| |
| |
| |
6
Kapitany was dood. Het had geen zin om te gissen wie de dader was geweest. De man was dood. Hij was onschadelijk gemaakt door een inbreker die het, evenals Piquet, op bepaalde enveloppen uit het archief had gemunt. Waarschijnlijk was het de woedende klokkenmaker zelf geweest die zich verrraden dacht en niet met zich liet spotten. Hem kon weinig gebeuren omdat hij door de bezettende overheid en door de fascisten zou worden beschermd.
‘Weg...’ zei Piquet gesmoord tegen zichzelf. Hij liet zich uit het raam glijden, holde in elkaar gedoken met de tas in zijn arm door de verlaten zijgang en voelde zich toen hij de straat had bereikt zo duizelig worden, dat hij even tegen een lantaarnpaal moest leunen. Het was nog vroeg, nauwelijks half acht. Moest hij nu met de gevaarlijke brieven naar huis? Hij zou gearresteerd kunnen worden met die tas. Aan de gevolgen wilde hij niet denken. Hij zou de brieven kunnen verbranden, maar dan zou de arme Yaro Kiss nooit zekerheid hebben dat hij werkelijk veilig was.
Er kwam iemand voorbij. Piquet trok zich terug in de duisternis van een trapgat. Hoog boven hem werd een deur geopend. Hij vluchtte met kramp in zijn handen van het knijpen in de tas. Hij moest naar huis. Maar aan wie zou hij de brieven geven? Aan Yaro Kiss? Aan de veel rustiger Kovacs? Of aan Bella Linde? Het laatste zou mogelijk zijn geweest als er geen moord was gebeurd. Nu zou de klokkenmaker Bella wel beter bewaken dan tevoren. Maar moest hij dan deze gevaarlijke brieven aan Yaro Kiss geven, die blijk had gegeven overal bang voor te zijn? Het kon eenvoudig niet. Piquet zou er eerst over moeten nadenken.
Intuïtief bereikte hij de enige vluchtheuvel die hem restte in deze stad: het kleine kroegje Het Vossenhol. Hij mocht er zich al thuisvoelen, bij alle mannetjes die probeerden om niet mee te doen met de benarde tijd. De waard stak zijn hand op toen hij binnenkwam en de kleine Armeen, de dominospelende Giso, schoof met zijn voet een stoel onder het tafeltje vandaan. Piquet | |
| |
ging zitten, zette zijn gevulde tas tussen zijn voeten en liet zich een glas wijn brengen. De gedachte aan een maaltijd maakte hem misselijk, omdat hij doorlopend en door alle andere dingen heen, het hoofd van de dode Kapitany zag.
Giso glimlachte en knikte vele malen aanmoedigend, alsof hij zich wilde verontschuldigen dat hij geen groot en veelzijdig spreker was. Met twintig woorden Duits moest hij het doen. Verder volstond hij met te knikken, te vragen of meneer gewandeld had, of meneer gegeten had, of meneer koffie wilde.
Piquet wilde ook nog wel koffie en realiseerde zich, hoe verschrikkelijk vermoeiend het beroep van inbreker was. Hij voelde steeds de tas tussen zijn schoenen met een inhoud die hij zo spoedig mogelijk kwijt moest zien te raken, maar die niet in verkeerde handen mocht vallen. Nu Kapitany dood in zijn studio lag, was de kans dat de politie het huis van Yaro Kiss zou overvallen, lang niet denkbeeldig meer. Misschien stonden de mannen van de Gestapo hem wel achter de kast van Bierbaum op te wachten.
Toen kreeg hij een inval. Hij wendde zich om naar de waard en vroeg of deze een stapel oude tijdschriften voor hem had, om Hongaars uit te leren lezen. Dat ging gemakkelijker dan hij had gedacht. En of het ook gewone kranten mochten zijn? Als die er bij waren zelfs bijzonder graag.
‘Bitte, bitte,’ riep de waard en kwam met een pak kranten aandragen, en met een strengetje touw om de zaak bij elkaar te pakken. Giso keek hem met zijn slimme gezicht aandachtig aan.
‘Ö közülünk való,’ zei hij. De waard vertaalde: hij zegt dat u een van ons bent: een goeie... u begrijpt,' en hij maakte een spottend, groetend gebaar waarmee hij de Duitsers imiteerde. Direct werd hij gewaarschuwd door brommende mannenstemmen. Giso had vragend de doos met dominostenen opgeheven, maar Piquet schudde het hoofd. Hij had haast. Misschien was de dood van Kapitany nog niet ontdekt, zodat hij nog vrij spel had. Hij groette, nam de stapel kranten op en ging weg.
Hij was nog maar twee straten ver, of hij hoorde roepen.
