| |
| |
| |
Donderdag
ONGEVEER op hetzelfde ogenblik, dat Edmond de Wilde ontwaakte en de nachtwaker Nelemans in bed stapte, bracht Hugo Dalenbrink zijn meisje thuis en liep Koppeschaar met vlugge, grote passen door de hal van de bank. Hij had haast. Hij botste bijna tegen Reuling op, die snel omkeek of juffrouw Dijkslag wel zag, dat de secretaris nu zelf eens tien minuten te laat was gekomen. Ze zag het en zette de koptelefoon op.
Koppeschaar zwaaide linksom het trapje op, wierp een glazen deur open en stond dreigend aan de ingang van de secretarie. Er werden acht cigaretten uitgeknepen. Het personeel had Koppeschaar niet meer verwacht. Juffrouw Dijkslag had reeds driemaal op de knop gedrukt en toen de gezichten boven de marmeren rand uit kwamen kijken, waarbij het leek of er daar boven poppenkast gespeeld werd, zei ze:
- Oog Meester, Paard Vet....
Het gegichel boven en de beklemmende stilte beneden maakten de secretaris woedend. Een uitgetrapte cigaret opzijschoppend, naderde hij een nieuweling, een dikke, niet al te slimme bode. De man heette Varkevisser. Hij moest bij het opgeven van de namen viermaal de zijne overspellen.
- Varkú of varkén, informeerde Koppeschaar, het gouden vulpotlood onbeweeglijk op de blocnote houdend.
- Varrekú of Vérken, spreek duidelijk vriend, ik versta je niet. Dus gewoon Varkevisser zeg je? Een vent die varkens vist? Enkelvoud of meervoud? Vist hij één of meer van die beesten? Toe dan! Het lijkt wel of je niet eens meer kunt denken, dat komt van 't roken. Weet je dat het verboden is? Weet je dat er brand kan komen en dat jij geen geld hebt om de schade te vergoeden? Weet je dat Varkevanger? Ja?.... Onthoud het dan!
Voordat Rina kon bellen, stond Koppeschaar al tussen de kassiers, die hun pepermunt en hun broodjes wegmoffelden.
| |
| |
- En hier is het een cafetaria. Hoe heet u? En u? En u?
Honig van Dam stak een grote sigaar op en blies Koppeschaar de geurige rook om de dunne oren. - U bent laat! zei hij.
- Jáaa..., zong Koppeschaar en zijn kersenogen gloeiden, - zeker meneer Honig van Dam, ik moest daarbuiten even mijn ogen gebruiken en uw personeel in de gaten houden; sommigen van die huilende meisjes kunnen méér dan klappers opbergen en oude heren sentimenteel maken!
Het was ontzettend grappig. Niemand lachte. Alle deuren werden op een kier gezet. Boven liep men op de tenen naar de balustrade. Alleen de bloemenman buiten bewoog zich als een mens. Hij had een grote partij nieuwe herfstbloemen in emmers gezet, zijn theerozen waren van het zachtste geel dat men zich denken kon.
Vanaf zijn balkon keek Edmond de Wilde naar de bloemen. Dan keek hij naar de verlepte dahlia's in de vaas op zijn tafel en hij moest glimlachen zonder erbij te denken. Automatisch stak hij zijn hand al uit naar de telefoon, maar met een snel gebaar trok hij die hand weer terug. Het kwam er niet op aan, te weten hoe laat het was en of de conferentie gisteren geslaagd was. Zonder hem zou de wereld ook wel doordraaien. De wereld draaide door. Koppeschaar nam de hoorn van de telefoon en belde de garage op, waar de auto van de directeur werd gestald. Hij wenste te weten of de wagen juist was weggehaald of een half uur geleden was teruggebracht.
Honig van Dam telefoneerde ook al. De rustige, hoge damesstem deed hem met de ogen knipperen. Hij vroeg of juffrouw Barnouw aan haar zuster wilde vragen, waar dat dossier gebleven was, de bode wist het niet....
- Juist teruggebracht, zei de garagehouder.
- Mijn zusje slaapt meneer Honig, maar zal ik het even vragen?
- Door de chauffeur teruggebracht zegt u?
- Dank u juffrouw, er is geen haast bij, ik hoor het nog wel....
| |
| |
....Theerozen, zei Edmond de Wilde, ....inderdaad, het waren theerozen.... een kamer vol....
- U houdt me op de hoogte! gebood Koppeschaar.
- Doet u haar de groeten van ons? Goedendag juffrouw Barnouw.
- En zwijg tegen die nachtwaker en tegen die chauffeur. Bonjour!
....Theerozen..., zei Edmond de Wilde. Toen belde hij toch, hij wilde alleen maar weten hoe laat het was. Het zou wel weer te laat zijn, het was altijd te laat....
Nadat Laura Barnouw de hoorn had neergelegd, ging ze naar de kamer van Hetty. Ze zag haar zusje gekleed op bed liggen. Hetty had de kammetjes uit haar haar verloren. Van een dossier zou ze wel niets afweten.
- Wil je thee? vroeg Laura. Er was niets in de kamer om zo dromerig en vertederd naar te kijken. Een meisje van vijf en twintig kon je toch ook geen standje meer maken zonder de kans te lopen voor jaloers te worden gehouden. Laura zette drie kopjes op het blad. Ze zette er één terug. Voor de eerste maal in haar leven wist ze niet wat ze nu verder moest doen. Ze schonk dus alleen maar thee en ging naast het divanbed van Hetty op een pouf zitten. Na een tijdje vroeg ze geheel onverwachts:
- Houd je van hem?
- Ja.
- Weet je 't zeker?
- Ja.... het is allemaal opeens zo goed.
- En zo vlug, zei Laura. Haar glimlach verzachtte de ironie. Ze dacht: een man wint altijd. Een vreemd idee, dat hij dertig jaar geleden bestemd werd om haar dit te laten zeggen.
- Toe, zei Hetty. Ze stak haar hand uit. - Toe Laura, begrijp het nou.
- Ga jij nu eerst maar slapen, als hij straks met bloemen komt, moet je er beter uitzien dan nu.
Ondanks zichzelf schoot Hetty in een lach.
| |
| |
De kamer was ruimer geworden. Het zonlicht speelde in de facetten van een flacon op de kleine kaptafel. Achter alle deuren was ruimte en in die ruimte leefde Hugo Dalenbrink. Hij was er, hij haalde er adem en de echo van zijn stem klonk overal.
Voor Koppeschaar was de grond onder zijn voeten het middelpunt van de wereld; het knooppunt van een spinneweb, waarin hij zich had te verdedigen. Van de duizend mannen waren er zeker negenhonderd, die vriendelijker en schappelijker waren dan hij, maar ook minder eerlijk en zelfs oneerlijk. Koppeschaar geloof de niet in hartelijke klappen op zijn schouders en als iemand hem, langer dan voor de beleefdheid noodzakelijk was, de hand schudde, dan kreeg hij argwaan. Met enig recht noemde hij Honig een corrupte kerel en hij zei hem dat zonder stemverheffing midden in het gezicht. Hij deed dat terwille van zijn plicht en met dezelfde overtuiging, waarmede hij de redelijkheid van het ordereglement diende. Spotbriefjes over zijn naam wierp hij half gelezen in de prullenmand. De uitroepen van de telefoniste werden niet als ‘feilen’ toegevoegd aan de cigaretten en al het andere in de beruchte lade van zijn bureau. Dat waren particuliere aangelegenheden, die hij bij tijd en wijle teruggaf, gelijk de bode Varkevisser had moeten ondervinden.
's Morgens om half negen had Koppeschaar gedacht: hoe krijg ik die zaak van Kaft & Kroner in het reine?
Hij liep met zijn hoed in de hand, omdat het buitengewoon warm was - de zomer leek stil te staan in een onmerkbare herfst - over een der boulevards. Het vraagstuk van die effecten was even ingewikkeld als en vertoonde overeenkomst met het drukke stadsverkeer, dat uit tientallen lanen en straten langs hem heen gleed. Koppeschaar wist, evenals de naïeve Honig van Dam, dat er iets was vastgelopen in de gecompliceerde structuur van de economische wereld. Hij echter waagde zich niet aan eenvoudige en
| |
| |
onuitvoerbare oplossingen, en filosoferen over eventuele oorzaken kwam hem even onzinnig voor als het stellen van altijd falende prognosen. Hij dacht: je kunt een proces niet tegenhouden, de krachten zijn te groot en te veelzijdig. Je kunt ook geen auto tegenhouden, die met onverantwoordelijke snelheid de verkeersregels tart. Die auto daar....
Als een klapdeur sloeg het probleem om. Heel het denkspelletje van Koppeschaar, geprojecteerd in het dagelijks straatverkeer, zonk weg tussen de naden van de straatstenen, want ‘die auto daar’ was de wagen van Edmond de Wilde! Twéé, drie seconden en hij was voorbij. Koppeschaar wendde zich met een ruk om en gewend aan cijfers zag hij het nummerbord in een zijlaan verdwijnen. Maar niet de code van letters en cijfers bleef achter in zijn herinnering; het was een ander beeld, dat bestond uit de gezichten van Dalenbrink en juffrouw Barnouw.
- Wèl verdomd..., zei Koppeschaar. Een zieke typiste en een chauffeur die de wagen gereed diende te houden, maakten misbruik van de gelegenheid. De auto spoedde zich naar de binnenstad. Men hoefde geen romanticus te zijn om een juiste gevolgtrekking te kunnen maken. Honig mocht zoiets mooi en grappig vinden en er een minnelied van Chopin bij fluiten, Koppeschaar, die van nature schuw was voor de liefdesaangelegenheden van anderen, achtte dit alleen maar afkeurenswaardig, omdat het ‘de zaak’ betrof.
Hij zette zijn hoed op en liep in versnelde pas naar de bank. Bij elke stap steeg zijn ergernis. De gevoelens van Dalenbrink gingen hem niet aan.
Koppeschaar hoorde het straatorgel niet spelen. Hij voelde niet de zachtheid van de morgenzon.
....Als mijn secretaris..., dacht hij,.... zoiets deed, dan zou ik hem de straat op sturen, en dacht Edmond de Wilde er anders over?
Uit zijn evenwicht gebracht, dat dagelijks met de zware gewichten van de plicht was belast, verscheen Koppeschaar op kantoor. Hij had een omweg gemaakt om, voor hij kwam,
| |
| |
even na te kunnen denken, en toen hij de portier voorbij was, stond hij midden in de corruptie: roken, snoepen, luieren. Zonder er bij te denken, liep hij naar de opening, die gisteren nog door een glazen wand was afgesloten. Hij schopte een uitgetrapte cigaret opzij: - Hoe heet jij vriend? Varke.... wát?
De eenzaamheid weerkaatste in alle niet weggehaalde vensters.
Koppeschaar zag zichzelf gebaren, hij haatte zijn eigen stem. Boven kwamen vier meisjeskopjes te voorschijn, de kassiers gluurden met valse glimlachjes door de loketten.
- En hier is het een cafetaria....
De grijze rook van een dure sigaar werd hem krachtig in het gezicht geblazen. De geld en tijd verspillende Honig tartte hem.
- Jáaa, zeker meneer Honig van Dam, ik moest daarbuiten....
Daarna had hij zijn kamer afgesloten. Zijn afgemeten gepraat, onhoorbaar als op een film, waarvan de geluidsinstallatie is uitgeslagen, verwekte lachlust bij de toeschouwers. Doch er werd weer gewerkt. Het oog - het boze oog - van meester Koppeschaar maakte inderdaad het paard van Edmond de Wilde vet!
Terwijl Koppeschaar telefoneerde kwam de procuratiehouder naar beneden. In het voorbijlopen sprak hij Honig aan die, niet bijster op zijn gemak, naar de algemeen secretaris stond te kijken.
- Wat voert onze hoogeerwaarde baas deze week uit?
- Patience..., antwoordde Honig dubbelzinnig. Ze gingen samen naar de kleine vergaderzaal, waar Wiersma van Kaft & Kroner al met zijn vingers zat te trommelen. Hij was vroeg gekomen; hij moest en zou Edmond de Wilde persoonlijk spreken. De directeur was niet te spreken. Wiersma was het type van een zakenman, die met zijn benen op de grond staat en niet bang is om tot over de knieën in de modder te zakken. Zijn secretaresse, die mee was ge- | |
| |
komen, was van een zeldzame bekoorlijkheid, waarover juffrouw Dijkslag een stroom van kwinkslagen ten beste gaf. Het speet de heer Wiersma geducht, maar hij eiste dat de directeur hem zou ontvangen. Het speet de heren dubbel, maar het kon niet. - Wel Godverdomme, zei de heer Wiersma. Zijn keurig maatcostuum werd ogenblikkelijk belachelijk. Zijn schoenen kraakten protserig en zijn in streepjes gekamde scheiding stonk naar de kapper.
