaten daar deze Zonen van Esculaap zo gerust en vrolyk zaten, als de drie dubbeld gekroonden Myter-Voogd, met zyne agterwangen op de sleutels van St. Pieter, te Romen oit kan zitten, zy rolden in een koetsjen, met een klepper bespannen om (1) haar commoditeit, (2) ende om grote haast der patienten) langs de Heeren straten, of zy rade braakten met hunne vergulde bolderwagens van staat, getrokken door twee moedige rossen, de plaveitzelen van keyen, en gebakkene stenen, en in die hangende lederen voituren, leiden zy de complimenten by de patienten af, met een graviteit, convenabel aan een vergulden hangwagen, een grote allonge Paruik, een vergulden Degen, | |
[pagina 288]
| |
en een met fluweel, of Satyn gevulde rok. Zy exerceerden (schoon zy geen Charletans waren) die Theatrale konst â la mode, langd uw hand! steek uit uw tong! spert uwe vingeren! vertoon het Tand-vleesch, geeft het urinaal, dus was het commando van die ontzaggelyk menschen-slagters; door die Charletannerie, door de bygelovigheit, en ligtgelovigheit op die ongeytigde balans der Heeren Medici, wierden de zieken gewogen; en de patienten iets te post, en te paard voorgeschreven. Die Heeren hebben de drukpers ook dikwils doen zweten, en purgeren door haare Schriften. Ga naar margenoot+Een weinig voort getreden zynde zagen wy een grote troep Auteuren komen aanstappen, met een Spaansche grandesse: deze zeide Gardons waren geschied Schryvers geweest, waar van vele met de gebeurtenissen hadden omgesprongen als de Kokken met de spyzen, die een afgekeurde Schotel, door het bydoen van een nieuw ragout uit knyuiflook en lamoenzap, twee à driemaal op de tafel als een maagdelyk zuiver geregt doen verschynen, die de slegste Geregten, die meer het oog dan | |
[pagina 289]
| |
de neus bekoren, in kostelyke Schotelen, wier randen met Blommen, Citroen, of Petercelie zyn bestrooid, met een air van deftigheit op den dis zetten. Op die zelfde voet, als de besmeurde Kokken voor dansten, hadden Ga naar margenoot* zy dat pryzelyk model gevolgd: en een History, die van laffe leugens krielt, als het Oostindisch Schip, (daar A. van Overbeek) mede na Batavia steevende, van weeg, plat, en mensche luizen krielde) die hadden zy behandeld gelyk de Spanjaarden met de gestolene mantels doen, zy plakken 'er een nieuwen bef op: (by de Drukkers de pronkende titul genaamt) zy zomen die om, met andere gecouleurde Linten; (by de Drukkers nieuwe History gedoopt) Ga naar margenoot* zy wasschen 'er de vlekken uit, en stoppen de slyt en mot-gaten, (by de Drukkers dus misdoopt, vermeerderd, overgezien, en verbeterd,) en aldus deze oude Buizen die niet meer Zee konden houden in de geleerde Wereld door nieuw wand- en touwerk verzien, en op zyn Zielverkopers uitgerust, en met omstalling van woorden, als met nieuwe manschap geëquipeerd zynde, zo debiteren de Hee- | |
[pagina 290]
| |
ren Drukkers, en Boekwormen, (Verkopers zeg ik) die opgewarmde Soupe; voor een keurlyk keuken proefstuk, dat de grootste Engelsche of Fransche spit-beulen, en Tirannen van de marmite immer hebben gecomponeerd: Ik verwonderde my over de baatzugt der Drukkers, die als Koks Smodzen, die spyzen opwarmden: en over de ydele glory van die lammer-paps Schryvers, die, om een naam in de Wereld na te laten, geen geest nog vermogten bezittende om iets natuurlyks voort te brengen, om het voedzaam gras in te gaderen, dat zy het hooy van de gestalde Koeyen opvraten, en zig zelven te nutte maakten. Verwonder U daar niet over (zeide myn Geleidsman) de arme Stumpaards van Auteuren, die van het Patrimonium van geest verstoken waren, en nogtans als Schryvers, een glorieuse titul in de Wereld wilden occuperen, die hebben gehandeld als de plonderzieke Arabieren die de Caravanen beroven, zo veel als 't mogelyk is, zy houden het Systema ook van die oude roofvogels, Ga naar margenoot† die supponeren dat Vader Adam hen lieden; per negligence in zyn Testa- | |
[pagina 291]
| |