‘Herr... Herr... zseb!’ (of zoiets). Dodelijk verschrikt zocht hij een schuilplaats, maar bleef staan omdat hij in het naderbij hollende mannetje de oude Giso herkende.
‘Zeseb...’ zei deze nogmaals en zwaaide met iets. Piquets | |
| |
hart leek in stukken uiteen te vallen, want Giso zwaaide met de tas! Zozeer was Piquet door vrees overmand, dat hij met onbewuste moedwil de kostbare en levensgevaarlijke tas onder aan de stoel in het kroegje had laten staan. Hij kon nauwelijks dankwoorden stamelen, maar dat bleek niet nodig te zijn. Giso legde zijn wang op de rug van zijn hand, alsof hij wilde aantonen dat slapen de beste remedie was tegen vergeetachtigheid. Hij klopte Piquet op de schouder en zwaaide hem nog na, voordat ze beiden door de duisternis aan elkaars oog waren onttrokken.
In de smalle steeg aarzelde Piquet. Hij hield zich een tijdlang schuil in een stenen nis, maar niemand scheen hem te hebben gevolgd. Hij kon het beeld van de dode Kapitany, die in een schreeuw leek te zijn versteend, maar niet kwijtraken. Dit akelige visioen vloeide samen met een schaduw die de steeg verduisterde. Even later stond er een man midden in het poortje, zich beschermend met een grote, slappe hoed. De man keek even rond, draaide zich om en verdween.
Werd Piquet dus toch geschaduwd? Was hij al die dagen al gevolgd en bespioneerd? Hij trok zich nog dieper terug in de nis waarin vuilnisvaten stonden en waarin het naar katten rook. Hurkend op de grond begon hij de tas leeg te maken. Op de tast legde hij de enveloppen op drie stapeltjes, vouwde er een krant omheen en stak de kostbare buit in zijn zakken, terwijl hij de lege tas nu met kranten en tijdschriften opvulde. Hij volhardde nog enige tijd in zijn gehurkte houding en kreeg toen plotseling de ingeving, dat niemand anders dan Bella Linde de brieven zou moeten hebben. Yaro Kiss niet en Kovacs ook niet. Die twee waren afhankelijk van de meest onaangename verrassingen, van bedreiging en onzekerheid. Bella Linde ook, maar die kon waarschijnlijk maatregelen nemen.
Voorzichtig spiedend of ook de schaduw van de bespieder hem niet meer volgde, bereikte Piquet de kleine deur en glipte naar binnen. In de oude, muffe kast, nam hij een nuchter besluit door de pakjes met brieven boven zijn hoofd op een rekwerkje van latjes neer te leggen, waar vroeger een lade had gezeten. Zonder de kleine zaklantaarn zou deze schuilplek hem nooit zijn opgevallen. Men moest het hoofd diep in de nek leggen om het te zien. Heel voorzichtig opende hij de deur naar de gang, waar een blauw schemerlichtje het trapgat een | |
| |
luguber aanzien gaf. Hij liep met de tas vol kranten zachtjes naar boven. Zou hij bij Yaro binnengaan? Hij hoorde praten, herkende de dunne, wat scherpe stem van Illesne en liep verder om de tas achter de bezems in een werkhok te verstoppen. Daarna ging hij weer naar beneden en opende de deur. Mijn hemel: ze zaten te kaarten alsof er niets was gebeurd. Een bolle olielamp, erfstuk van Bierbaums grootvader, verlichtte de gezichten. Die werden van gips toen Piquet zei: ‘Kapitany is dood.’
Je hoorde alle klokken van Baroz harder en harder tikken. Ze bonkten door de kamer en telden de seconden die bij dit wassenbeeldenspel vergleden.
‘Kapitany is vermoord. De brieven zijn veilig,’ zei hij.
Yaro Kiss liet zijn hoofd in zijn magere handen zakken en riep bevend en met schokkende stem, dat ze nu gered waren. ‘Gered... gered... gered...’ Toen kwam tegelijk dokter Kovacs overeind, die met zachte stem zei: ‘U heeft wel moed, beste Langström...’
Bierbaum keek niet begrijpend om zich heen. Stephan Toth, die dromerig speelkaarten zat te schudden, merkte nauwelijks dat er iets beslissends was gebeurd, maar Illesne sperde haar ogen open, omdat ze, ondanks de taalmuur, toch iets van Piquets woorden meende te doorgronden.
‘Heb je... de... brieven van mijn lieve Bella, Langström?’
‘Ze zijn veilig,’ herhaalde Piquet. En Kovacs maakte een verzoenend gebaar toen hij Kiss begon te vertellen wat er was gebeurd. ‘Luister Kiss, Langström is een dapper man. Hij heeft het jou niet eerder willen vertelen. Je zou je te veel illusies hebben gemaakt. Hij heeft ontdekt waar de brieven waren opgeborgen. Hij heeft de smerigste misdadiger van heel Boedapest vermoord.’