Koppeschaar, die juist binnenkwam, zei dat hij geen gevloek wenste. Geen glasruit kon de mening van de heer Wiersma meer tegenhouden. Over enkele minuten zou de bank geopend worden.
- Schrijf op Tilly.... Hooggeachte heer De Wilde, naar aanleiding van en in aansluiting op....
- Ze heet ‘Tilly’, zeiden de meisjes, en Reuling zei, met een schuin oog op juffrouw Mina van de koffiekamer: - Die zal geen kind krijgen, wees maar niet bang.... Hij lachte eens tegen Tilly, die hem haar Grieks profiel toekeerde.
- ....Inzake onze besprekingen, uit hoofde van.... gelet op.... dientengevolge.... in vouwe dezes.... heb ik de eer.... na ampele overwegingen.... te besluiten tot.... met de meeste Hoogachtig.... geheel de Uwe....
Koppeschaar zweette bloed.
- Dat kunt u niet doen, meneer Wiersma!
- U zult eens zien wat ik kan! Geef een enveloppe Til!
- Er is liefde op Til, schreeuwde Rina Dijkslag. En Reuling, de hand aan de draaideur, riep met een zware en waarschuwende stem: - Dámes!....
Het publiek kwam binnen met aktentassen, couponboekjes, cheques en geld. Tegen de stroom in laveerde Wiersma naar de uitgang, gevolgd door zijn lieftallige secretaresse.
Honig van Dam besloot ogenblikkelijk in te grijpen. Waar kon dat meisje van Barnouw die klapper hebben gelaten? Die brief liet hem koud, dat was een zaak van Koppeschaar, maar dat meisje kon de dupe wel eens worden. Een brief kan toch niet lopen?
| |
| |
Die brief was getypt op de afdeling van juffrouw Vis. De agenda wees uit, dat hij gecollationneerd was door Brugman en Van der Made. Wie had het ding getypt? Juffrouw Berkenhout? Juffrouw Bisdom? Wist dan niemand meer wat erin had gestaan? Bij de uitgaande stukken stond hij als ‘spoed 4.4583 A.’ Op de secretarie keerde men de laden om. Nergens de copie van een brief aan K. & K. Misschien had die ongure Wiersma het ding wel in zijn zak gehad....
Niemand begreep de situatie, ook Honig niet. En dan.... als de doorslag werd teruggevonden, zou Wiersma zeggen dat het hem speet, maar dat gedane zaken geen keer nemen.... nooit! Wie had de brief opgemaakt! Kortius? Janssen? De Wilde zelf?
- We kunnen nèt zo goed naar huis gaan, raasde Honig, - als de administratie niet klopt, heeft het geen zin om een administratie te voeren!
- Uw personeel! hoonde Koppeschaar.
- Uw ingewikkelde administratie! beet Honig terug.
Op de tweede verdieping was juffrouw Versnellen jarig. Ze tracteerde op gebakjes. Ze had bloemen gekregen en een boek. Alle employé's zaten op hun schrijftafels en schommelden met hun benen. In de schrijfmachines staken half voltooide brieven als vlaggen omhoog. Elly Versnellen was zes en twintig. Ze was nu al bijna vijf jaar op kantoor. Een prettig kantoor, zei ze. Honig van Dam kwam ook nog even feliciteren.
- Blijf zitten, dames en heren, blijf rustig zitten, zo zo juffertje, dat is weer een jaartje er bij, ja ja, ach ach, de tijd gaat snel lieve kind. Hebben jullie geen doorslag gevonden van een brief aan Kaft? Als hij niet op de secretarie is zoek geraakt, moet het hier gebeurd zijn.... welja, laat ik een roomhoorn nemen, krijg ik ook niet iedere dag. Een spoedbrief, een A. En wanneer ga je trouwen meisje?
Edmond de Wilde wandelde rustig aan de zonzijde over de boulevard. Het was stil buiten. Op de terrassen van de
| |
| |
café's zaten nog vele bezoekers te genieten van de warmte. Een troepje schoolkinderen liep twee aan twee langs de huizen en kwetterde als mussen.
De Wilde had een ogenblik stil gestaan voor de bloemenkiosk met de gedachte om theerozen te kopen, maar hij had zijn weg vervolgd, toen hij zichzelf betrapte. Hij was te oud om bloemen te kopen. Hij ging hoogstens uit nieuwsgierigheid en hij zou zeker te laat komen, omdat het ‘te laat’ niet afhangt van de aankomst, maar van het tijdstip waarop men de reis begint. Uitrekenen was onmogelijk; hij had geen horloge bij zich.
Het was opmerkelijk, dat een man als hij, die zoveel invloed had en zoveel macht bezat, vrijwel buiten het leven stond. Als het een enkele maal voorkwam, dat hij om bepaalde redenen genoodzaakt was de uitvoering van een door hem gegeven bevel te achterhalen, stuitte hij op een schier eindeloze reeks van personen, die van elkaar niets afwisten en die de draagwijdte van de opdracht niet konden overzien. Het onderdeel van die opdracht hing dan weer af van de persoon, die met de uitvoering was belast en werd gekleurd door diens karakter. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid waren vaak dusdanig het gevolg van het steunen op anderen, dat het raadzaam en begrijpelijk was, hiervoor mensen uit te zoeken, die krachtens hun aanleg geen last hadden van een te grote intelligentie. Daar Edmond de Wilde niet alleen intelligent was, maar bovendien een gevaarlijk grote dosis humor bezat, had hij zich wel terug moeten trekken uit de plechtige stoet van zakenlieden, ambassadeurs, politici, financiers en idealisten, die de wereld wensten te beheersen. Edmond de Wilde had een andere rol gespeeld: hij beheerste hen! Hij liet de anderen struikelen over kleine oneffenheden. Hij keek aandachtig naar hen, die blindelings vielen en liep zelf met een boog om de struikelblokken heen. Hij had zich veilig gesteld en dáárom kocht hij liever geen bloemen, ofschoon hij naar een feest ging. Hij had bloemen kunnen sturen, bedacht hij zich,
| |
| |
maar nee.... alleen kunstrozen houden het langer dan dertig jaar uit.
De schoolkinderen staken onder leiding van een jonge, kordate onderwijzer het plein over. Hun snelle, dunne beentjes krioelden over het asfalt. De Wilde dacht: zonder zijn mager maandsalaris laat hij al die kinderen aan hun onzeker lot over.
Het is toch duidelijk, dat ieder mens zijn prijs heeft. Het is betreurenswaardig, maar het is zo.... Mijn God, daar heb je Honig!
Sneller dan men van hem verwacht zou hebben, schoot Edmond de Wilde een zijstraat in. Hij keek niet om, maar dacht: wat doet Honig om deze tijd op straat?....
Honig van Dam had eerst een taxi willen nemen; hij had ook wel kunnen opbellen, maar het eerste zou gedeclareerd moeten worden en dus geconstateerd door Koppeschaar en het tweede zou hem geen meter nader brengen tot een stem, die hem nieuwsgierig had gemaakt. De muzikale, intuïtieve chef van het personeel had een voorkeur voor vrouwen. Dat maakte hem beminnelijk en slap, verdacht en belachelijk. Hij had altijd een wakend oog gehouden op dat meisje Hetty en hij wist zelf niet waarom. Maar de stem van haar zuster had hem een wonderlijke sensatie gegeven, die Hetty aantrekkelijker deed worden. Hij kende die stem! Hij werd er dusdanig door aangetrokken, dat hij de zoekgeraakte brief te baat nam om met die vrouw in kennis te komen.
Gewend aan zijn eigen draaierijen, wond hij zich op over de brief.
Die brief moest en zou terecht komen, er hing van alles van af!
Wáár had dat kind die klapper gelaten? Hij verwierp de gedachte, dat hij bloemen voor de overspannen Hetty mee moest nemen. Dan denken ze er weer wat van, ‘ze’ dachten altijd wat....
Het onverwachte kan achteraf altijd verklaard worden,
| |
| |
ook al zijn de meest geniale invallen van een beklemmende subjectiviteit.
Honig stond stil, vlak voor het huis waar Hetty Barnouw woonde en waar een rustige, koele stem door de telefoon tot Honig gesproken had.
Voor de deur van dat huis stond de brede, voorname auto van Edmond de Wilde.
- Nou begrijp ik het al..., zei Honig onthutst. Het was vooral nodig, dat ‘ze’ hem een verwijt maakten en als de combinatie Hetty - De Wilde niet opging, was haar tien jaar oudere zuster het onderwerp van al die geheimzinnigheid.
Honig van Dam draaide zich om met een gebaar of hij zich plotseling iets herinnerde en maakte dat hij wegkwam; Zijn eigen zwakheden werden deugden door het voorbeeld van Edmond de Wilde. En over die brief moest iedereen maar zwijgen. Een goede uitvlucht voor Koppeschaar, die niet wist wat hij doen moest en natuurlijk ook wel begreep, dat die brief gerust gestolen kon worden....
En Honig van Dam dacht niet meer aan de gevolgen, niet meer aan de mensen, die zonder werk zouden komen en ook niet meer aan zijn moordende ruzies met Koppeschaar. Maar hij dacht: zie je nu wel, één vrouw is meer waard dan de hele wereld en dan die hele, nutteloze rommel.
Hij spoedde zich naar een standplaats voor taxi's en liet zich naar de bank terugrijden. Stel je voor, dacht hij, dat ik daar met bloemen was gekomen!....
Hetty had nog geen twee uur lang intensief geslapen. Ze ontwaakte in een nieuwe wereld, die er altijd al geweest was. Ze ontdekte ook niet de wereld, maar zichzelf. Ze vergeleek het slapen in het bos met haar leven gedurende de laatste jaren, waarin ze gewacht had, in een dromend besef van nutteloos opstaan en tevergeefs naar bed gaan.
Nu stond ze voor de eerste maal werkelijk op. Ze had gekozen, ze wist wat ze zou worden: de vrouw van Hugo, van de enige man die nog bestond. Al het vertrouwen dat ze had, zag ze weerspiegeld in zijn bruine ogen. Haar eigen
| |
| |
verlangen trilde ongeduldig in zijn sterke, mooie handen. En had ze dat niet altijd geweten?
Laura hoorde haar opstaan. Zij hoorde hoe haar zusje een bad nam, zich zingend aankleedde. Ze dacht: waar haalt dat kind het vertrouwen vandaan? Is het nu domheid of ongeduld, of is zij werkelijk mijn meerdere?
- Laura.... mag ik je onderjurk aan, die blauwe?
- Ja, zei Laura tegen haar lege, zakelijke kamer en tegen het portret van haar vader op de schoorsteen.
- En mag ik je ketting om, die witte?
- Ja, zei Laura. Ze boog zich over haar werk. Mijn ketting, dacht ze, mijn jurk, mijn parfum en hij zal het niet eens zien, hij ziet háár.
Erik had die ketting eens in zijn hand genomen en hem glimlachend laten terugvallen op haar hals en zij had hem ironisch aangekeken.
- Laura, mag ik....
- Ja, zei Laura. - Doe maar! Ze keek naar buiten, omdat er een auto voor het huis stopte en ze zag hoe Hugo Dalenbrink met een arm vol theerozen zich zo snel mogelijk naar de voordeur begaf.
Het was elf uur. Edmond de Wilde duwde de zware deuren van het station open en betrad de tegelvloer van de hal. Vijf van de zeven loketten waren buiten dienst en voor de twee die open stonden, verdrong zich een groot aantal mensen in dunne, lange rijen. Op het glas van een derde loket hing een kartonnen bordje met de vermelding, dat vanaf elf uur kaartjes verkrijgbaar waren.
Edmond de Wilde tikte met de knop van zijn wandelstok tegen het ronde spreekruitje, dat een weinig naarbinnen was gemonteerd. Een jonge ambtenaar keek hem aan, gaapte even en wees verveeld naar het bordje en in dezelfde beweging naar een der klokken.