ment heeft vergeten, of per malice, en caprice, als buiten Beentjes heeft verstoten, zo dat zy geen Kinds portie en ervenis hebbende, zo dat zy dat nadeel in de beurzen, of koffers der Reizigers moeten zoeken: En dewyl, zy Arabieren zo wel Kinders des stamvaderen waren, als alle de andere loten van den boom des menschdoms, zo zogten zy dus hun erfdeel te erlangen; juist gelyk (zeide Gardons) handelen die kiekedieven der Geleerden: want wyl die Messjeurs gëentetteerd zyn om de glory van Auteur te erlangen, en naar die eernaam hongeren, als een afgevaste Wolf naar een zuig-veulen, en zig zelven gedestitueerd vindende van Genïe, en gereedschap, om uit de bornput van haar eigen verstand iets op te scheppen, en daar by geen stoutmoedigheit hebbende, en de Capaciteit ontbrekende, om den geleerden Schape keuteltjes voor uitgeparste ronde ronzynen in de handen te stoppen, zo volgen zy de mode van die handgauwe Woesteniers, en zy roven, plonderen en bestelen de geleerdste Schryvers, die onder hunne handen vallen, meerder dan de Arabische Gieren, de specery zwangere | |
[pagina 292]
| |
Caravanen, van haare rykdommen ontlasten: en die stumperts handelen met de gelauwerde Auteuren, als Dragonders, die een overwonnen Stad ten buit word gegeven, deze laten de Huizen staan, maar nemen de pretieuse meubilen voor hun eigen gebruik. Hier na kwamen groter Bazen, en het was zeldzaam te zien, dat vele een goude pen, agter het regter, en een yzere pen agter het slinker oor droegen, ten zinnebeeld (zeide myn Leidsman) dat zy de ondeugden van den Vorst konden begraven in het stof van vergetelheit, en zyne ware, of klater goude hoedanigheden en deugden, in den vollen dag zetten, al na dat de mildadigheit van den Prins het maakte. Want een gouden stortvlaag gelyk Danaë in hare opene schoot ontving, die doet des Schryvers pen over het papier vliegen als een Paradys vogel door de lugt, en het is niet als blanke deugd, dapperheit, wysheit, en Vaderlyke zorg voor zyne Onderdanen, waar uit de Vorst gekneed is, maar vloeit die goudryke Tagus niet gelyk te voren, fluks zal de yzere veder agter de slinker geluid vanger weg gerukt worden, en zal | |
[pagina 293]
| |
over het Vorstelyk gedrag, Papegayen na waarheit, en zomwylen beneden die toon: en voornamentlyk dan als de Vorst, de Reis naar de Elizeesche Tuinen heeft aangenomen, en hem, (Historicus) niet met de Roskam van Vorstelyke ongenade het zwarte hair konde uitkemmen. Want het is niet zeldzaam, dat de Historici, die het leven der Vorsten prenten om een zakje Ducaten, of een Jaarlyks pensioentje van 500. pond Sterlings, de waarheit geweldadig verkragten, en voorts jammerlyk vermoorden, terwyl die penne Ridders met elkaar accorderen, als een Audientie-zaal vol Normandsche getuigen. By voorbeeld (zeide Gardons) om maar 2 â 3, Monsterstaaltjes aan te halen, zo zullen de volgende genoeg zyn. Jan Bazilowits, groot Vorst van Rusland, die by alle History-Schryvers geboekt staat voor een horribel Monster van wreedheit, en van alle zyne Onderdanen gevloekt is, als een Tyran, en die eerder in de Hel, dan op de Aardbodem scheen geteeld te zyn, die Tyger onder de Menschen, en die Draak onder de slangen, word nogtans door den Bisschop Paulus, voor een | |
[pagina 294]
| |
goed en Godvrugtig Christen geboekt, daar hy het Heidendom in woede beschaamde, ô wat een onderscheid! 2. Laat een Roomsche pen, die daar door het Hof van Madrid gehuurd, en rykelyk gesmeerd is, het leven van Philip de twede afprenten: de afgerolde eeuwen, nog de tegenwoordige tyd, hebben nooit een Vorst op den troon verheven gezien, die hem evenaarde, 't is al wysheit, grootmoedigheit, Staatkunde, Vaderlyke liefde, tot het Volk, en een wonder van Godsdienstigheit, die met zyne Atlas schouderen, het gebouw van de Roomsche Kerk heeft onderschraagd, met strop, vier, en swaard, het Ga naar margenoot† Ketterdom, naar al zyn vermogen ten ondergebragt, en aldus de H... stoel, vele Hemelwaardige diensten heeft gedaan, die in het andere leven niet onbeloond zullen blyven. Maar laten wy het Portrait van den zelfde Koning eens beschouwen door een andere pen afgebeeld, door een pen, beswangerd met de gouden enkt der waarheit. Ach! de Man gelykt zig zelf niet. Ga naar margenoot* Was het wysheit, dat hy de heilzame lessen van zyn Vader Carel de Vyfde, die zeer instructyf waren (exept de blinde | |