‘Nee... nee... ik,’ riep Piquet, maar Kovacs weerde zijn woorden af met twee uitgestoken handen en met een gebaar alsof hij hem zegende: ‘Het is geen moord, Langström. Zoiets is toch immers geen moord.’
‘Verdomme, luister toch! Ik heb de vent niet doodgestoken!’
‘Goed, goed, we zijn natuurlijk niet nieuwsgierig. Hoe minder wij weten hoe beter. We zullen zorgen dat u veilig en snel over de grens komt. Wij gaan uit elkaar en Yaro en Bella...’
| |
| |
‘Ik heb Kapitany niet doodgestoken, zeg ik jullie!’
‘Nee, natuurlijk niet. We zwijgen er over. We kennen zijn naam niet eens. We willen die niet eens weten.’
‘Luister eens, beste Langström,’ zei Yaro Kiss met beheerste stem, ‘geef mij de brieven, en dan vraag ik je nog een enkele gunst. Zou je bij alles wat me lief is, deze avond nog een pakje naar Bella willen brengen? Het is nu tijd om spoed te maken. Je hebt meer dan je leven voor mij geriskeerd. Het is voldoende geweest. Een broeder had voor mij niet meer kunnen doen.’
‘Beheers je,’ zei Kovacs, zelf merkbaar ontroerd.
‘Be-héérs-je...’ herhaalde Kiss met minachting in zijn verdrietig klinkende stem. ‘Altijd moet ik mij beheersen. Ik ben geen dokter, maar een kunstenaar. Zeg me als ik fouten maak, nog eens mensenlevens op het spel zet, maar praat me niet altijd van beheersen. Morgen wil ik met Bella naar een schuilplaats die de illegaliteit ons zal aanwijzen. De brieven worden door ons vernietigd en de goede Langström, mijn trouwe postillon d'amour en verfknechtje, krijgt een reispas om met een goederentreintje als werkman over de Zweedse grens te kunnen. Kovacs kan dat allemaal in orde maken.’
‘Waarom moet de arme jongen nu ook nog een pakje bonbons of bloemen naar Bella Linde brengen? Is dat nu werkelijk nodig?’
‘Nodig... no-dig...’ riep Yaro Kiss bijna wanhopig uit. ‘Nee, nodig is het niet, maar het is beter. Ze wantrouwt iedereen. Ik kan niets doen voor de nacht is gevallen, want die ploert van een Baroz houdt mij in de gaten. Hij zal werkelijk niet stil blijven zitten als hij onraad ruikt. Daarom moet Bella door een vreemde, die door niemand wordt vertrouwd, maar ook niet gewantrouwd, worden ingelicht. Luister Langström... luister...’
‘Ik luister,’ zei Piquet, zuchtend om de kinderlijkheid van de schilder, waaraan Kovacs zich scheen te ergeren.
‘Luister... ik zal je een pakje sieraden meegeven die Bella vroeger had en die op mijn atelier zijn achtergebleven. Je laat haar het pakje openmaken waar je bij zit. Je zegt, dat je op antwoord wacht, maar je verzwijgt alle namen, want soms hebben muren oren!’
‘Wat moet ze met die ringen en kettingen? Geef haar liever geld om zich uit de voeten te maken,’ zei Kovacs.
| |
| |
‘Ik zal haar wat munten geven, want je weet dat we weinig geld krijgen. Onze vrienden hebben het zelf niet en alleen door de verkoop van verf heb ik iets meer dan eerst.’
En in een menselijke opwelling van vreugde en vriendschap sloeg Yaro Kiss met oosterse spontaniteit zijn armen om de verlegen Piquet heen.
‘Geef haar ook een valse reispas,’ drong Kovacs aan.
‘Wij eisen veel van u, goede Langström,’ zei Kovacs, en hij keek hem ernstig aan door de glimmende glazen van zijn bril.
Een half uur later verliet Piquet het huis. Tot Kovacs, die de deuren van de kast voorzichtig achter hem had gesloten, had hij gezegd waar de brieven waren verstopt. De man had hem geruststellend toegeknikt. Het was bijna beschamend dat hij zijn zorgen zou besteden aan een pak kranten in een oude aktentas, maar Piquet had andere plannen. Hij was te veel op Yaro Kiss gesteld om hem weer met die verwenste brieven in moeilijkheden te brengen. Bovendien bekende hij zichzelf, dat hij een klein beetje de held wilde spelen in de ogen van Bella Linde. En daarom had hij doodvoorzichtig de echte brieven weer uit hun schuilplaats opgediept en met het vierkante, onhandige doosje dat hij had meegekregen in de grote zakken van zijn jas gestopt. Brieven en sieraden, een pas en geld. Dat was nog eens wat anders dan verf.