- Mijn trein..., zei De Wilde vriendelijk en bleef staan. Om twee minuten over het hele uur zou de diesel vertrekken; er was geen denken aan, dat hij het zou halen.
| |
| |
Hij klopte luider en dringend. De ambtenaar bleef leunen en trok sloom zijn schouders op zonder te kijken. Het duurde een minuut. Dan maakte de jongeman zich langzaam van de muur los, alsof hij zich uit de lijm trok. Met een onaangename knal werd het luikje omhooggerukt.
- Zegt u het eens....
- Is dit een manier van doen? vroeg De Wilde, strak van boosheid.
- Kan ik niet helpen.... voorschriften... retour of enkel?
Harder dan goed voor hem was, snelde Edmond de Wilde weer over de tegels, moest wachten om zijn kaartje te laten knippen, moest wachten op een lorrie die voorbij reed, moest wachten bij de trap en zag, bovengekomen, de trein wegrijden. Geen rook en geen gefluit of moeizaam gepuf. De trein sloop weg, snel en laag over de grond. De mensen, die afscheid hadden genomen van de reizigers, draaiden zich om en gingen terug naar beneden. Een beambte verwisselde de vertrektijd in een stilstaande klok achter geel aangeslagen glas. Een wagenmeester sloeg keurend met zijn hamer op de buffers. Het galmde hoog en met een dubbele echo in de glazen kap.
Natuurlijk, dacht Edmond de Wilde, mijn klok was achter. Het scheelt een paar minuten, maar nu scheelt het me een vol uur.... dat scheelt ‘daarginds’ een uur of drie en dat scheelt meer dan dertig jaar.... Alles door de voorschriften. Kijk ik zelf niet altijd of de loketten niet te vroeg opengaan? Honig moet Reuling nog een vermaning geven, omdat hij Maandag de bank twee minuten te vroeg voor het publiek heeft opengesteld. Maar nu ben ik publiek; ziedaar het gevolg. Er is nu een plaats open in die trein. Daar zit niemand en die niemand ben ik. Geen mens weet dat of merkt het en ik sta hier machteloos als een bevroren spiegelbeeld. Ik koop een krant, ik drink een kop koffie in een wachtkamer en goed beschouwd ben ik hier niet....
In de wachtkamer zat hij naast een man van een jaar of veertig.
| |
| |
- Ik ben te vroeg, zei de man en hij stampte met zijn lepeltje het suikerklontje stuk. - De trein gaat om twaalftwee, tijd zat!
Edmond de Wilde kon gemakkelijk met iedereen praten. Het omzeilen van geschilpunten noemde hij met enige trots zijn psychologisch inzicht. Het uithoren van anderen noemde hij tact. Wat of meneer was?
- Econoom, zei de man. - Zó zó zó..., antwoordde De Wilde. En hoe bracht meneer dat in practijk? Hij kreeg een verwarde uiteenzetting, waarnaar hij niet luisterde. De man was geen econoom. Hij was alleen maar ontevreden. Hij stak tien vingers op en zei:
- Als een man van laat ons zeggen veertig jaar, vader van laat ons zeggen drie kinderen, in de week, zegge een inkomen boekt van....
- Zo is het! zei De Wilde.
- En als hij op deze basis een kapitaal doet aangroeien van laat ons zeggen....
Edmond de Wilde hoorde Nobel praten en Honig en Koppeschaar en Reuling.
- En die man zet zich voor de volle honderd procent in meneer, dan....
- Ja ja, ik begrijp het, vond De Wilde. Hij kreeg les in alles en dronk zwarte koffie. Hij luisterde naar de juiste arbeidsvoorwaarden, naar de zekerheid van de wieg tot aan het graf. Hij dacht aan de tranen van Hetty Barnouw en hij zweeg. Het was allemaal heel eenvoudig daar op het perron. Heel de wereld zou veranderd en verbeterd kunnen worden. Ook zonder bloemen.
- Als ik bij wijze van spreken minister was, dan....
Nee man, dacht Edmond de Wilde, daar ben je te netjes en te simpel voor. Hij liet de naam van Marx vallen, zomaar, plompverloren.
- Die idioot! schold de econoom. Marx was dit en Marx was dat. - Als ik om maar wat te zeggen....
- Kent U Edmond de Wilde?
| |
| |
De man viel terug in zijn normale proporties van iemand die te vroeg was voor de trein. Hij keek verrast. Bedoelde meneer soms die linksbuiten van ‘Holland Wint’?
- Laat ons dat zeggen, zei De Wilde venijnig. Hij dacht: ik had voetballer moeten worden. Hij nam afscheid van zijn vakgenoot en wandelde over het perron. Hij had er niet naar gevraagd, maar was ervan overtuigd, dat de man in de wachtkamer veertig jaar oud was en drie kinderen had.
Langzamerhand kwamen er weer mensen met koffertjes, bloemen, fototoestellen, aktentassen en kranten. Het werd drukkend warm en de treinen, die zo nu en dan binnenliepen, waren propvol.
Een uur wachten is niet zo buitengewoon lang. Edmond de Wilde had vijf en dertig jaar gewacht. Vijf en dertig jaar lang met mensen over een betere wereld gepraat en vijf en dertig jaar lang het voorbeeld gegeven onder het drinken van sterke koffie. Maar al die tijd had hij zonder bloemen gezeten, alleen op een perron, want een trein gaat sneller dan een mens kan lopen.
Juist wilde hij instappen, toen hij zich haastig achter een aantal vacantiegangers verschool. Hij had een meisje zien staan, een jonge vrouw die hem bekend voorkwam. Aan de man die naast haar stond herkende Edmond de Wilde het rustige vrouwenprofiel. Het waren Wiersma van Kaft & Kroner en zijn secretaresse en die moesten hem op dit ogenblik niet zien!
In de overvolle wagen stond een jongeman op voor de oude heer die geen eigen plaats had kunnen vinden. Een jongen met een goedig, slap gezicht. De Wilde ging dankbaar zitten. Hij had zich geen raad geweten, als hij nu nog had moeten staan ook. Waarom, dacht hij, vind ik dat gezicht goedig en slap? Het is een gewoon gezicht, zoiets als dat van Dalenbrink. Dan herinnerde hij zich, dat Dalenbrink altijd bloemen kocht en hij had moeite om niet hardop te lachen. Hij had tevens plezier om het feit, dat Wiersma in dezelfde trein zat. Ook te laat?
| |
| |
Maar daarover zou Wiersma zich nooit bekommeren!
De reis duurde lang. Hij keek eens naar al die vreemde mensen om zich heen. Zij zaten hier als vreemden tegenover elkaar. Hij had dit voor de eerste maal in zijn leven gemerkt, toen hij als kleine jongen van een jaar of vier met zijn moeder een korte treinreis had gemaakt. Evenals alle kleine kinderen had Edmond er genoegen in gevonden om op de bank te klauteren en dan te zien wat de reizigers in de andere coupé deden. Zijn aandacht was toen getrokken door de aanwezigheid van een oude heer met wit haar en een bril op. Zo klein als hij was, had Edmond plotseling gevoeld, dat hij geen vader had. Waarom had hij geen vader? Zijn moeder had aan iemand, die Edmond vergeten was, medegedeeld, dat zij als weduwe een karige boterham verdiende en dat kinderen misschien wel lief waren, maar veel zorg gaven. Er zat ook nog iemand te slapen en er waren visboeren bij en schreeuwerige meiden van de kaarsenfabriek. Een primitieve, puffende trein zonder vaart.
Naast Edmond de Wilde stond een meisje. Een knap, slank meisje. Ze las in een boek en leunde met haar knieën tegen de bank, waarop De Wilde had plaatsgenomen. In de spiegelende vensters van de trein zag hij zichzelf zitten met een meisje vlak naast zich. Het leek een foto achter dik glas die, als door een onzichtbare wind voortgejaagd, over het land, door de huizen en voorbij de polders werd gedragen. Wat was het ook weer voor een boek? De Wilde keek op en las de titel. Hij glimlachte. Hij kende het boek niet. Hij lette nu beter op de mensen: een stevige, kordate dame met een zoon die sprekend op haar leek, een verloofd stel en een stuk of vijf jongemannen die bij elkaar hoorden, want ze praatten druk en hadden plezier om niets. De jongeman die voor hem was opgestaan, scheen niet bij hen te horen; hij keek verdroomd naar het meisje, dat deed of ze las. Het opmerkelijkste was wel, dat geen van deze mensen Edmond de Wilde herkende. Was hij dan alleen maar een
| |
| |
beroemdheid in een zeer beperkte kring, die in schijn de wereld omsloot? Hier was niemand die vleiend tegen hem lachte, overdreven boog en achteruitlopend de coupé verliet. Wiersma zou dat zeker gedaan hebben. Zijn stem klonk dan onnatuurlijk beheerst en geaffecteerd. De man lachte om alles waarvan hij meende, dat het als geestig was bedoeld. Hij lachte dan met horten en schudde met zijn grof, rood hoofd. Maar als de portier een goede grap ten beste gaf, dan zei Wiersma: - Doe niet zo misselijk kerel.... let op je deur! Daar word je voor betaald.
De schaduw van een enorme overkapping zette de coupé nagenoeg in donker. De mensen stonden op, trokken hun jassen en mantels aan en baanden zich een weg naar de uitgang van de trein. Een koele luchtstroom dreef de bedompte geur weg. De deuren werden geopend vóórdat de diesel nog geheel stilstond. Het meisje, dat naast hem had gestaan, was al verdwenen zonder dat hij haar had zien gaan.
Honderden mensen bewogen zich naar de trappen, deinden als in golfslag voortbewogen water naar de uitgang en vloeiden de stad in.
Edmond de Wilde had geen lust om met een tram verder te gaan. Hij wandelde rustig langs de brede lanen, zijn tas onder de arm, zijn stok in de hand.
Toen hij een kwartier had gelopen, werd hij tegengehouden door een klein kind, een meisje van een jaar of vijf. Ze stond bijna op zijn tenen.
- Hoe laat is het? vroeg ze.
De Wilde vond het grappig, de vrijmoedigheid van het kind verraste hem. Ze hield een grote, houten tol in haar handje, beschilderd met bonte bloemen en vlinders. Hij boog zich wat voorover, greep oudergewoonte naar zijn vest en drukte het wat bol staande zakje tegen zijn borst. Hij rekende uit: twaalf-twee uur.... dertien uur....
- Kwart over één kindlief. Wat heb je een mooie tol!
- Heeft pappa beschilderd, zei ze. Ze draaide zich om en liep weg.
| |
| |
Edmond de Wilde kuchte. Nee, geen vriendelijk kind. Kinderen waren nooit vriendelijk.
Hoe verder hij liep, des te opmerkzamer keek hij rond. De eens zo gegoede buurt was door kantoren overwoekerd. Een aaneenschakeling van in stukken gedeelde patriciërshuizen vormde een lelijke ketting van krampachtige zakelijkheid. Het blinde matglas had de spiegelruiten een bril opgezet. Op de dode voorpleinen stonden auto's en lange rijen naakte fietsen. Over de stille middenperken lag het asfalt. De gevels waren bedorven door een ontelbare hoeveelheid geëmailleerde borden en kleurige, brutale letters. Ofschoon hij alle codes van het zakenleven uit zijn hoofd kende, waren de meeste borden hem een raadsel. De haast had zich meester gemaakt van voorletters, die een zotte aaneenschakeling van niets beduidende woorden vormden: I.R.O.S..... B.E.N.N.O..... N.A.M.Y..... M.E.A.L..... Het waren architectenbureau's, handelmaatschappijen, rijkskantoren. Vele eens zo rustige woonhuizen waren in winkels herschapen. De buurt was oud, maar het verval was opgevangen in kunstmatigheid van stalen ramen, tè schril geverfde puien, onlogisch weggebroken pothuizen.
Over een langwerpig plein bereikte Edmond de Wilde een korte, brede zijstraat en toen naderde hij een hoog, vervallen gebouw. Beneden was een garage. Op de borden naast de wijd opengeslagen deuren stond te lezen, dat op de eerste verdieping een glashandel was gevestigd. Hoger had een instrumentenhandel een onderkomen gevonden. Daarboven werkte een boekbinder, nòg hoger kon men de heer M. Salmé raadplegen, een rechtskundig adviseur en verder woonden er in dat huis de dames of heren: O. van Veen, W.L. Brillen K. Spaargaren.
Voor de deur, op de rand van de stoep, stonden zes asbakken. De dubbele deur, aan beide kanten tegen de muur gedrukt, stond wijd open, terwijl de eens met prachtige lopers bedekte trap vol stro en houtwol lag. Op het gaskastje lag een door niemand gelezen stapel reclamebiljetten.
| |
| |
De Wilde keek eens om. De hoge bomen waren gekapt, de straat lag breed open in genadeloos zonlicht. Dan draaide hij zich nogmaals om en keek naar het huisnummer: 20 B. De letter was erbij gekomen, de garage had het oude nummer voor zich opgeëist.