[pagina 295]
| |
gehoorzaamheit aan de Roomsche Stoel) dat hy Ga naar margenoot† die veragte, en als vygen na Paasschen verwierp. Grootmoedigheit, (indien men daar door hoogmoedigheit, en infernale trotsheit verstaat) daar mede was hy tot berstens toe (A l'Espagnole) overladen: in de Staatkunde, om Vogelknippen te maken, en met het lokaas van Spaansche Caressen, en valsche promessen, rykelyk te bestroyen was hy capabel want hy was een Opperbaas in dat Ambagt. De liefde tot zyne Onderdanen behoeft geen bewys, want hoe verheugde hem de kragtige aderlating, die de bloed Dogge, Duc d'Alva ten kosten van 18000. zielen, zo wel van Edelen als Burgers, in de Nederlanden had gedaan: terwyl dat zesmaal zo vele, om zyne dwingelandie het Land verlieten, en als Ballingen omsworven: zyn Vaderlyke liefde heeft zyn Zoon Carel beproefd, die ook op zyn bevel een onverguld piltje des doods moeste inslikken, en daar in symphatiseerde hy niet kwalyk met de deugdzame Herodes de grote, zyn regte Compagnon. Een Roomsche flikfloyende pen noemt Philip, Godvrugtig. Een twede, die niet door de hoofsche goudzon ver- | |
[pagina 296]
| |
blind, nog door de nevelen van het bygeloof verduisterd is, die zal hem naar 't leven afschetzen, en hem by een Roomschen Domitiaan, Caligula, of by een godlozen Anthiochus Epiphanes vergelyken, alle te zamen verhongerde wolwen, die de Herders gedood, en de onnozele Schapen op een execrable wyze hebben verscheurd, tot lessching van hunne onverzadelyke bloeddorst. Zyne trouweloosheit, moordzugt, en eedbreuk word door de twede Schryver in den dag, en 't heldere ligt der waarheit gestelt, en doopt zyne G... vrugtigheit met de regte namen, en zegt dat hy was in de hoogste graad Superstitieus, en Idolater, ten opzigt van de Roomsche Stoel, en vorder zulk een groten Bigot, als ooit de Troon betreden heeft. (Zie daar zeide Gardons) hoe dat de Schryvers, Hemels brete van elkander verschelen. Hier zyn in deze Velden Auteuren Ga naar margenoot† met een natte vinger op te lopen, die de grote verstandige, en noit volprezene Elisabet, Koningin van het magtig Albion, (ad vivam) aftekenen, met deze descriptie, dat zy een Engelin was in het vleesch, daar de natuur al hare | |
[pagina 297]
| |
konst scheen aan te kost gelegd te hebben. Maar dat de Talenten van hare geest, die van het lighaam zo ver overtroffen, als de glans van de gloejende Hemel fakkel, het flauwe Maan-ligt overtreft. De blanke deugd, en doorgeoeffende wysheit waren de twee tenanten van haar Koninglyk wapen, het welke door de Godvrugtigheid als een kroon gecierd wierd: zo dat zy niet te onregt de titulen van Verdedigster des Geloofs, en Hoofd der Anglicaansche Kerk heeft gevoerd. Een Koninglyke grootmoedigheit, en mannelyke dapperheit, omvlogten met hare eedele takken dat wapen-schild wyl de aldergrootste Staatkunde, daar de Geregtigheit en billykheit in uit blonken, benevens een tedere liefde, en sluimerloze zorg voor haare onderdanen, het binnenst van den wapen-kas vulden: zo dat zy de Kroon met de grootste luister heeft gedragen, van haare onderdanen bemind, van de naburen met verwondering beschoud, geagt, en geëerd, van vianden gevreesd, en na haar dood van allen betreurd is. Maar een ander Schryver doopt deze Koningin met de odieuse naam van Ketterin, een pest van de | |
[pagina 298]
| |
Kerk, en schaduwt haar af als een Apostate van de H. Roomsche stoel. Van wreedheit, bloeddorstigheit, en onkuisheit word zy door de Schryver geboekt; aldus zingt yder Vogel na dat hy gebekt is. Voorts zag ik, (zonder myn proper neusjen met een bril te zadelen) een grote rapsodie van Auteuren aanscharlen, maar, weerwillens myn serieus naturel, zo moeste ik lachen, (schoon de ernst past in het ryk der doden, in den Raad, in de Kerk, en in het dodelyk dobbelspel des Oorlogs, daar men met loden of yzeren teerlingen, ten kosten van vele duizenden van koppen om een hand vol ydele glory speelt) om een troep Auteuren, die my dwepende Britsche Quakers toe scheenen: maar myn onderrigtende Leidsman zeide my, het was een hoopjen van Heeren, die tot in de eerste Wereld hadden gezien, genaamd Geanologisten, Mannen, die alle hunne geesten hadden uitgeput, en bloed en etter gezweet, om geslagt bomen der Vorsten op te stellen, waar van de wortels, in, en onder de Aarde verschuilen, of in een Chaos begraven liggen: en het is niet vreemds, | |