Bij het verlaten van het huis dacht hij even aan de schaduw die hem had gevolgd, maar hij zette alle hersenschimmen uit zijn hoofd. Hij wilde zelfs niet aan de klokkenmaker denken, die iedere tegenstander met een degenstoot uit de wereld zou helpen, want het stond voor hem vast, dat Baroz de moordenaar was van Kapitany, die zijn plicht had verzaakt.
Duisternis en herinneringen maken ook de langste wegen kort. De brede boulevards leken aan blauwe lichtzuilen te hangen, die doorsneden werden met gedempte autolichten en vage gedaanten van wandelaars. Er marcheerde een troep soldaten over een brug en een schijnwerper wierp zijn hele lichtkegel speurend over de wolken, omdat er op grote hoogte een vliegtuig ronkte. De lichtkegel raakte de top van de huizen, die scherp afstaken tegen het zwarte bord van de avond. Even waren er huizen, blinkende ramen, twee kerktorens en dan weer duisternis om diepblauwe verduisteringslampen.
| |
| |
Door dat dode Boedapest liep Piquet met zijn pakjes, als een verdwaalde Sinterklaas. Hij sukkelde langs parken en pleinen, lanen, straten en bereikte de flat waar Bella woonde. Hij zou moeten aanbellen. Het zweet brak hem uit. Wat moest hij zeggen? Hadden zijn vrienden hem niet overschat? De hemel mocht weten of het huis van Bella al niet vol geheime politie zat...
Toen ging de benedendeur van het flatgebouw open en het noodlot koos voor Piquet. Het meisje dat naar buiten kwam met een nauwelijks zichtbare, verduisterde staaflantaarn in de hand, was Bella Linde. Het raadsel dat het toeval heette veranderde alle plannen. Piquet dacht niet meer aan platjes met witte stoelen, balkonnetjes, open ramen, want hij moest Bella wel volgen. Vijf minuten lang volgde hij haar op tien meter afstand. Ze hield stil voor een groot gebouw waar auto's geparkeerd stonden. Terwijl Bella naar binnen ging stopte er weer een wagen. Er kwamen vier mannen uit, die in het Duits een niet te volgen gesprek voerden. Piquet wandelde achter het viertal aan en misleidde de portier, door te glimlachen om het gesprokene. Maar die bekeek hem nauwelijks. Niemand vroeg of hij zijn slobberige jas uit wilde doen, want de deftigheid was door de oorlogsomstandigheden tijdelijk afgeschaft. Ook in dit hotel.
Piquet schrok. Stel je voor dat Bella Linde hier door een heer werd verwacht. Een ontmoeting met de klokkenmaker leek hem beslist ongewenst. En iedereen zou de klokkenmaker kunnen zijn!
Toen zag hij haar zitten. Alleen. Ze had plaatsgenomen bij een klein orkest. Vier mannen zaten stil bij hun snareninstrumenten op betere tijden te wachten.
Bella had haar handtasje op een stoel naast de hare gelegd en bekeek met een zekere onverschilligheid de weinig aantrekkelijke spijskaart. Het was een net, maar rommelig restaurant, waarschijnlijk een min of meer besloten club waar de tarijke eenzamen in deze tijd een sobere maaltijd konden krijgen. Het viel Piquet op, dat er veel Duits werd gesproken. Hij dacht er niet lang over na, omdat hij zich aan zijn eigen houding ergerde. Hij stond daar schutterig te kijken met zijn pakje in de hand.
Hij deed een stap in Bella's richting.
| |
| |
‘Verontschuldigt u mij, maar mag ik vragen of deze stoel onbezet is?’
Ze keek hem verwonderd en daarna argwanend aan.
‘Jawel,’ zei ze beleefd en onbeleefd tegelijk, terwijl ze de kaart weer begon te bekijken die ze in haar hand hield.
Hij trok de derde stoel naar zich toe, legde het pakje op het tafeltje en wachtte op zichzelf, want hij ging dood van verlegenheid. Na een paar minuten vroeg hij of zij juffrouw Linde heette.
Toen legde ze de spijskaart neer en keek hem aan.
‘Ja. En wat wilt u en wie bent u?’
‘Eh, ik kom u iets brengen van een goede vriend.’ Hij grabbelde in zijn jaszakken en legde de in kranten gevouwen archiefstukken voor haar neer, terwijl hij ging zitten piekeren onder welke naam hij zich zou kunnen voorstellen: Langström of Piquet. Intussen had zij een der pakjes geopend, bekeek de kaarten en vouwde toen zonder merkbare emotie het pakje weer dicht.