Heel vroeger was Edmond de Wilde hier gekomen met een rijtuig. Nu kwam hij te voet. Misschien had hij al die jaren op de stoep gestaan, onzichtbaar en stilzwijgend. Aarzelend tastte hij naar zijn horloge. Hij greep mis. Er hield een wagen stil voor het huis. Een jongeman, fluitend, onverschillig, sprong uit de auto, gooide de achterdeuren open en rolde een loopplank uit. Een andere man, die met de eigenaar van de garage had staan praten, floot schel naar boven en riep iets over spiegelruiten. Op de trap klonken voetstappen.
- Ja, zei De Wilde zacht, - wie te laat komt heeft zijn tijd voorbij laten gaan.
Zonder te aarzelen betrad hij de stoep en het was als zocht hij steun, zo zacht en onmerkbaar beroerde hij de deur door snel met de knop van zijn stok tegen de panelen te tikken. Nu moest hij niet aarzelen, dacht hij. In zijn geboortehuis zou hij zichzelf in de wieg hebben gevonden. Hij had dan kunnen zeggen: kleine Edmond, je moet misschien je leven anders inrichten dan je zult doen. Tegen zijn moeder zou hij gezegd hebben: mevrouw, u moet blijven leven! Eens zal dit kind schrikken en niet begrijpen waaròm het schrikt. Behoedt u hem voor schoolmeesters en speculanten, voor slechte vrienden en voor vrouwen. Maar het zou niet hebben geholpen. De deurknop zou hem niet hebben herkend en de groene schimmen uit zijn jeugd zouden zich hebben verscholen op plaatsen, waar Edmond de Wilde nooit meer kon komen.
En zou ik, dacht De Wilde, terwijl hij een stap naar binnen deed, de Edmond van veertig jaar geleden, àls ik hem ontmoet had in het huis van oom Higgens, hebben kunnen verklaren, met welk doel ik hem bezocht? Schrikken alleen
| |
| |
is niet voldoende! Hij had immers gelijk dat hij wegging. Groot gelijk?....
Vier mensen draaiden zich, als gestoord in een zacht gevoerd gesprek, gelijktijdig naar hem om. Een ervan was Bet, de oude keukenmeid van mevrouw Bleute. De ander was Freek Le Feber en de overige twee, een heer en een dame, waren vreemden, die zich deze avond met hem kwamen bemoeien.
Edmond de Wilde glimlachte en nam zijn hoed af voor Bet, die verbaasd naar de deur keek omdat het slot uit zichzelf was opengegaan.
Met een zacht en hoffelijk ‘pardon’ informeerde De Wilde, of hij hier terecht was bij de familie Bleute. Bet, een mand met bloemen met haar voet terugduwend, omdat die in de weg stond, bevestigde, door herhaaldelijk en zenuwachtig te knikken. Was het werkelijk geen drie of vier uur geleden, dat Edmond haar een brief en een fooi in de hand had gestopt? Nu stond hij hier op dezelfde mat als een onbekende. Hij veegde zijn voeten en stelde zich voor als Verhagen, notaris. Hij was, zei hij, gezonden door een zekere Edmond de Wilde.
De dienstmeid reageerde op die woorden door Freek zegevierend aan te kijken en diep te zuchten. Ze streek met haar altijd bewegende handen over haar met kant omzoomde schort en antwoordde haastig, dat Edmond helaas nog niet was gekomen, waarop Freek haar met een kort handgebaar het zwijgen oplegde. Datzelfde handgebaar deed de kaarsvlammen naast de jongeman onrustig flakkeren. De schaduwen schoven snel en vreemd over de gezichten en het lang vergeten gelaat van Freek werd levend door de starre, onrustige trek om de bruine ogen en om de ietwat pijnlijk toegeknepen mond.
Na drie uren was er dus evenveel veranderd tussen Freek en Edmond als na veertig lange jaren.
Aan talloze kleinigheden, zoals de jassen en de mantels aan de beide kapstokken, de half opgebrande kaarsen en
| |
| |
het geroezemoes van stemmen op de eerste verdieping, kon De Wilde zonder op een klok te kijken, wel nagaan, dat hij te laat was gekomen. Het moest zeker tien uur in de avond zijn. De Edmond van veertig jaar geleden zat nog steeds in de trein, maar er was niemand gekomen om hem weg te brengen of na te wuiven.
Het spelletje van zich met een valse naam te moeten voorstellen, was goed beschouwd niet eens zo vreemd. De andere naam dekte een andere man; een onbekende Edmond de Wilde. De keurige, glimlachende notaris had het gewonnen van de op de vlucht gedreven Edmond die, als zijn vader niet voor hèm en voor het leven gevlucht was, de naam van Higgens had gedragen.
De dienstbode had zich reeds afgewend en fluisterde gejaagd en verontwaardigd met de beide bezoekers. Ze overlaadde de kapstok met nog méér jassen en mantels, praatte hoe langer hoe harder en zweeg pas, toen Freek bits opmerkte, dat het hier vanavond een onaangename situatie was.
- Heel onaangenaam, meneer Verhagen.
De Wilde was de overtuiging toegedaan, dat men het al of niet aangename van een gebeurtenis pas na vele jaren zou kunnen beoordelen. Hij liet de korte jas van z'n schouders glijden met dezelfde beslistheid als waarmede hij haar eens - veertig jaar geleden - schijnbaar beheerst had aangetrokken. Het was een andere jas geweest, maar dat maakte geen verschil.
- Edmond is er niet, zei Freek.
- Hij kan nog komen, antwoordde De Wilde. Weg jagen liet hij zich niet en hij zag met genoegen, dat zijn oude vriend zich beijverde, de jas op te vangen en deze over een stoel te leggen.
Intussen vernam hij, dat Edmond om zeven uur een brief had gebracht voor zijn meisje, dat zich in de slaapkamer aan het kleden was.
- Hij zou terugkomen, vertelde Freek.
- En mij gaf'ie een fooi, de lelijkerd! zei Bet. Ze schudde
| |
| |
haar hoofd tegen de beide gasten, die zich lieten vertellen, dat er nu een huis vol mensen was, maar dat Jenny op haar kamer was gebleven met haar zacht-gele feestjurk aan.
Edmond de Wilde had deze jurk kort geleden door zijn handen laten glijden. Hij bewoog zijn vingers als deed hij het weer en het korte verhaal van Freek en van de meid ging te niet door de verre stem van Jenny: - Vind je hem mooi, Eddy? Is de hals niet te laag? Is de zoom niet te breed? Zou ik een bloem in mijn haar kunnen dragen?
Alsof het er wat op aankwam, een jurk is een handelsproduct, een ding om vriendinnen jaloers mee te maken, een....
- Kent u Jenny? vroeg Freek. De Wilde ontkende. Nee, hij had nog niet de eer gehad. Bij het woord ‘eer’ haalde Freek Le Feber medelijdend de schouders op, wendde zijn hoofd met een ruk in de richting van de trap, waar een snelle dribbelpas aan een steeds duidelijker wordende vrouwengestalte voorafging en zei: - Daar is mevrouw Bleute al!
Hij maakte een kleine sprong over de hardrode loper, als wilde hij de grote, stevige dame in zijn armen opvangen.
- Mama, hier is een kennis van Edmond.
- Ik kom! riep ze opgewekt. Ze boog zich over de leuning van de trap, groette de beide gasten met enkele nietszeggende woorden en haastte zich in de richting van de hal, waar Edmond de Wilde nog altijd stond te wachten.
Op deze plek had hij ook gestaan, toen hij kennis met haar maakte. Hij keek even terzijde of Jenny er niet weer stond met een arm vol bloemen.
- En dit is nu Edmond, tante....
- Dit is meneer Verhagen, mama.
Het ‘aangenaam’ dat mevrouw Bleute liet horen, klonk alleen nog maar beleefd en niet verrast. Deze avond was haar een marteling en iedere bezoeker was een beul.
Freek glimlachte welwillend, doch het was niet meer nodig om olie op de golven te gooien. Misschien hadden Jenny's tranen dat al gedaan.
Tranen..., dacht Edmond de Wilde en hij had zich bijna
| |
| |
voorover gebogen met de hand op zijn hart. Hij boog niet, maar wel drukte hij zijn hand hoffelijk op de plaats, waar kort geleden zijn horloge uit zijn vestzakje was gegleden.
Hij stelde zich voor als een kennis en toen dit niet de minste indruk maakte op mevrouw Bleute, voegde hij erachter, dat hij Edmonds zaken behartigde.
- Ah lálá..., zei ze verrast en ze sloeg de vingertoppen geruisloos tegen elkaar.
- En u komt om Jenny te spreken, mijnheer?
De beide bezoekers waren met de dienstbode naar boven gegaan, Freek had zich teruggetrokken in een kleine zijkamer, waarvan de deur openstond, en nu had De Wilde alle gelegenheid om door te dringen in zijn eigen leven. Maar toen hij het hoofd schudde en nogmaals zei, dat hij Jenny niet kende, viel het hem op, dat hij een eenzijdige selectie maakte. Hij ontmoette de mensen niet, hij koos ze uit!
Het was gemakkelijk geweest om de schoolmeester Nobel in de narigheid te laten zitten. Niets was eenvoudiger dan Higgens te overtroeven op het ogenblik, dat de man zich niet meer verdedigen kon. Nu was het mevrouw Bleute, die uiteindelijk niets met Edmond te maken had.
- U kunt Jenny ook beter niet ontmoeten, zei mevrouw Bleute met een zweem van moedeloosheid in haar anders zo opgewekte en zelfverzekerde stem. Het kaarslicht in de gang maakte haar blond en jeugdig. Was het ook toevallig, dat Edmond de Wilde te laat was gekomen? Waren de herfstbladeren, de loodgrijze sneeuw en de kaarsvlammen wel het juiste décor om je te verdiepen in een zakelijk leven als dat van Edmond de Wilde?
Toen hij dan ook zei, dat alles wel weer terecht zou komen, knikte ze vriendelijk, als op bevel.
- Juist, meneer, daar troost ik me ook maar mee. Wie weet waar het goed voor is.
Maar daarna hief ze het hoofd en zei: - Mijn huis zit vol mensen. Morgen weet de hele stad, dat mijn nichtje harteloos in de steek is gelaten en ik weet wel dat zoiets
| |
| |
dagelijks gebeurt, maar het is daarom niet minder harteloos!
Edmond de Wilde hield het hoofd een beetje scheef en knikte zuinig. Hij keek naar de bloemstukken, die alleen nog maar in de weg stonden. Op zijn verjaardagen kreeg hij precies dezelfde manden van zijn personeel. De bloemen en planten werden de andere dag altijd naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. De naamkaartjes gingen in de prullenmand. De brieven en telegrammen werden door juffrouw Vis beantwoord.
- Hij heeft Jenny een brief gestuurd. Per ongeluk heb ik die brief opengemaakt. Ik geef u te raden wat er in stond.
Edmond de Wilde keek snel om zich heen. Het veilige en door kaarslicht en bloemen romantisch versierde huis greep hem genadeloos. De boenwas op de vele mahoniehouten meubels weerkaatste de heer Verhagen op belachelijke wijze in een doolhof van draaipoten, waarin de houtworm knaagde. Hij was wel gevlucht, maar zijn portret was hier achtergebleven. Tientallen vals glimlachende maskers staarden hem aan.
Toen De Wilde voorgaf niet te weten wat er in die brief stond, dacht hij aan zijn archieven, waarin duizenden brieven gekenmerkt waren met stempels, die de graad van vertrouwelijkheid aanduidden. Maar woorden als: vertrouwelijk, geheim, zeer geheim en kabinet, zouden mevrouw Bleute niet hebben weerhouden de brief ‘per ongeluk’ te openen en te lezen. Een half jaar lang had zij de brieven van Edmond met een knipoogje naast Jenny's ontbijtbordje gelegd.
Een snoer van kleine herinneringen was gebroken. De kralen waren overal heengerold. In deze hal had Edmond Jenny op haar mond gekust. In de gang had hij haar ‘mijn liefste lief’ genoemd. Op de trap had hij haar toegefluisterd, dat zij het was - en zij alleen - die zijn leven zou vullen. De dienstmeid, die het hoorde, had de ogen afgeveegd van ontroering en mevrouw Bleute had daar begrijpend om gelachen.