[pagina 299]
| |
dat die Charletans van alle Letterhelden, de onbeschaamdheit hebben, om het geslagt van een Vorst (in recta linea) uit de Arke van Noach (daar meerder beesten dan menschen in waren) geleerdelyk af te bakenen, en uit te rekenen. Het gaat verder (zeide Gardons) met die Heeren, want zy stappen door de generale delugie, daar alles in verzoop, behalven het bekende achtgetal, dat in de dryvende wonderschuit (daar Noach, de eerste Scheeps-timmerman van was, droogsvoets door heen, gelyk St. Christoffel, (langbeniger gedagtenis) door de Zee wandelde, en die stoutaards gaan de palen van het Paradys forceren, en halen Uw geslagt uit het Hof van Eden: hadde, zeker Baivanger die met een rode mantel belemmerd was, niet de hardiesse, of sottise, zo men het noemen wil, om de oorspronk van de Fransche Koningen, op te snuffelen, uit de Helden van den Trojaanschen oorlog. En dat zy de stamboom van de Prinzen van Croy tot aan Adam uitrekenden, is een bekende zaak: maar het grootste ongeluk voor die Vorsten is, dat zy met hunne Koks, of Stalknegten en Booswigten gelyk | |
[pagina 300]
| |
zyn, als zy die onnaspeurlyke wortelen willen laten opdelven: wie van die Windverkopers, zal U de Fondateurs van yder Natie niet zo klaar kunnen aantonen als een blinde Man met zyn stok, U alle stoepstylen van de Hoofdstad van de Sevarambes zal aanwyzen. Deze opdelvers der rompen, voor duizenden van Jaren vergangen, en deze smeden der Familien, die in de vergetelheit begraven zyn, die schermen in een stikdonkeren nagt, en treffen zo gewis, als of zy de bloten Lugt te keer gingen, wat een zotheit? en nimmer zullen die Heeren, de ploegyzers van hun brein met de goud-oly van beloning bestreken zien, ten zy ze, groter gekken, dan zy zelven zyn, opsnuffelen, die op een oude afkomst (daar ongetwyveld vele schurfde Schapen onder lopen) verlekkerd en verzot zyn, als een verhongerde gryze Vos, op een Boeren morgen wekker, wanneer die onder zyne klauwen valt. De milt (sprak Gardons) heeft U redelyk gekitteld, over die getabbaarde tweebenige môllen. Nu zal U de lever schudden, over de rol, die deze aankomende Heeren Auteuren op de Wereld hebben | |
[pagina 301]
| |
gespeeld. Gy ziet, Ga naar margenoot* dat boven hunne hoofden een zo grote rook opgaat, of als hier de uitwazemingen van alle geleerde herzenen om hoog stegen, maar schyn bedriegt, die Messjeurs zyn, en gelyken na water zwangere Wolken, die een vrugtbare regen aan het amegtig Land beloven, maar die vervliegen, zonder een eenig droppeltie, tot verkwikking van de geleerde Wereld te laten vallen, en aldus de zoete hoop bedriegen, van hen, die een wondere oogst der geleertheit, van die Rook-verkopers dagten in te zamelen: want die geinmagineerde penne faenixen hadden beloofd, vele Volumen, die de geleerde Wereld zoude doen verbaast staan, uit te geven, en aan de geletterde Societeit, tien à twintig Folianten, netjes gebonden, met de vreemdste tituls in dorso gebrandmerkt, te vertonen. Maar helaas! na dat die windbuilen, de reis na de andere Wereld hadden aangenomen, bevond men dat in alle die doorwrogte werken, niet een eenig woortjen, (dat zeldzaam voor een Historicus is) by zyden het spoor der waarheit geweken was; want die Letter-Helden hadden het papier der Volumen | |
[pagina 302]
| |