‘Uit het archief van de fotograaf,’ zei hij. Ze bleef zwijgen, keek aandachtig met een schijnbaar verstrooide beweging van haar hoofd om zich heen, en vroeg toen of hij een vreemdeling was. Ze had een accent menen te bespeuren.
‘Ik ben een Zweed. Omstandigheden hebben mij tijdelijk naar deze stad gebracht.’
‘Hoe komt u aan deze documenten?’
‘Ze waren in veiligheid gebracht. Er is iets gebeurd met Kapitany. Ik meen dat de brieven en andere papieren nu in goede handen zijn. Er is gezorgd voor een pas en voor geld.’ Hij schoof het zware doosje met de sieraden en het zilvergeld in haar richting. Ze stopte de in kranten gewikkelde pakjes in haar handtas en in een zak van haar mantel, die naast haar over de stoelleuning lag. Ze toonde geen enkele verbazing, geen vreugde of ontroering. Toen de kelner naast hun tafeltje kwam staan om een bestelling op te nemen, wenkte ze met een kort handgebaar dat hij weg moest gaan. Hij bleef nog even staan en keek over het hoofd van Piquet aandachtig de zaal in, waar ruim honderd mensen voor hun eenvoudige maaltijd zaten.
Bella Linde stond op, liep naar de muzikanten toe en onderhield zich even met de pianist. De man haalde zijn schouders op, wenkte een der anderen die met een bundel muziek naderbij | |
| |
kwam en verschrikkelijk moest lachen. De violist tokkelde met zijn duim een melodietje op de snaren en de komiek van het gezelschap ging spottend in de houding staan. Bella draaide zich om en ging weer op haar stoel zitten.
‘Kunt u mij iets duidelijker op de hoogte stellen?’ vroeg ze.
‘Ik kan geen namen noemen,’ zei hij voorzichtig. ‘De naam van Yaro zegt u immers alles.’ Toen ze bleef zwijgen werd het hem bijna te machtig.
‘U moet mij geloven juffrouw Linde, dat ik met hen aan de goede kant sta. Kapitany is uitgeschakeld en morgen zult u op de u bekende plaats Yaro ontmoeten en met hem naar een veiliger oord gaan. Uw werk op dat kantoor is afgelopen, en...’
Het orkestje begon een plechtige, en opgewekte melodie te spelen, maar zo luid, dat Piquet zich niet meer verstaanbaar kon maken. Hij wachtte noodgedwongen met zijn stuntelige uiteenzetting en verbaasde zich over het onbewogen gezicht van dit knappe, beheerste meisje. Ze moest toch hevige emoties ondergaan. Zonder twijfel werd ze heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Piquet verwenste de slappe, onhandige Yaro Kiss, die - dat was duidelijk - doorlopend moest strijden tegen de nuchterheid van dokter Kovacs en de domheid van zijn andere huisgenoten.
De muziek zweeg. Piquet zei: ‘In dit pakje heeft Yaro sieraden van vroeger voor u ingepakt. Er zal wel een brief bij zijn. Ik had u thuis willen ontmoeten, waar ik op antwoord moest wachten. Ik weet niet of u het pakje hier kunt openen. Nu Kapitany dood is, en...’
‘Dood?’ vroeg Bella Linde ademloos.
Hij knikte en lachte haar bemoedigend toe. Hij zou geen enkele naam noemen, maar dit werd hem toch te gortig.
‘Ja,’ herhaalde hij, ‘Kapitany is dood. Het is misschien de eerste domme streek van de klokkenmaker...’
Hij had nog meer willen zeggen. Hij had willen zeggen dat de klokkenmaker zijn macht over haar had verloren. Hij had haar alles willen vertellen, maar het kon niet meer, want bij het woord ‘klokkenmaker’ was ze zo wit als een gipsen beeld opgevlogen. Het leek of ze zou gaan gillen. Met een ruk graaide ze haar mantel en handtas naar zich toe, deed een stap achteruit, greep met bevende hand het pakje met de sieraden van tafel en vluchtte. Ze gooide een stoel om, zodat Piquet bijna | |
| |
struikelde toen hij haar wilde volgen. De pianist kwam van het podium af en liep zo lomp mogelijk tegen hem aan, waarbij aan alle kanten beweging ontstond, dat in een tumult ontaardde, toen plotseling het licht uit ging. Er vloog een wijnfles langs het hoofd van Piquet. Er werd krachtig in het Duits gevloekt en er snerpte een fluitje.
Blindelings scharrelde Piquet naar de deur waardoor Bella Linde was verdwenen. Hij schaafde zich aan onbekende voorwerpen, brak een grote glasruit van een deur en vond een uitweg door een keuken die geheel verlaten was en waar een oliestel een goudkleurig licht verspreidde.