Nu vertelde mevrouw Bleute de inhoud van de brief bijna
| |
| |
letterlijk na. Juffrouw Vis had hem niet beter kunnen typen. Het ‘liefste lief’ was vervangen door een oprecht ‘beste’. De dienstmeid zou voortaan over de weggesprongen kralen van het geluk struikelen, maar met geen stoffer en blik ter wereld zou zij ze kunnen wegvegen.
Een korte, vriendelijke brief, veertig jaar geleden geschreven, vergeeld, waarschijnlijk verbrand en nu woord voor woord nagespeld.
Edmond de Wilde schrok. De inhoud van zijn brief zou worden rondverteld. Het zou een roddelpraatje worden, aangedikt en opgeschroefd. Maar hoe kon het bewijs van zijn eerlijkheid hem kwaad doen?
‘Wij passen niet bij elkaar, mijn beste Jenny.’
- En dat gaat zómaar! riep mevrouw Bleute verontwaardigd, waarop De Wilde, die nu ook zijn tas en zijn stok op een stoel had gelegd, rustig te kennen gaf, dat hij hoogstens het ogenblik waarop de brief was overhandigd, niet gelukkig gekozen vond, maar dat hij de woorden niet in twijfel trok.
- Mensen passen nooit direct bij elkaar, meneer Verhagen. Mijn eerste huwelijk was ook niet gelukkig, dat begrepen wij pas na vele jaren.
- Verloren jaren, mevrouw!
- Wie zal dat zeggen? Niemand kan mij vertellen wat ik gedurende die jaren anders had moeten doen dan Le Feber te leren kennen. Maar dat komt er niet op aan. Zonder die schijnbaar verloren jaren had ik Bleute nimmer ontmoet. Maar luister. Edmond schrijft verder, dat hij andere aspiraties heeft, dat geluk een leugen is om aan de werkelijkheid te ontkomen en dan durft hij te schrijven, dat hij nooit een goed vader zou zijn voor het kind.
Mevrouw Bleute zweeg. Ze maakte een gebaar of ze de brief in elkaar kneep en weg wierp.
- Het kind..., herhaalde ze. Daar gaat het om, meneer Verhagen! Edmond is een schooier.
- Zal een schooier een kind kunnen opvoeden, mevrouw?
Zij streek met een los en coquet gebaar snel over haar
| |
| |
hoog opgemaakte haar en zei: - 't Is of ik hèm hoor praten. Er is altijd wel een uitvlucht te vinden. Maar als je iets begint, moet je het ook volhouden en tot een einde brengen.
- Wat meent u met volhouden? Wat is een begin en wat is het einde?
Mevrouw Bleute werd plotseling boos. Ze leek niet meer op de verstandige en gezellige dame, die zo aardig kon praten. Als het gesprek op deze wijze doorging, zou zij het huis op stelten zetten om een vergeten brief. De dienstmeid had die brief niet aan haar moeten geven en zij moest de inhoud niet aan iedereen oververtellen. Maar de fout zat elders. De Wilde dacht: ik had die brief niet moeten schrijven. Hoe minder zwart op wit, hoe beter! Juist wilde hij iets zeggen over de verantwoordelijkheid van Jenny, toen Freek boven aan de trap verscheen.
- Moet ik wijn schenken, mama?
Edmond de Wilde trok zijn jasje recht, klopte even op de knoop van zijn das en glimlachte.
- Laten we naar boven gaan, zei mevrouw Bleute, plotseling gekalmeerd, en Edmond de Wilde dacht: de comedie gaat weer verder. Waar is het einde?
Hij ging als eerste de trap op. Door de spijlen van het hekje, waarop de leuning rustte, maakte de spiegelgladde vloer van de bovengang de indruk van een ijsbaan. De Wilde kon niet aan de indruk ontkomen, dat hij uit een wak kroop. Recht over het donkere trapgat was de salon, afgesloten door twee brede deuren, waarvan de bovenpanelen uit gegraveerd matglas bestonden. Zelfs de opengewerkte en in bogen hangende gordijnen aan de binnenkant van deze deuren konden niet verhinderen, dat Edmond de Wilde zonder moeite enige schimmen herkende, die hun profielen in het voorbijgaan op het glas wierpen.
- De verantwoordelijkheid van Jenny..., begon hij weer, maar mevrouw Bleute viel hem in de rede door kalm en ironisch te zeggen, dat zij die méér had dan hij en bovendien kon zij zich niet onttrekken.
| |
| |
- Ik bedoel Jenny..., voegde zij erachter. Ze knikte tegen Freek, die een der beide deuren opende.
- Gaat u binnen, meneer.
Meer dan dertig aanwezigen staakten hun gekeuvel en keken gespannen naar de nieuwe bezoeker, om te zien of Edmond soms tòch te elfder ure was komen opdagen. Na één seconde doodse stilte, waarin niet alleen de stemmen zwegen, maar ook de bewegingen verstarden, ging het geroezemoes weer door. Mevrouw bleef op de gang en Freek stelde de oude heer voor aan een volkomen onverschillig gezelschap. Ze zeiden aangenaam. Ze knikten als Chinese poppetjes en Edmond de Wilde drukte dertig versleten handen en hoorde de namen noemen van dertig verloren vrienden.
- Dirk van Maanen.... aangenaam. Polly Beelo.... aangenaam. Van Heyst, Barnouw, Groenewolt, Kessing, Heydam.... Aangenaam - Verhagen!
Het telefoonboek kon niet slordiger worden doorgebladerd en toch ging het hier om vrienden, die eens het lot van Edmond de Wilde hadden bepaald. Vrienden, wier naam minder belangrijk was geweest dan hun persoon, hun stem en bovenal: hun vriendschap.
Met Kessing had hij grote plannen beraamd voor de toekomst. Hier in deze kamer had hij Polly Beelo deelgenoot gemaakt van zijn liefde voor Jenny en nu was hij teruggekeerd en ze zeiden laatdunkend en met smalle lippen hun niet gemeend: aangenaam.
Het duurde even, voordat De Wilde inzag, dat ze hem niet kenden. Was vriendschap dan zo afhankelijk van hun kleine belangensfeer, dat zij ieder mens uitsloten, die niet hun eigen belangen deelde?
Het was de bevestiging van datgene, wat hij nu al zeventig jaar lang propageerde. Vrienden waren noodgedwongen op elkaar aangewezen. Liefde of verliefdheid werd biologisch bepaald.
Het was bijna een betoog tegen de lelijke stoelen, tegen de beide klokken en tegen het gebloemde behang.
| |
| |
Ik had ook in dit afschuwelijke milieu kunnen blijven steken, dacht hij wrevelig. Maar dan had ik mezelf tekort gedaan en daarmede de anderen.
Hij keek weer aandachtig naar zijn vrienden. Zo waren ze dus geweest als hij er niet bij was. Eén avond in hun leven hadden zij zich zo gedragen en als zodanig stonden ze voor eeuwig genoteerd in de tijd, nèt als de onzalige, maar eerlijke brief van Edmond de Wilde, die in verkeerde handen was gevallen. De brief zou alleen maar vernietigd kunnen worden als hij zelf de wereld en alle mensen die daarop rondkrioelden in rook kon doen vervliegen.
Bij die gedachte echter betrapte hij zich op een onjuistheid. Waren zijn daden en de gevolgen ervan afhankelijk van de bewijzen? Bewijzen zoals brieven?
Hij ging zitten in een brede leunstoel. Het was dezelfde stoel, waarin hij beheerst had plaatsgenomen, toen hij voor de eerste maal kennis had gemaakt met Jenny's familie. Zijn bloemen werden toen in de keuken van haar te lange stelen ontdaan door Bet, die met een goedkeurend lachje om haar mond, de ‘gelant’ van juffrouw Jenny terdege had opgenomen.
- Ik kijk altijd naar goed gepoetste schoenen en naar nagels zonder randjes, en dan weet ik het wel, had ze tegen Freek gezegd. En ze had het geweten. Een keurig persoon: één uit duizend, meneer Freek!
- En wat ambieert u in de maatschappij, meneer De Wilde?
Mevrouw Bleute had het gevraagd. Bet stelde belang in het ‘hoe’ en mevrouw Bleute in het ‘wat’.
Nu boog Freek, die naast De Wilde had plaatsgenomen en er in het koude gaslicht, dat met de kaarsen concurreerde, nog schrikachtiger uitzag dan beneden in de half donkere hal, zich naar De Wilde over.
- Bent u.... eh.... officieel notaris of raadsman van Edmond?
Zie, dacht deze, ze bepalen zichzelf toch ook naar rang en titel. Ze geloven niet in de vriend, maar wel in de officiële raadsman.
| |
| |
- Nee, meneer Le Feber, ik kom slechts een informatie nemen.
Nu zag men hem aan voor een duistere figuur. Wat zou een notaris willen weten? Kwam deze notaris in opdracht van Edmond de Wilde? Werd hij door anderen gezonden? Had hij belang bij de verdere gang van zaken? En dan vroeg Freek zich af, wat deze man wist en wat hij verder wenste te weten. Ging dat over Edmond zelf? Over Jenny? Over dat kind?
Met rustig wachten en dubbelzinnig antwoorden had Edmond de Wilde veel bereikt. Het was bijna een wetenschap geworden, een methode, een systeem.
Een officiële notaris kan moeilijk een duistere figuur zijn. Hij kan interesse hebben voor geboorten en voor sterven, voor erfenissen en contracten....
Freek Le Feber kon niet weten, dat deze notaris buiten alle wetten om een onderzoek instelde en interesse had voor onzichtbare zaken. Naar verkiezing kan men ook advocaat, rechter, dokter, begrafenisondernemer, predikant of gewoon maar toeschouwer zijn.
- Aan zijn gezicht, zei Freek, - zou je Edmond zijn streken niet aanzien.
De Wilde luisterde niet naar het voorzichtige, saaie gepraat. Hij zat dicht bij de schoorsteen die, evenals op een toneel het geval is, te hoog was gebouwd. Zelfs op de plaats waar anders een kachel moest staan, waren bloemenmanden neergezet. Deze bewijzen van voorgeschreven medeleven - even stijf en onnatuurlijk opgesierd als de gevoelens van hun gevers - waren voorzien van linten en strikken met zwaluwstaartvormige inkepingen. De suite kwijnde als feestzaal, door kaarsen verlicht en begrensd met een somber behang vol met tè grote en tè fletse rozen. De kamer stond schaamteloos in een lichtzinnige, lelijke onderjurk. Van alle kleden en kleedjes droop de franje tot aan de grond. De gaslamp in de achterkamer had drie zulke dunne staven, dat de glazen bollen in de ruimte leken te zweven als drie volle manen, die een bleek en koud schijnsel wier- | |
| |
pen over de leerachtige palmen in hun met crêpe papier omwonden potten.
Waar was het zonlicht gebleven, dat mild in deze kamer scheen?
In de hoek, bij een venster, stond een borduurring op een houten standaard. Er stak een lange, spitse naald in de strak gespannen zijde. Een glimmende naald.
Schuin achter Edmond de Wilde stond een grote mand theerozen. Op een hoog en broos tafeltje, vlak bij de glazen deuren, zag hij een moderne, Griekse vaas met inlegwerk van goud en potsierlijk gestyleerde oren. In de achterkamer lag een loper over de schoorsteenmantel. Een blauwe sluier met gouden franje bedekte een Japans servies. De kopjes stonden op een zilveren blad en dat stond weer op een tafeltje met rieten poten.
De kamer was stampvol. Hij zag alleen maar de vaas, de schoorsteenloper, de hel-gele rozen en de glimmende naald.
De sluier met de franje had Jenny gemaakt. De vaas was een geschenk van Edmond. De bloemen ook. De loper had ze geborduurd en de naald had ze in de zijde gestoken. Misschien op het ogenblik, dat de brief van Edmond werd binnengebracht.
Vanaf dat ogenblik was er iets veranderd in de wereld. Er was in het rustige leven van Jenny Heuveling iets blijven stilstaan. Haar naam was niet langer verbonden aan het borduren of aan versjes in poëzie-albums. Reeds nu werd die naam - een dubbele romantische klank voor iets liefs - fluisterend uitgesproken.
In het achtergedeelte van de suite zaten de oudere bezoekers te praten. Er was wat bevreemding dat die jongeman niet verschenen was. Hij was verhinderd, hadden mevrouw Bleute en Freek gezegd.