Maagd gelaten, en niet met vuilen inkt bezwangerd; ja dikwils heeft men in de nagelaten papieren, de namen der Vorsten, of Aardsbeschryvingen niet gevonden, die deze glory zieke narren, met goude letters op hunne blanco's hadden geprent. Ga naar margenoot+In het zoch van die blaas kaken: (die de geleerde Wereld hebben bedrogen, gelyk M. N. N. de Erfgenamen tuilde,) volgde een grote zwerm, van een ander zoort van penne Campioenen, hunne zeldzame phisionomien, houding, en kleding verwonderde my zeer. Want, meest alle toonden zy een donker, en nors gezigt, een opgeschorte neus, een hangende onderlip, daar zwart berookte tanden (als half afgebrande Kermis paaltjes) boven uit staken, een veragtelyke glimlach, en een onbuigzamer nek dan een Stier, dus zouwden de modellen zyn, als men een van die bonke-byters wilde pourtraiteren, daar by stapte yder een Pauwen tred, met een uitstekende borst, alle te zamen merk-tekens van een Beeren vrindlykheit, en van een wel opgeschikt Koets Paard nedrigheit. Het opschik van die twee-benige | |
[pagina 303]
| |
nablaffers was zeldzaam: want zy droegen alle groene rokken, dog van verscheiden maakzel, en gezamentlyk gemaakt van klisse bladeren, de klissen, die hen voor knopen aan die comique Montuur dienden, die drayden deze Messjeurs, om tydkorting van het groene Lyverey, en alle de Passanten van de geletterde Wereld moesten (in haar tyd) een present daar van hebben. De Heeren droegen gele Schouder-manteltjes, die niet kwalyk geleken naar het Sambenito der Spanjaarden, (mogelyk om te tonen dat het ook dikwils met die Sinjeurs in het groen en geel uitloopt.) Myn Leidsman merkte myn verwondering, onderschepte myn vraag-lust, en zeide, die Ridders van de groene Figuur, waren in hunne dagen Critici, en waren byna zo verscheiden als de Kemphaantjes, en kribbe-byters, die zo bang keeken, als of zy een dosis Bitter-heilig, in plaats van een haustus Manna electa inslurpten, die zyn alle Naneven van de ouden beroemden Asch-beer, Diogenes Cinicus, die bytelige Grieksche Dôgge. Alle zyne spoorvolgers gelyken, de Kat in de Fabel die om de oly van de vyl af te lekken, de | |
[pagina 304]
| |
tong kwetste, en haar eigen bloed doorslikte. 2. Deze Messjeurs, die de neuzen opschorten als vergrimde Bavianen, en onderlippen tot op de zoom van de dassen laten hangen, en in hunne fureur schuimbekken, als of zy cavejaar hadden gegeten, deze zyn steillorige waanwyzen, en eigenzinnige Lettersifters, die elkander, met een steen van een oude inscriptie de herzenen zullen ingoyen om de importante affaire, of men Virgilius, of Vergilius, Comsumptum, of Comsumtum moet schryven. Edog, een dispuit daar de welvaart van de geleerde Wereld aanhangt, is niet wel te associeren. De andere derde zoort hebben het op andere vetilles geladen, is 'er een abuis in de buiging der tyden, in de geslagten der zelfstandige woorden, in de spelling, of lopen daar eenige bastaard woorden onder, die voor een Eeuw het Burger-regt verkregen, en aldus genaturaliseerd zyn als inboorlingen, O! wat schande (roept de Criticus) fiat, het Ruintje moet van de stal, want impardonnabele abusen zyn ontdekt in het werk van den Schryver; een kwade spelling, een dit voor dat, een hen voor haar, een hun voor hen, en | |
[pagina 305]
| |
diergelyke Kruisworteltjes, die in de Schriften der Auteuren zomwyls welig opschieten, op zulke zadeloze doornen byten die Penne-vinken, indien die Messjeurs zulk een ontdekking gedaan hebben. Ach! wat een glory, als of zy het magtig Babel hadden ingenomen, en het beroemde Troyen in het rokend puin hadden begraven: en die grimme-bekken (zeide Gardons) die de tanden laten zien, als wilde Zwynen, die door een troep bul doggen worden aangetast, dit zyn de Critici die zo bitter zyn als geconfyte Appel Coloquinten: en die uit een schendzieke dolligheit, tegen alle billykheit, op de gewyde en ongewyde Schryvers aanvallen, als verscheurende Tygers op een hoop onnozele Lammeren, en geen Schryver, hoe groot, of geleerd hy wezen mag, hy moet de scherpte van hunne slag-tanden voelen. De daar aan volgende, die zyn wel schamper, maar zyn egter zeer vrolyk en lachen als of zy met Safferaan melk uit de tuit-kan waren opgevoed, de meeste van die zyn knibbelaars, die zo koel zyn als een Comcommer Salaad zonder peper, en zy noemen zig Reformateurs van de ingeslo- | |
[pagina 306]
| |