Juist toen hij buiten kwam in de duisternis met het blauwe schijnsel van verduisteringslampen, klonk er een slag, zo hevig en doordringend, dat hij met zijn handen aan zijn oren tegen een muur tuimelde. Hij draaide in een kolk van echo's en werd bekogeld met vette modder. Het loeiende gejank van sirenes overstemde het ruisen van een waterval. Het huilde van alle daken. Tien lichtkegels schoten omhoog, juist boven de branding in de Donau. Autolichten doofden nu geheel en de donkere monsters raasden als moordenaars over de met slijk bedekte wegen. Er werd geschoten, gebruld. Iemand riep het vreselijke Duitse woord: ‘Razzia...’
Een kolossale Duitse auto draaide loom om zijn eigen as en wierp het licht van een schijnwerper in alle zijstraten en portieken. Het was politie, die overal wegduikende schimmen een ‘halt’ toebrulde.
‘Halt!’ Een soldaat had Piquet te pakken, die op hoge toon in het Nederlands begon te vloeken en te schelden. Hij probeerde uit te leggen dat hij Zweed was.
‘Smoel houwen,’ zei de Duitser en bracht hem in looppas naar een muur, waar een dozijn mensen op een rij waren gezet. Omdat iemand zich verzette, schoot de andere soldaat op de onwillige arrestant af. De schijnwerper draaide even en Piquet vluchtte. Hij rende als een bezetene, sloeg een steeg in, holde door een parkje en kroop achter een stenen beeld toen er een troep soldaten in looppas aan hem voorbij ging. Hij schuifelde om het standbeeld heen, sprong over een hek en liet zich tussen de bladeren van een aantal planten vallen.
Een uur later werd de straat vrijgegeven. Het rumoer bedaarde. Er reden nog wat Duitse auto's voorbij en toen werd | |
| |
het onnatuurlijk stil. Met grote moeite vond Piquet de weg naar huis terug.
Daar stond Yaro Kiss al te wachten, in een portiekje, vlak bij de steeg naast de achterdeur.
‘Wat is er in godsnaam gebeurd, Langström?’
‘Ik geloof dat er een bom vanuit een vliegtuig in de Donau is gegooid. Er werd een razzia gehouden.’
‘Dat gebeurt meer,’ zei Kiss, klappertandend van angst. Hij schudde Piquet even heen en weer. ‘Ik heb me zo bezorgd om je gemaakt. Het is allemaal zo verschrikkelijk. Ik kan hier niet tegenop. Vertel me niet dat mijn lieve Bella iets is overkomen.’
‘Ze heeft jouw pakje gekregen. Ze is denkelijk op tijd aan de razzia ontkomen.’
‘Je bent een genie. Veracht me niet, maar ik ben zo bang dat de brieven in verkeerde handen terecht zullen komen. Vertel me waar de brieven zijn, want niemand is veilig als die onzalige dingen bij de verkeerde terecht komen.’
Ze waren door de smalle achterdeur weer in het huis gekomen en daar klonk vanuit het donker de stem van Stephan Toth: ‘Yaro Kiss, wat doen we met de klokkenmaker?’
‘Die sturen we vanavond nog met een enkele reis naar de hemel,’ zei Kiss opgewonden. Iemand lachte grimmig. Het was Kovacs. Hij zei: ‘Ik heb de brieven gevonden. De tas lag in het werkhok. Illesne hoeft de klokkenmaker niet weg te lokken.’
‘Prachtig, prachtig,’ riep Yaro Kiss, ert voegde er achter: ‘Ik heb hier gelukkig Herr Langström weer. Hij heeft het geld en het paspoort bij Bella afgeleverd, en is ontkomen aan een bom, die een brug had moeten treffen, maar die gelukkig in de Donau terecht is gekomen.’
‘Wat gaan we nu verder doen?’ vroeg Bierbaum klagelijk.
‘Maak toch licht, doe een lampje aan!’ riep Yaro. Even later verscheen Illesne in het smalle trappenhuis met een olielampje in haar handen. Alle gezichten zagen er uit als gele maskers.
‘Geef mij de brieven, Kovacs,’ zei Yaro Kiss bevend. Kovacs lachte hem toe. ‘Beste kerel,’ antwoordde hij bedaard, ‘die vreselijke brieven die jij schreef en waaruit onze vijanden een voor tientallen dodelijk archief samenstelden, gaan over enkele minuten de kachel in. Breng jij onze goede Langström naar het stationnetje en vergeet niet om Toth mee te nemen.
| |
| |
We moeten zakelijk zijn, want we hebben haast. De dood van Kapitany zal worden ontdekt en dan begint het spel pas goed. Morgen zal de politie hier een leeg nest vinden. Dan ligt de klokkenmaker als enig achtergeblevene dood op zijn vloer, of hij slaapt voorgoed ergens in een bos. Leve de vrijheid!’