De geschenken werden bekeken. Voorzichtig namen de dames een kristallen flacon in de hand of een suikertang van zilver. De heren bogen zich diep over de cadeaux, voorlopers van huwelijksgeschenken.
| |
| |
De jongere vrienden, waarvan de meesten niet zo heel jong meer waren, zouden het wegblijven van Edmond onbeleefd, maar overigens niet verdacht hebben gevonden, als ook Jenny niet op haar kamer was gebleven.
Langzaam werd in de loop van die avond de brief door de duisternis van het huis heengeschreven. De letters bleven rusten op de rozen, op de geborduurde kleedjes, op de glinsterende naald.
- Hij schreef ‘beste Jenny’, zei Freek met een koude lach vol minachting.
Edmond de Wilde, die van Polly Beelo een miniatuurtaartje in ontvangst nam en daarna op zijn gemak een sigaar aanstak, antwoordde, terwijl hij de witte rook over de rozen blies, dat ‘hij’ dat ongetwijfeld eerlijk meende. Termen als ‘waarde’ of ‘lieve’ hadden afgedaan. Toen hij alleen maar verbluft werd aangekeken, niet alleen door Freek, maar ook door Kessing, die had meegeluisterd, vroeg De Wilde wat nu beter was: een slecht huwelijk en twee mislukte levens of geen huwelijk.
Freek Le Feber kreeg sterk de indruk, dat die nieuwsgierige oude heer de gebruikelijke vooroordelen van zijn leeftijdgenoten zat af te keuren. Hij ging een beetje verzitten, legde zijn arm op de leuning van De Wilde's stoel, keek zijn vriend Kessing aan en zei bijna onhoorbaar, dat het om een kind ging.
Daar was ze zelf bij, antwoordde De Wilde. Hij geloofde niet dat het kind er beter op zou worden als het twee vreemden bond. Je kon immers nooit zeggen wat goed of kwaad was. Er was geen maatstaf en er was geen weegschaal. Een mens moest altijd zelf kiezen. Koos hij deze vrouw en dit kind, best.... maar hij wist dat hij verkeerd koos en welke vrouw en welke kinderen deed hij dan bij voorbaat te kort?
- Maar dit is toch een dwaze redenering? vroeg Kessing en Freek werd boos.
- Het is evengoed zijn kind, meneer Verhagen.
- Dat is niet zeker. Een meisje, dat zó vlot is voor haar
| |
| |
huwelijk, moet zelf de verantwoording dragen. Niet als een soort straf - de hemel spare me voor zulke onzin - maar ze ontneemt zichzelf de vrijheid. Ze schept een ongewenst kind, ongewenst door de toevalligheid. Moet een man zijn hele leven daarvoor opofferen?
- En zij dan? Wat meent u?
- Voor haar verandert er niets. Praat me niet van schande, want dat is een dom begrip en bent u het met de schandaalroepers eens, welnu, veroordeel Edmond de Wilde dan niet. Hij kan zich niet laten binden door wat burgerlijke moraal.
Van Heyst en Groenewolt waren op een wenk van Kessing naderbij gekomen. Er ontstond een scherpe woordenwisseling, die zacht en hoffelijk werd gevoerd, maar die als vuur om zich heengreep en door iedereen werd verstaan.
Geen mens durfde meer naar de feesttaart te kijken, die op een helder wit laken in de achterkamer stond, naast de nog altijd gekurkte wijnflessen.
Edmond de Wilde streed zonder wrok. Hij verdedigde zich nauwelijks. De mensen waren hem totaal onverschillig en het gevoel, dat hij zich onder vrienden bevond, had hij dertig jaar geleden al opgegeven.
Hij praatte, zoals een dienstmeisje tafel dekt, automatisch, systematisch en zonder te denken. Hij kon uren lang praten als het nodig was. De fouten of het ontbreken van kennis bij zijn tegenstanders gaven hem gelegenheid tot rake zetten en intussen dwaalde hij af.
Hij deed of hij de letters van de brief niet zag. Het keurige handschrift, dat zijn oom Higgens zo geroemd had, kwam te voorschijn in de bloemen op het behang. Door een stijlvol schoonschrift keek Jenny hem aan.
In de hal had hij haar gekust. Op de trap had hij haar zijn ‘liefste lief’ genoemd. In haar kamer had hij haar verlovingsjurk bekeken.
- Is de hals niet te laag, Eddy? Is de zoom niet te breed?...
Alle meisjes deden dezelfde dingen. Ze spraken dezelfde woorden.
| |
| |
Met Nelly Higgens had hij in een arreslee over de sneeuw gereden. Nelly was naast hem komen zitten en had zich aan hem vastgeklemd toen het paard geruisloos over de sneeuw draafde, en bij het rinkelen van de bellen had zij gezegd, dat ze blij was dat ze bij hem zat. Het ging zo hard....
- Maar Jenny is toch een heel bijzonder meisje, zei Freek Le Feber, toen het betoog van die notaris hem deed duizelen.
- Iedereen is bij zonder en geen mens is gewoon, meneer Le Feber. Alle mensen hebben hun fouten. Het normale is vreselijk saai.
Hij dacht aan Nobel, die toch wel bijzonder was geweest, en hij dacht aan de fouten van deze man. Hij dacht aan Nelemans, Honig van Dam, Koppeschaar, Higgens, zijn tante Anna....
- Draai je even om, dan zal ik mijn jurk aantrekken, had Jenny gezegd. En tante Anna: - Zo Edmond, daar kijkt men niet naar!
En Polly Beelo, die daar met gebakjes ronddrentelde, had hem eens gevraagd de knoopjes van haar japon te willen vastmaken. Ze kon er zelf niet bij.
Freek zei, dat Edmond zijn nichtje op een rijtoer had meegevraagd.
- Ja, bevestigde De Wilde. - Juist, toen ging ze naast hem op de bok zitten, want haar vriendin was nèt even te laat.
Polly zette haar schaal neer, staakte het verveeld ronddrentelen en vroeg of er toch niet wat muziek gemaakt mocht worden. Edmond was zó laat, hij zou deze avond wel niet meer komen.
De beide vrienden die het laatst naar Freek toe waren gekomen, gingen met Polly naar de achterkamer. De Wilde zei: - Anders werd die vriendin nu beklaagd. Die is nu blij, dat ze toen te laat was en spijt had.
- Bent u hier gekomen om alles van hem goed te praten?
Edmond de Wilde schudde zijn hoofd. Er viel niets goed te praten. Edmond had moeten kiezen. Verstandig en
| |
| |
weloverwogen een keuze moeten maken, dat was alles.
Als mijn ouders er zo over gedacht hadden..., begon Freek. Hij hield zijn mond, stond uit zijn stoel op en liep weg, nadat De Wilde hem had verzekerd, dat mevrouw Bleute hem dat in de hal met een paar woorden reeds had medegedeeld. Het resultaat was bekend....
- Waarom zegt u zulke dingen? vroeg Kessing, toen Freek hen niet meer kon horen.
Edmond de Wilde was verbaasd. Dit had men hem altijd gevraagd. Hij vroeg of het dan soms leugens waren.
- Ja! zei Kessing.
De fonograaf begon te spelen. Het feestje werd nog kouder en toen de deur weer openging, keken de aanwezigen zonder veel belangstelling naar het matglas.
Mevrouw Bleute trad binnen. Ze liep verstrooid langs alle voorwerpen in de suite, lette nauwelijks op haar gasten en naderde Edmond de Wilde. Ze keek even naar de Griekse vaas op het hoge tafeltje, streek met haar hand gedachteloos langs de gouden franje van de sluier over de kopjes, maar tikte dan vinnig met haar nagels tegen de theerozen en zei: - Zonde van de bloemen!...
Ze wendde zich tot haar laatste gast, die zij met een zeker eerbetoon ‘meneer de notaris’ noemde. Verwachtte zij nog iets van hem? Had Bet soms gezegd, dat hij zulke nette schoenen en zulke schone nagels had?
- Meneer de notaris, stoort de muziek u niet?
- Nee mevrouw.
- Kan ik u soms ergens mee van dienst zijn?
- Ik kwam een informatie nemen, mevrouw.
Ze zuchtte, haalde diep adem en zei, dat ze nog steeds hoopte, dat Edmond tòch nog terug zou komen. Maar weet u wel, meneer de notaris, dat hij overal wegloopt? Hij is van school gelopen, omdat de weesvader hem sloeg en hem bestal. Maar dat is niet zo! Alle kinderen werden geslagen en van het geld wist hij niets af, dat hoorde hij veel later.
| |
| |
- Geld is hem altijd onverschillig, mevrouw, zei Edmond de Wilde.
- Och kom, meneer, dat meent u niet. Toen zijn oom failliet ging, liet Edmond hem in de steek en waarom anders dan om het geld?... Hindert de fonograaf u niet?
Kessing was opgestaan en voegde zich bij Van Maanen, die al een half uur lang tegen Louis Barnouw zat te praten.
De Wilde keek naar de fonograaf, die een ballade zeurde door een enorme hoorn.
- Zonder geld, mevrouw, is niemand onafhankelijk. Dan wordt men slaaf.
- Had men Edmond dan moeten behoeden toen hij jong was?
- Zoveel mogelijk, mevrouw.
- Dan moet u hem dat eens zeggen. Behoedt hij het kind dat zij van hem verwacht?
- Daar zijn geen bewijzen voor, mevrouw.
- De brief....
De Wilde schraapte zijn keel. Zie, hij had geen brief moeten schrijven. Hij zei: - Zakelijk gesproken....
De fonograaf had een nieuwe plaat. Een wals. Daarop had Jenny gedanst. Ze kon uitbundig dansen. Ze zong veel.
- Ik begrijp niet wat er nu opeens aan haar mankeerde, klaagde mevrouw Bleute. Ze is altijd opgewekt, was vol vertrouwen en heeft zich uit liefde in een zwak ogenblik vergeten....
- Liefde? vroeg De Wilde met grote nadruk. - Liefde kent geen zwak ogenblik, mevrouw. Een zwak ogenblik kent geen liefde. Ik wil niet onaangenaam zijn, maar een meisje, dat haar vriendschap verspilt aan iemand die ze niet kent en waarvan iedereen mij hier vertelt wat voor schooier hij altijd geweest is, zo'n meisje heeft geen mensenkennis. Wat moet een man als Edmond de Wilde in zijn leven met haar aanvangen? - Ze zal zich telkens vergissen. Ze zal zich uitleven in zwakke ogenblikken. Was u zelf niet de eerste, die hem vroeg wat hij verdiende? En u ergert
| |
| |
zich.... u neemt me niet kwalijk.... dat ik nu zakelijk wil praten. - Wie van deze ‘vrienden’ wil òf Edmond òf uw nichtje helpen?
Hij had het woord ‘vrienden’ zo hard uitgesproken, dat enkele mensen omkeken.
Hij keek naar de glazen deuren, waarachter zich iets bewoog.
- Wie van deze vrienden, mevrouw? Edmond kent zijn vrienden. Als zij hem in het gezicht iets durven te verwijten, spreken zij tegen zichzelf. Jenny is gevallen en staat op het peil van een meid uit de kaarsenfabriek. De buren zullen zo spreken en de goede kennissen en de predikant en iedereen. Kijk.... zou hij nog zijn gekomen...?
Hij wees naar de glazen deur, die langzaam om zijn scharnieren naar binnen openging.
Zij, die konden zien wie de deur geopend had, begonnen te lachen en in de handen te klappen.
- O God..., zei mevrouw Bleute met haar hand op haar hart.
Op deze manier komen er in griezelverhalen spoken naar binnen.
Hier kwamen eerst glimmende voorwerpen op een zwevende schijf. Een wemeling lichtpunten schoot in dolle vaart over de stijve figuren van het matglas en dan kwamen er twee handen, die een rond dienblad vasthielden, geheel bezet met jeneverglaasjes. Vlak daarachter verscheen Bet. Ze had haar ogen half toegeknepen en de punt van haar tong stak tussen haar lippen uit.
Er vormde zich direct een kring om Bet. De ouderen waren blij, dat ze iets anders kregen dan koffie en de jongeren dankten de hemel, dat er tenminste iets gebeurde.
Mevrouw Bleute liet haar hand zakken.
- Ik schrok! zei ze. - Ik dacht dat Edmond binnenkwam.
- Minder schooier dan voorheen, mevrouw?
Hij kreeg geen antwoord. De fonograaf speelde. Kessing en Polly dansten in de serre, tussen de palmen.