pene abusen in de conversatien, en zeden: vele zyn formidabele Censores van de kledinge der beide Sexen, de onnozele Hoepelrokken van een ellen à vyf, wort eene of een defensive oorlog aangezeid, de flodderende krullen, die de Dames op het hoofd of in de nek dragen, (en dat zeer Charmant staat,) die zal zo een Bedil-al vergelyken by een mandje vol Kistemakers krullen, by een lief beeren mofje, of by een Sausys de Boulogne: een Abbé Paruikje dat zo proper is dat men het voor een welgeschikt Spreeuwe nest aanziet, dat hairig maakzel moet ook door de roskam van zyn pen uitgekamd worden; hoe geweldig fulmineren die knibbelaars op een net en zindelyk hoedje, wiens neergeslagen rand tot een Zonne scherm van twee Chineesche Dames kan dienen: zy, Critici zeggen dat het abominabel staat ongepoeleweide Schoenen te dragen, die men zweren zouwde dat deserteurs van de luize-merkt waren: de Zilvere gespjes, die yder slegts een handbreed in de lengte op de voeten, en de maat van vier vingers in de brete beslaan, die mepriseerd zulk een mode vitter, noemt het een belachelyke | |
[pagina 307]
| |
malligheit, en doemt ze alle tot de smeltkroes. De laatste zoort van de Critici die ons nu nog ontmoeten, kwynen aan een ongenezelyke ziekte, zy hebben alle een onverzettelyk styfkoppigheit, want de rekkelykste van die Sinjooren, zouwde eerder de pyn bank door staan, of het genade brood gaan bedelen, dan dat hy immer bekennen zouwde dat zyne Critiques niet Judicieus waren geschreven, en door de geleerde Wereld moest geadmireerd worden, en, ad perpetuam rei memoriam in Goud en Marmer moesten gebeiteld staan, schoon dat vele van die papier beulen niet anders doen dan de heerlykste stof van pit volle zaken, de cierlykste styl, de zuiverheit der taal, en netheit van orden &c.... met stromen van gal, uit haare pennen te overstorten, en dus, was het mogelyk daar door des Schryvers naam te beswalken. Ik was van deze hakke-byters der Auteuren, (Critici genaamd) zo wars, als van een driemaal opgewarmde soupe, des decampeerden wy, en kuyerden langs een fraye Allé, een steen worp â vier verder voort, hier zag ik aan het einde van de wandelweg een | |
[pagina 308]
| |
yzeren hek, waar agter zig een wolk van stof opdeed. Myn lieve Gardons zeide ik laten wy vlugten, daar koomt een Leger van bloeddorstige Turken met een volle Galop op ons aanzetten: gy hebt geen nood zeide myn Leidsman, want schoon zy in getal een grote Armé uitmaken, zy hebben puerile kragten. Zy zyn al te zamen Banqueroetiers. Die in hunne jeugd, uit de Pakhuizen, en koren schuren der wysheit, by ons Academien genaamd, een Wagen-vragt van Geleerdheit, voor provisie van hare gehele levens Vojagie dagten op te slaan: maar duizenden van die Heeren (die om andere niet te besmetten) agter die Sweedsche glasramen van St. Raspinus koekeloeren, deze zyn ongelukkige halzen geweest, die om dat zy de kleine Wereld te veel doorkropen hebben, aldus door een Espiljé der boeven, van de Geleerde Wereld worden afgeschut, om de Ervenis van een zeker Iets, vele van die Messjeurs hebben in het bevaren van het klippig Minne-meir, door een hoepelroks Orcaan hunne blonde lokken van de jeugdige kruinen zien afstuiven. Zo dat hunne bekke- | |
[pagina 309]
| |
nelen om prys met den kaalkoppigen Julius Caezar konden stryden: door een Travaad van die natuur, die het topzeil der verliefde Schippers weg scheurt, word die Heeren niet veel luister by gezet, maar een grote Spaansche Paruik, vergoed de schade der geboukelde tuiten: een twede zoort van de Negotianten, die handelden en quamen op de Koopbeurzen van het Engelsch, Fransch, Hoogduitsch, of het Hollands Athenen, hebben veel slimmer ongelukken gehad: want door een Napolitaansche Aardbevinge (het is schrikkelyk om te horen en nog slimmer om te zien) hebben duizenden der zoekers na den steen der wysheit, de volgende rampen gehad. Joris Malmolen, (cum sociis,) hebben de Koninglyke gewels, die voor de Paleizen van haare aangezigten prykten verloren. Barhold Keyevreter met alle zyne metgezellen zagen hunne byters (die yzere Koevoeten zouwden vermalen) als banquerotierende Kooplieden eclipseren. Philip Sparrebeen met zyne Compagnonnen, lieten alle te zamen hunne kuiten in de loop: zo dat hunne Pedestallen beter geleken na de benen van Ojevaren, | |