‘Leve de vrijheid,’ herhaalde Piquet zacht. Hij stak zijn hand op naar dokter Kovacs, die hem met de vuist omhoog groette en toen de trap opliep in de richting van zijn kamer.
‘Geef me je papieren,’ zei Kiss. Hij bekeek het paspoort dat Piquet hem gaf, ruilde het in voor een geheel ander, voegde er een formulier bij waarop Langström zou kunnen reizen, gaf hem een mapje met het nodige geld en greep zijn handen.
‘Vriend, enige vriend...’ zei hij. Met een smekend gebaar wendde hij zich tot Stephan Toth.
‘Toe Stephan, ga dokter Kovacs even helpen met de kachel. Hij is zo vreselijk onhandig. Doe het even snel, want we moeten hier weg.’
Toth draaide zich langzaam om, ging naar boven terwijl Bierbaum naar de oude kast ging om buiten de auto gereed te maken.
‘We moeten gaan, nu moeten we gaan,’ zei Kiss gejaagd. Piquet groette Illesne, die nog altijd met het lampje in haar handen op de trap stond. Hij kende haar taal niet en hij probeerde Servus te zeggen, niet wetend of dit woord bij de situatie paste. Hij had gehoopt dat ze zou gaan glimlachen, maar tot zijn schrik zag hij dat ze huilde. De tranen liepen over haar smalle gezichtje. Ze slikte en mompelde een onverstaanbare groet.
‘Illesne houdt een beetje van je en ze kan niet goed afscheid nemen,’ zei Kiss zachtjes. Ze boog het hoofd, zette het lampje op een trede van de trap en ging naar boven. Ze loste op in het donker.
‘Kom nu mee,’ zei Kiss met een hese stem.
Ze gingen behoedzaam naar buiten waar Bierbaum bij de auto stond. Ze namen plaats. Niemand zei iets. Juist wilde Piquet vragen waarop ze wachtten, toen Stephan Toth ook uit het huis kwam met een tas in de hand.
‘Wat betekent dat?’ vroeg Yaro Kiss. Toth lachte geluidloos en zei in zijn moeilijk te vormen zinnen, dat Herr Doktor geen hout of kolen voor de kachel had. Hij vond het gevaarlijk om | |
| |
de brieven in huis te houden. Herr Kiss moet ze maar in snippers scheuren.'
Yaro Kiss zuchtte. ‘Wil je geloven Langström, dat we allemaal bang zijn voor deze papieren? Maar kom, snel Toth, schiet op.’
De kleine wagen reed weg. Bierbaum was niet meegegaan en Toth, die weinig anders kon dan simpele muziek maken, bedelen, stelen en slapen, kon wel degelijk de auto besturen. De man moest ondanks zijn donkere bril in de nacht beter kunnen zien dan overdag.
Tijdens de rit liet Kiss de tas geen ogenblik los. Telkens als ze een blauwe lantaarn passeerden, zag Piquet dat Kiss de oude tas met kranten dicht tegen zich had aangeklemd. Kovacs was achtergebleven om met de klokkenmaker af te rekenen en daarna zouden ze uit elkaar gaan. Piquet voelde zich eenzaam en hij kon er zich nauwelijks op verheugen, dat door zijn toedoen Yaro Kiss en Bella Linde morgen voorgoed bij elkaar zouden zijn.
De auto stopte na een paar uur te hebben gereden in een afgelegen streek.
‘Hier is het,’ zei Kiss. ‘Ik voel bij intuïtie dat je veilig thuis zult komen. Geloof je me, Langström?’
‘Ik onderschat je kunstenaarsintuïtie beslist niet,’ antwoordde Piquet met overtuiging. ‘Sedert ik je uit het rijtuig heb zien springen, juist voor je mij met de lantaarn kon zien zwaaien, geloof ik aan je bijna helderziende voorgevoelens.’
‘Zag je me springen voordat ik je met de lantaarn kon zien zwaaien? Dat kan toch niet. Je moet je vergissen!’ riep Yaro Kiss nerveus uit.
‘Laat ik de tas vasthouden, dan draag jij de lantaarn,’ zei Stephan Toth. Kiss weerde hem af: ‘Nee nee, bewaak jij de omgeving zolang ik Langström de weg kan wijzen.’ Hij hield de tas stijf tegen zich aan en sloeg een laan in. Toth haalde een voorwerp uit zijn jas. Het klikte even en Piquet zag, dat hij een lang Italiaans mes in zijn handen had. Kiss legde zijn hand op Piquets schouder en zei dat voorzichtigheid was geboden. Toth zou iedere aanvaller te lijf gaan, want de brieven en Langström zouden in veiligheid worden gebracht. Het koste wat het kosten wil.