Op de vraag, of hij misschien met haar op de gang wilde
| |
| |
praten, stond hij op. Ze werden nagekeken en pas na het sluiten van de deur, waarbij ook het geknepen geluid van de fonograaf nagenoeg verstomde, vroeg ze, of hij haar wilde helpen. Hij zou misschien naar Edmond toe kunnen gaan....
- Ik had gehoopt hem hier te ontmoeten, mevrouw. Helaas....
Hij kon niet precies beredeneren hoe het kwam, dat hij zich zonder aanwijsbare oorzaak minder zeker voelde dan eerst.
Waarom aanvaardde men zijn logische handelwijze niet? Hij was eerlijker dan de anderen. Kessing had een verhouding met Polly, dat wist iedereen. Polly had een rijke vriend buiten de stad. Dat wisten slechts een paar mensen. Mevrouw Bleute had haar eerste man in de steek gelaten voor een ander. In blinde verdwazing bedierven de mensen hun leven. Ze kwamen te laat, ze namen de vlucht. Er was nergens een maatstaf.... een weegschaal.... een ‘ja’ of ‘nee’....
Hij was met mevrouw Bleute in een glazen erker gekomen, aan het einde van de brede gang. Middenin het ijle vertrekje stond een ronde, marmeren tafel. Er stonden ook twee rieten stoelen. Een zonderlinge combinatie. Ze gingen zitten. Mevrouw Bleute zei: - Wat beweegt hem in 's hemelsnaam om dit te doen? Waarom laat hij haar aan haar lot over?
Edmond de Wilde keek in de door het maanlicht beschenen tuin. Het was er onwerkelijk en verlaten. Het mollige, nu geheel grauwe grastapijt vertoonde geen enkele schaduw. Op de schutting zat een kat, onbeweeglijk.
In deze tuin had Jenny dagelijks bloemen geplukt.
Zie, dacht De Wilde, bloemen verwelken nog sneller dan goede bedoelingen. Ja.... ik liet haar in de steek. Ik ging weg en daarmee heb ik haar gelukkig gemaakt.
Hij keek eens naar het gloeikousje met de kettinkjes, dat ‘ergens’ tussen de bomen dreef. Hij zag het pas toen hij naar boven keek. Het was de weerspiegeling in een der grote ramen.
| |
| |
Hij zei: - Jenny's lot kan door niemand anders worden overgenomen, nòch gedeeld. Ieder mens heeft zijn eigen lot en een eigen toekomst. Ieder mens kiest zijn eigen leven....
- En als God nu ingrijpt, meneer Verhagen?
- Dan kiest men God. Maar gelooft u aan een dergelijk ingrijpen?
- Ja, meneer, vast en zeker. Altijd!
- Waarom vraagt u Edmond de Wilde dan, waarom hij Jenny met een kind laat zitten? Wat wilt u dan van mij weten? Waarom beschouwt u dit ingrijpen dan niet als het allerbeste?
Mevrouw Bleute was een ogenblik onzeker. Dan riep ze, en haar gezicht kreeg iets maskerachtigs in het maanlicht: - Het is zijn vrije wil, zijn zwakheid.
Ze sloeg met haar hand op het marmer van de tafel en ging verder:
- Hij heeft haar verleid....
- ....of zij hem!
Mevrouw Bleute legde haar hand tegen haar gezicht.
- Wat moet ik nu beginnen..., klaagde ze. - Wat zullen de mensen zeggen en wat moet er met Jenny gebeuren?
De Wilde keek haar aan. Dan wees hij met zijn vinger in de richting van het gaskousje boven zijn hoofd.
- Nu komt het op uw geloof aan, zei hij.
In de verte drensde de fonograaf een vrolijk liedje. Nu en dan werden de gangdeuren geopend en dan golfde de schorre galm uit de hoorn door het huis.
- Hoor nu eens aan, huilde mevrouw Bleute, - dat levert Polly hem natuurlijk weer. Hoe krijgen we hen de deur uit?
Een harde mannenstem riep: - Pas op mijn glas, verdikkeme!
Mevrouw Bleute bette haar ogen met een zakdoekje, dat ze in haar ceintuur had zitten. Ze vroeg of hij een goede vriend was van Edmond.
- Nee, antwoordde hij. - Helemaal niet, mevrouw, ik
| |
| |
kom slechts een informatie nemen. Ik weet nu, dat hij kwaadsprekende vrienden heeft. Ik hoor, dat iedereen hem een schooier noemt. Ondanks dat alles wil iedereen hem hier halen om burenpraat tegen te gaan. Uw nichtje en Edmond hebben zich in elkaar vergist. Ze hebben elkaar verleid. Hij heeft haar dat heel correct geschreven. Anderen maken zijn brief open....
- Maar hij kan toch gewoon met haar trouwen, meneer?
- Nee, mevrouw! Edmond trouwt niet op zwakheden, op vergissingen, op klein fatsoen. Deze overwegingen kosten de mensen hun vrijheid. Ze worden knikkers, ze worden afhankelijk. Ze gaan hun vrije wil als een zonde beschouwen en het ondraaglijke en verknoeide noodlot als een wijze, maar ondoorgrondelijke bestiering.
De Wilde keek eens naar boven. Hij greep naar zijn horloge om te zien hoe lang hij zijn tijd besteedde aan dit gepraat.
Hij had geen horloge. Het was uit zijn vestzak gevallen.
Het grijs-blonde haar van mevrouw Bleute, dat in het maanlicht de kleur had van zandsteen, wierp een schaduw over het marmeren tafelblad: roodbruin met witte plekken.
Een lelijke tafel, een vreselijke erker. Maar hoelang was het geleden, dat Edmond en Jenny elkaar om die tafel naliepen? Zij met verrukt angstige gilletjes, soms schaterend van het lachen, heen en weer vluchtend, zich fel verwerend als hij haar om haar middel greep?
Met beide handen had hij een bos bloemen over haar uitgestort. De roosjes waren blijven hangen in haar kleren. Op de trap had hij haar te pakken gekregen. Toen had hij aan de woorden van Nelly Higgens gedacht, die haar schoenen uitschopte, twee trappen oprende en dan naar beneden riep: ‘Kom dan Edmond, je kunt me tòch niet vangen!’
Hij had haar beiden wel degelijk gevangen. Hij had de meisjes lang en gloeiend in de hals gezoend, totdat ze loom werden in zijn armen. Met Jenny was hij zachtjes de trap opgegaan, twee treden tegelijk nemend, als voerden ze een wonderlijk ballet uit.
| |
| |
Was heel het leven zo'n onbegrijpelijk en tevens zo'n doorzichtig spelletje van vluchten en vangen?
Maar Nelly had hem in zijn vingers gebeten en hem teruggeduwd en tante Anna had later gezegd, toen ze dacht dat Edmond het niet hoorde.... - Je moet een beetje toeschietelijk zijn, Nel, hij kijkt nu eenmaal niet naar vrouwen.... tenminste, niet altijd. En ze was gaan lachen. Deze keurige Friezin was honend gaan lachen om alles wat Higgens heette, al droeg Edmond de naam van zijn moeder.
Ook Bet, de meid van de Bleutes, had haar kleine oogjes toegeknepen van genoegen. ‘Meisje, meisje,’ zei ze, ‘je maakt die jongen dol!’
Ze had hem dol gemaakt. Twee uur lang, drie uur lang. Een gehele, lange nacht.
Aan het einde van die nacht, tegen de tijd dat de morgenwind door de kieren blies en de spreuken aan de wand geen overtuigende woorden meer op haar schilden droegen, had Edmond Jenny gezien als een slapend meisje dat hem had weten te vangen. Zo had zijn moeder zijn vader gevangen. Zo had Anna Higgens gevangen.
En dan..., dacht Edmond de Wilde. Dan tellen ze slopen en hemdjes, dan poetsen ze koper en jagen een man in zijn kamer en daarna gaat alles verstenen en bevriezen.
Het liefst had hij ergens ver weg een meisje willen hebben, dat hij op haar geboortedag een brief zou schrijven. Elk jaar weer.
Een meisje, even engelachtig, verdroomd en onwerkelijk als de knop die ‘Pieta’ heette, dat geen verlangens meer opwekte, niet door anderen begeerd en niet geroofd kon worden.
Edmond de Wilde was van zijn rieten stoel opgestaan. Hij schopte dit stoeltje niet lachend opzij, zoals vroeger, maar hij zette het bedachtzaam een eindje achteruit.
Beneden in de tuin, langs het gras, liepen een drietal meisjes. Ze gingen naar huis en liepen vlug naar de achterdeur, waar de rijtuigjes in een steeg stonden.
Mevrouw Bleute bewoog zich, legde haar hand midden
| |
| |
op het lelijke marmer en vroeg of meneer Verhagen geen raad wist te geven. Zouden de vrienden Edmond niet terug kunnen halen en met hem praten?
- Dat hadden ze eerder moeten doen, riep De Wilde korzelig, maar hij toonde zijn goede wil door de erker te verlaten en zich naar de suite te begeven. De kaarsen waren opgebrand, de kamer lag in een koude, nare glans, behangen met een rozenhaag zonder geur. In een hoek van de serre stonden Kessing en Polly intiem te fluisteren. Bij de schoorsteen zaten Van Heyst, Heydam, Groenewolt en Freek Le Feber op een slordige toon grapjes te maken.
- Ze moeten het dan maar ‘Jan Alleman’ of ‘Edmondientje’ noemen.
- Het is voor mijn moeder het ergste, zei Freek.
Edmond de Wilde stoorde hen. Hij tikte Groenewolt op de schouder en vroeg of hij naar zijn vriend Edmond toe wilde gaan. Hij kreeg iets ten antwoord over ‘eigen bonen doppen’. De anderen zeiden niets.
De Wilde keerde zich om, liep langs alle lege stoelen naar de achterkamer, waar aan de zijkant van de schoorsteenmantel een foto hing in een lijstje van geschoren pluche. Dit kiekje zou morgen in de vuilnisbak worden gegooid. Het was een portretje van Jenny en Edmond. Hij zat in een stoel. Zij zat op de leuning en hield een boek in haar hand. Zij lachten, alsof zij de hele wereld begrepen en achter alle moeilijkheden het geluk hadden ontdekt.
Vlak achter de fonograaf stonden Polly en Kessing. Zij keek onder het spreken een paar maal snel naar het plafond en hij had zijn vingertoppen op haar schouders gelegd, zodat het leek of hij in het maken van een meer intieme beweging was gestoord door dit gesprek.
- Pardon! zei De Wilde. De muziek was reeds lang afgelopen en hij was gemakkelijk te verstaan geweest, doch de beide jonge mensen wijzigden hun houding niet. Alleen hun ogen namen de oude heer achterdochtig op.
- Wat wilt u? vroeg Kessing.
| |
| |
Rustig herhaalde hij zijn vraag. Uitvoeriger, ook in verband met de leugens, die de heer Kessing in de woorden van de notaris had menen te ontdekken. Maar hij had evengoed kunnen zwijgen.
- Als u zich eens met uw eigen zaken bemoeide?... zei Kessing grof. En Polly lachte alweer, een natte, slepende lach. En terwijl De Wilde zich, na gegroet te hebben, omdraaide, schamperde Kessing: - Dat is me Goddóome ook wat moois....
Even later stond Edmond de Wilde alleen in het grote vertrek. Het feest ging uit als een kaars. De pit gloeide nog wat na.
Het Griekse vaasje met de driehoekige oren stond in de weg. De bloemen van Edmond hoorden thuis in een winkel. De franje aan de blauwe sluier over de theetafel treurde. De borduurring was geen voorwerp meer voor kunstzinnige handen, die virtuoos een naald hanteerden. Het was een naar ding om de kost mee te verdienen als je geminacht in de steek werd gelaten.
Edmond de Wilde liep door de kamers en hij dacht: Freek is dood, Kessing is dood, Polly is dood en Jenny is dood. Onder de grond blijft er van het mooiste meisje niets anders over dan wat weerzinwekkende rommel. Het is nutteloos om je daar druk over te maken.
Hij ontsloot de matglazen deuren, liet ze wijd open staan en keek in de erker. Mevrouw Bleute was er niet meer. Hij voelde of hij niets had vergeten: sigarenkoker, sleutels.... beneden was zijn jas, zijn tas.... stok....
- Meneer..., riep een stem.
Edmond de Wilde wendde zich met een ruk om. Vlak bij hem, maar op de eerste treden van de trap, zag hij in de schaduw Louis Barnouw staan. Een slanke, blonde Jongen.