[pagina 310]
| |
en Roerdompen, dan na mannelyke kuiten. De derde zoort van de Academische ligtvinken, die ik beschouwde, waren zieltjes zonder zorg geweest, die, in hun leven heen en weer wiegewauwden, als onbedrevene schaatsryders, en in die promenades het Arabisch A. B. met de voeten schreven, en struikelden zonder ophouden, als Kinders die voor het leidzeel lopen, deze Messjeurs hadden (als de dag te kort was,) menig nagtjen aangeknoopt, om zegepralende Helden te worden, in de Bachinale batailljes; en zy hebben het gapend graf, en de wormen, vol gedronkene Wyn-sponzen, in plaats van wel gevoede Mensche spieren, te kauwen gegeven, en hebben dus, de Erfgenamen onzer Lyken, door de debauches bedrogen, gelyk zy de hoop der Ouderen hebben te leur gesteld. Maar ik verschrikte op deze volgende vertoning, als een broedhen, op het gezigt van een havik, een gruwelyke menigte van ongevleugelde doffers, die uit Venus haar slag-knip kwamen, schenen my wandelende geraamtens en opgeklede Schelotons, die arme Martelaars waren door de tortuur van sa- | |
[pagina 311]
| |
livatie zo dor geworden dat de zwarte monster Commissaris, Heintje-pik genaamd, hun alle voor zwawel prikken konde gebruiken. Want door het onophoudelyk kwylen, hadden zy, met een lamentabele Oratje van Ay my! in een zilveren water-pot, vleesch en bloed te grabbelen gegoid. De vyfde en laatste zoorte van deze twede February kinders, die myne aanmerking verdienden, was een vliegend Leger van yverige Academisten, want tot zwetens toe waren zy in een onophoudelyke bezigheit geweest, met rollende teerlingen, met klapperende schyven, of met de exercitie van het geschilderd Ga naar margenoot† Regiment, waar door zy ontslag aan de geincarerende Ducatons, en Ducaten verschaften, en langs die binnen paden des verderfs, uit de Academische Poorten waren gegalopeerd, om in de vrye lugt van Armoede te voltiseren, en om in een zwart bepekt vliegend Zee-kasteel een andere Wereld op te zoeken, en een kist vol peper, tot het maken van Sausysen te halen, maar wyl de specery-lugt voor zulke gefatigeerde herzens te zwaar was. Zo zynder duizenden ad Patres gegaan, | |
[pagina 312]
| |
zonder te repatriéren, en zyn aldus hier aangekomen, hoe vele van die loswambaizen hebben de Bybel voor een Carabyn, en het Corpis juris voor een Scheeps hellebaard verwisselt. Honderden van de Messjeurs zag ik voorts, die niet als wilde Zee-meuwen waren vervlogen, maar die onwedersprekelyke blyken gaven dat zy van de hoge Scholen wat mede bragten, maar jammer was dat die conquesten bestonden. 1. In een ongemeubileerd en onberoid hoofd. 2. Een ledige beurs. 3. Een verwilderden aart. 4. Een ziek lyf. 5. En zomwylen nog beballast met een geilwyf. De belachelykste en laatste ontmoeting die ik in de Elizeesche Velden had, bestond in een grote hoop mediterende, en speculerende Ga naar margenoot* Narren, die beter kappen met bellen, dan Alongé Paruiken, en eerder blikken kwyl lappen, dan dassen van point de venise zouwden passen, (ey lagt niet Lezers) het waren snuffelende Hemel-brakken, die, na dat zy ymands Geboorte-uur verstaan hebben, U zullen zweren op de onveilbare waarheit van hunne voorzeggingen, na dat zy de constellatie der | |
[pagina 313]
| |
flikkerende Nagt-lampen van het azuiren gewelf hebben opgenomen, zy zullen U duizenden van sottises die in haare herzenen vallen, voor Orakel spreuken in de ooren blazen, de lengte van uw levens draad zullen die logengieters U op een zestiende deel van een ellen bepalen, en of gy tot een Ezel of Koets-paard in de Wereld bent gebuiteld, dat weten zy alzo wel als de dag van overmorgen: en nogtans verzekeren die raasbollen U, dat zy 'er ten vollen van overtuigd zyn. Wilje met die grote betweters consuleren over Uwe gezondheit, ô! wat een diepte van wysheit! de lang gebaarde Hippocrates is maar een leerjonge by hen in de konst, en verdient een rigoureuse bilslag. Vraagje die halve Ga naar margenoot* broeren der Heidenen, wat huwelyks lot gy uit die lottery zult trekken, over dat sujet zal yder reutelen als een Papegay, die lekkertjes een Wyn-zop heeft opgesmuld, en die zo dronken is, dat hy door behulp van zyn klauwen, nauwelyks zyn fatsoen op de stok kan bewaren: duwt gy die merke-kramers der zotheit een zilveren Ducaton in de hand: O! geen gelukkiger man als gy bent, wort door | |