Toth kwam naderbij, het mes waakzaam voor zich uit. Toen | |
| |
zag Piquet in het maanlicht hoe de arme Yaro Kiss de tas omklemde. Hij schaamde zich en zei: ‘Vergeef me, mijn beste Yaro, maar ditmaal was ik je intuïtie de baas. Misschien heb ik fout gehandeld, maar met zoveel onzekere mensen bij elkaar in een onveilig huis, heb ik anders gehandeld dan ik had moeten doen.’
‘Wat dan?’ vroeg Kiss en keek naar Toth.
‘Ik heb de tas met oude kranten gevuld. Gooi het ding maar tussen de struiken, want de brieven heb ik aan Bella Linde gegeven. Vergeef me, maar ik vond het beter en veiliger.’
Yaro bleef staan als een stenen beeld. Na enkele seconden rukte hij de sluitingen van de tas, graaide de kranten er uit en wierp die om zich heen. Hij liet de tas vallen en leunde tegen een boom. Hij gierde van het lachen. Hij schaterde het uit. Hij riep: ‘Mijn intuïtie, Langström! Daar ga ik met mijn intuïtie!’ En hij lachte weer onmatig.
‘Ik vond het beter. Nu hoef je geen zorg meer te hebben, want Bella Linde lijkt me niet iemand om risico te nemen. Ze vluchtte bij het nieuws dat Kapitany dood was. En toen ze het woord klokkenmaker hoorde, heeft ze waarschijnlijk snel haar plannen uitgevoerd. Je kunt gerust zijn. De papieren zijn veilig en jullie zijn gered.’
‘En dan te denken,’ zei Yaro Kiss, terwijl hij nog hijgde van het lachen, ‘dat de bezorgde dokter Kovacs mij toch de tas liet geven. Dat deed hij toch, Toth? Sta niet zo te kijken! Bedank onze trouwe Langström liever voor zijn moed.’
Stephan Toth keek schaapachtig om zich heen, stak zonder een woord te spreken zijn mes weg en liep terug naar de auto.
‘Hij is een beetje debiel, de sukkel,’ zei Kiss. ‘Maar kom mijn broedertje, we moeten voortmaken. Vind je dat ik de klokkenmaker moet doden?’
‘Hij zal nu weinig kwaad meer kunnen doen, Yaro. Hoe minder je onderneemt om de politie te ontlopen, hoe beter het is.’
Yaro Kiss knikte en mompelde dat het de beste raad was.
‘Bedenk wel, Yaro, de klokkenmaker was alleen maar verliefd. Zonder Bella Linde zal hij niets kunnen doen.’
‘Jajaja, je hebt gelijk... maar kom, we moeten opschieten. Over enkele minuten komt de trein. Een lokaaltreintje. Maar je papieren zijn in orde, je oude pas is vernietigd, en er bestaat | |
| |
morgen in Boedapest geen Langström meer. Trouwens...’ - en hij keek Piquet aan met een matte glimlach - ‘ik geloof dat mijn intuïtie mij direct al influisterde, dat er helemaal geen Langström bestaat.’
Piquet antwoordde niet. Hij zag lantaarns opdoemen en onder blauwe kappen ontdekte hij een klein station. Een slaperige beambte achter een loket bekeek zonder interesse de papieren, zette er een paar stempels op. Toen wachtten ze weer. Yaro Kiss had zijn arm gegrepen en liep in gedachten met langzame passen over het verlaten emplacement heen en weer. Hij wilde misschien nog wat zeggen, maar de naderende trein overstemde bij voorbaat zijn woorden.
‘Kus Bella Linde van me,’ riep Piquet. Yaro knikte ernstig.
‘Later, veel later kom ik jullie misschien opzoeken, Yaro!’
‘Niet doen,’ zei de kunstschilder. ‘We moeten deze tijd vergeten. Heb dank voor alles. Vaarwel... vaarwel...’ Hij opende voordat het treintje geheel stilstond al een smalle deur, duwde Piquet bijna met geweld naar binnen en zei nog eens: ‘Vaarwel...!’
Direct daarop ging het treintje verder en Piquet, die tussen werkvolk en een paar slapende soldaten terecht was gekomen, drong zich naar het raampje en probeerde naar buiten te kijken, naar de goede Yaro Kiss. Maar het laatste wat hij zag was een schommelende lamp met gedempt licht en daaronder, op een lage houten bank zat de arme kunstschilder onbeweeglijk en met het hoofd in de handen naar de grond te kijken. Hij zag er niet uit als iemand, waarvoor morgen de zon op zou gaan.
|
|