[pagina 314]
| |
de albekykende Zon beschouwd, U aanstaande Vrouw, zal door de aanbiddelykste Godin dezer Eeuw Mevrouw Pecunia begenadigt zyn; zy zal Venus kopje, en kropje, Pallas herzenen, en Thetis voetjes hebben: en de drie gratien hebben haar eertyds opgewiegd, (maar die prognosticateur barst niet als hy liegt) edog, is de hand van zulk een Spion der sterren, slegts met een Sestehalvje gezalfd, en geeft zyn Caprice het hem op, hy zal U voor Venus enen Megera, voor Pallas een Xantippe, in het Bruiloft bed stoppen. Ben je weetgierig of gy ook Erfgenamen uit de huwelyks berg zult zien klauteren, en ben je door het ronde Godendom, als een Koning door zyn lyfwagt niet bezet, fiat, een à twee lieve Caboutertjes worden U reeds gegeven, (gelyk St. Pieters sleutel bewaarder de Koningryken weg schenkt) mits dat gy ze door den degen moet conquesteren, gelyk gy deze door nocturne lyf gevegten moet obtineren. Maar draagt de Luk-Godes U in hare kittelende armen, dan verandert de Constellatie des Hemels, zy zullen U zo veel spinde-muizen toezeggen, die U in | |
[pagina 315]
| |
principio de wol, als verslindende motten van de kleren zullen eten, en voorts de oren van Uw breinpot, als gy ze niet vast spykerde zouwde aftornen: en brengt de fantasie van deze lugt postiljons het mede dat zy zo karig zyn in het beloven, dan Monsr. R. K. in het geven: O! wat een ongeluk voor U, want zy zullen Uwe aanstaande Egtgenoot zo vrugtbaar afschaduwen als de Ysbergen van Nova Zembla, of zy zullen U nolens volens een Compagnonne voor Uw levens reis toe schikken, die de Armoede tot een Bruidschat, en de naaktheit als Ouders ervenis, by U onder lakens en dekens brengt. Ik wierd moejelyk om die Lugtmans praatjes, en sporeloze redeneringen. Word daar niet gemelyk om, zeide myn Leidsman, want schoon zy zomwylen het wit mis schieten, zy treffen het, ook by gelegentheit wonder wel, (by voorbeeld zeide Gardons) gy, myn trouwe mede wandelaar in de Elizeesche Velden, had gy Uw geboorte Uur, aan een van die opsnuffelaars van geluk en ongeluk, te kennen gegeven, ik belove U, als zy de Constella- | |
[pagina 316]
| |
tien der Sterren en Asters, doorneuzeld hadden, met die oplettentheit, en accuriteit, gelyk Woekenaars, en redemptie Kopers, de verschyndagen, der obligatien, of verpande goederen gewoon zyn te doen, dan ik en bewust (zeide Gardons) dat een leerjonge in die sublime Wetenschap, uit de Constllatje der Asters, van Uw geboorte Uur zouwde voorgezegt hebben, dat gy voor de Vyzel scheent geboren, maar dat gy de Ga naar margenoot† klepel van de Ga naar margenoot* doodklok, met het penzeel verwisselen zoud, dat gy een goed eindje van Uw levens fakkel zoud verorberden, in de nodeloze, en brodeloze konst der Poëezy: dat gy geen minder tyd zoud verspillen in het maken van Boere Bruiloften, en zeldzame wandelingen door de Elizeesche Velden, en diergelyke sottises, dat gy een Aards-Bisschop, (of mogelyk wel Cardinaal) van de bloem zotten worden zoud: uit die prognosticatie die Gardons zo fraitjes oplas, hoorde ik zeer schoon op wie het gemunt was, en ik zag dat zulk een portrait my geleek als de eene drop water, den andere, ik vonder gantsch geen behagen in, want wie wil zo perfect | |
[pagina 317]
| |
de waarheit horen? en wyl ik wat heet gebakerd ben, zo onderhaalde ik de vuist om hem het Schilder loon gevoelig toe te tellen, in voornemen, om hem door zulk een vuist Oratje, een regel tanden uit zyn snappend bakhuis te harangueren, ik klouwde in goeden ernst toe, maar in plaats van myn Leidsman te treffen, sloeg ik tegens een Pilaster van myn bedsteed, waar by ik maar vier opene knokkels overwon, ik ontwaakte door de pyn, en moeste bekennen dat het een Droom was: en daar over een minuut à vier mediterende, besloot ik, dat de mensch zyn leven, en werkelykheden vervliegen als een Droom. EINDE. |
|