Er bestaan mensen, die onder een onbewogen zwijgzaamheid een spanning bezitten, welke slechts door weinigen en
| |
| |
dan meestal alleen nog door sommige vrouwen kan worden gevoeld.
Deze spanning was bij Louis zo sterk, dat Edmond de Wilde staan bleef. Hij keek naar boven, naar de étage waar Jenny's kamer gelegen was.
- Misschien is het te laat..., zei Louis. De Wilde schrok. Waar bemoeide die slappeling zich mee? Bars vroeg hij wàt er te laat was?
- Houdt hij van haar?
- Wat meent u, over wie heeft u het?
- Geeft u mij het adres van Edmond, dan zal ik het hem vragen.
- Wat zou dat helpen? U kunt niet tegen hem op. Zij houdt van hem, riep De Wilde kwaad. Wie zegt u, dat ze Edmond niet gesproken heeft voor de brief werd gebracht? Bemoeit u zich niet langer met hun zaken, meneer. Bemoeit u zich met uw eigen zaken.
- Dat doe ik, meneer.
Zie, dacht Edmond de Wilde, op zulke golven laat hij zich drijven. De Kattesingel is nog te goed voor hem. Hij is een hond die aan weggeworpen botten knaagt, dat is zijn noodlot. Hij maakt het zelf, ook hij is zijn eigen rechter. En een man die een tweederangs rol wil spelen, verdient niet beter.
Het huis werd gevuld met het gesuis van de laatste gaslampen, die nog brandden. De avond was kil en de tocht gleed over de gangen.
- Wacht buiten op me, zei Edmond de Wilde. - Ik wil wel eens weten in hoeverre het uw zaken zijn!
Hij zag hoe Louis zich op zijn lippen beet. De Wilde herhaalde nog eens: - Buiten. Ik ga met u mee naar Edmond. Bent u niet bang?
Zonder antwoord af te wachten, draaide hij zich nog eens om en liep op zijn tenen naar boven.
Hij kende de weg. Over deze lopers was hij naar Jenny's kamer gegaan. Toen gingen ze samen als dansers. Nu ging
| |
| |
hij alleen. Of was hij vroeger ook alleen gegaan? Was hij zijn hele leven alleen naar boven geklommen?
Op de tweede verdieping van dit huis waren twee gangen, waarvan de breedste verlicht werd door een draaibaar lampje van groen glas aan een koperen arm. De Wilde trok even aan een ketting, opdat het wat lichter zou worden. Hij was bang te zullen struikelen over de kleine trap, die aan het einde van de gang in een platform overging en pas in Jenny's kamer weer met drie treden omlaag voerde.
Voorzichtig liep hij over de lopers, voelde met zijn voet naar de onderste trede en stapte over het trapje in het vreemde bouwsel van pilaren, hekjes en naar binnen gebouwde deuren. Vroeger waren hier twee huizen aan elkander gebouwd. Alle vloeren lagen op een andere hoogte.
Tussen twee houten zuiltjes, scheef in een nis, was de deur van Jenny's kamer. Zo zacht als hij kon draaide Edmond de knop om, boog zich naar voren en hield zich staande aan een der pilaartjes. Door voorzichtig aan de scharnierzijde te duwen, kreeg hij de deur, zonder dat deze geluid maakte, een heel eind open. Hij moest zich nòg iets verder bukken om in de kamer te kunnen gluren. Niemand kon hem zien staan. Uit gewoonte beschermde hij met zijn linkerhand zijn horloge, opdat het niet uit zijn vestzakje zou glijden. Maar het was geen horloge dat daar tikte, het was zijn hart.
- Dus dat meisje..., dacht De Wilde. Hij wenste niet verder te denken.
Jenny kon niet weten, dat ze scherp werd begluurd. Ze zat stil in een tè grote leunstoel en het fletse lamplicht maakte haar bleek.
Was het niet onzinnig te moeten denken, dat deze kamer bewoond werd door een wildvreemde? Door een meneer Salmé, door een jurist, door mensen met namen als: Spaargaren, Brill, Van Veen.....
Verbouwingen, oorlogen en branden kunnen de wereld veranderen. Maar sommige kamers veranderen niet en ver- | |
| |
dwijnen nooit. Er zijn maar weinig mensen die na hun dood niet meer te vinden zijn.
Zou zij verdriet hebben? dacht Edmond de Wilde. Hij keek naar de tafel en onder de tafel. Hij liet zijn blik over alle kastjes en prulletjes glijden. Nergens zag hij zijn brief met het lakzegel als een druppel bloed. Hij zou gerust naar binnen kunnen gaan als een vriendelijke, oude heer. Hij zou haar hoofdje met zijn vingers kunnen opheffen en met bezorgde en een beetje grappige stem vragen, wat haar mankeerde. Zou zij dan gaan huilen?
Maar Jenny Heuveling huilde niet. Zij bewaarde haar tranen voor kleiner leed.
Het was merkwaardig om haar zo te zien zitten. Hij had wel willen roepen: Kom toch hier, de deur staat open, je bent immers vrij....
Maar afgezien van het feit, dat die ellendige jongen, beneden, zou menen dat het tegen hem gezegd werd, zou Jenny misschien gaan huilen, omdat er jammer genoeg maar één weg is voor een mens. Zijn menselijke weg. Een weg, die zich vormde naar de druk van je eigen voetstappen en die zich tot ver over de horizon langs vele gesloten deuren uitstrekte.
Ik verspil mijn kostbare tijd, dacht De Wilde. Hij slikte, wendde z'n hoofd af en betreurde het, dat Jenny zo dom was geweest. Hij nam het blonde gezichtje goed in zich op, trok zijn hand terug en sloot even zijn ogen, toen de deur zachtjes dichtviel.
Over de donkere gangen en trappen ging hij terug. Hij vergat het licht laag te trekken. Hij ging naar beneden en keek in lege vertrekken, waarvan de deuren open stonden. Alle bezoekers hadden het huis verlaten. De dienstmeid was, evenals mevrouw, op de slaapkamer en Freek was met zijn vrienden meegegaan.
Geheel beneden gekomen, nam hij zijn jas van de stoel, trok haar aan, knoopte haar dicht en liep met zijn tas onder de arm en zijn stok in de hand naar de kleine zijkamer, waar- | |
| |
van de deur nog altijd openstond. Van hieruit kon hij zien, wat er buiten op straat gebeurde. De zware gordijnen voor de vensters waren terzijde geschoven.
Onder de hoge, donkere bomen, stond een rijtuigje. De koetsier hing scheef op de bok en praatte met Louis. Had de jongen werkelijk een rijtuig gehaald?
Ik zal hem laten zien, dacht De Wilde, dat hij niet kan ingrijpen in andermans leven.
Het was of het noodlot een woordje meesprak. De Wilde wendde zich langzaam om, met ingehouden adem. Er bevond zich iemand in een hoek van de kamer. Het was een vrouw, die door haar zachte snikken onbewust de aandacht trok. Was het mevrouw Bleute? Was het de sentimentele dienstmeid?
Naderbij komend, herkende De Wilde in de bijna volslagen duisternis de in elkaar gedoken gestalte van Polly Beelo. Als dit altijd lachende kind een huilbui had gekregen, kwam dat dan door de jenever of door een tè koele Kessing?
- Waarom huil je, meisje; heb je iets?
Eerst kon hij uit haar stamelen niet wijs worden. Ze sprak losse, onsamenhangende woorden over: ‘geen geld genoeg’ en over ‘Jenny’.
Hij hief haar hoofdje op met zijn rechterhand. De tranen maakten zijn vingers vochtig. Hij begreep, dat ze huilde om dit feest, om Jenny en om zichzelf.
- Heel de wereld is harteloos en gemeen! riep ze. - Arme meisjes laten ze zitten. Ik had hem willen hebben, nu is hij weg.
- Bedoel je Edmond de Wilde?
- Nee. Louis Barnouw.... ik houd van hem. Hij is weggelopen....
- En je vriend Kessing dan?
- De schoft! schreeuwde Polly hartstochtelijk.
Edmond de Wilde begreep er niets van. Hij kon de wereld veranderen, duizenden en tienduizenden mensen be- | |
| |
heren en beheersen, hij kon het goud waardeloos maken, maar van mensenharten bleek hij geen verstand te hebben. Hij dacht niet meer aan tijd of uur. Hij liet Polly's gezichtje los en zei: - Ga maar met me mee, kindlief, dan zal ik je bij Louis brengen. Ik geloof dat hij buiten al op je wacht met een rijtuig.
Polly stond op, haar zinnelijke mond half open.
De Wilde ging al vooruit, terwijl het meisje met een moedeloos gebaar haar mantel van de kapstok haakte.
Ziezo, dacht Edmond de Wilde. Nu grijp ik in. Het noodlot wordt door de sterkste bepaald. Niemand zal mij ooit kunnen zeggen, dat ik mijn rechten aan die bedelaar afstond.
Hij keek eens om naar Polly, die onderaan de trap stond en met de hand op haar hart naar boven keek.
- Kom! gebood De Wilde. Hij opende de deur, knikte grimmig en met een knipoogje tegen Louis, die haastig zijn gesprek met de koetsier afbrak en het portier van het rijtuig openwierp.
Verraad is een fictie, dacht Edmond de Wilde. Ieder mens kan nuchter berekenen wat er nu gaat gebeuren. Hij liep langs de gedoofde kaarsen, de bloemen en de schaal met naamkaartjes en nogmaals knipogend tegen Louis, verliet hij het huis....
- Pas op je tenen, meneer, waarschuwde de jongen, die de krat handig en zonder schokken op een ijzeren wagentje had geschoven. Minstens tien fel glimmende vensterruiten schoven aan Edmond de Wilde voorbij. De man in de gang spuwde eens in zijn sterke handen, ving de voorkant van de krat op door zichzelf een beetje voorover te laten vallen en zei: - Ho lálá.... Vooruit, Piet.
De eigenaar van de garage was naderbij gekomen. Met een lachje en wat goedkeurend gebrom keek hij toe, nam de cigaret uit zijn mond en zei, dat hij nog eens in zijn leven al dat glas in diggels zou zien vallen. - Als Piet misgrijpt! zei hij. Maar Piet zei, dat hij dan lang kon wachten.
| |
| |
De Wilde keek even in de gang. Dan keek hij naar de rand van de stoep. Er waren geen bomen meer en er stond alleen maar een grote schillenwagen en die glasauto. Polly was niet gegaan, Louis was wel gegaan.... je kwam er niet achter. Edmond was te laat gekomen om in te kunnen grijpen. Wie was de sterkste geweest die gewonnen had? Was Polly naar boven gegaan? Wat was er gebeurd.... Op welke manier hadden ze afgerekend met Edmond de Wilde?
Hij tikte de man uit de garage op zijn schouder en vroeg wat het vreemde woord: I.R.O.S. betekende.
De man moest even denken. Dan zei hij: - Internationale Radio....
- Juist, dank u wel, ik begrijp het. Kunt u mij ook zeggen, of in dit huis ook een zekere juffrouw Heuveling woont?
Piet had de krat veilig in de gang gekregen. Hij wendde zich tot De Wilde en zei: - Niet Heuveling, maar Heulekom! Aan de overkant. Kees, woont Heulekom niet op drie en twintig?
- Heuve.... herstelde De Wilde.
- Nee! zei Kees met zijn harde stem, - op drie en twintig wonen de Visschers en die hebben geen mensen op kamers.... pas op je poten, Piet.
Terwijl de man uit de garage zijn gezicht peinzend samenkneep, waardoor het leek of hij nadacht met zijn neus, verhief Kees zijn stem.
- Juffrouw Spáaargáaren...! woont Heulekom nog aan de overkant?
Een zware mannenstem, ergens uit het huis, gaf ongevraagd antwoord. Heulekom was verhuisd. De melkboer wist wel waarheen en anders wist de post het wel.
De mannen zochten gedienstig tussen de reclamefolders, die op het gaskastje lagen. Edmond de Wilde deelde sigaren uit. Hij zei, dat hij zich zeker had vergist.
- Maar gaat u naar de melkboer.... dáár! wees Piet.
Edmond de Wilde ging weg.
| |
| |
De mensen die nu het huis bewoonden: ‘uitwoonden’, zouden niet weten wat er was gebeurd. De strijd om het bestaan had het huis van zichzelf vervreemd. Een vruchtbaar onkruid van letterborden en matglas had de schoonheid overwoekerd. Over tien jaar zouden deze huizen leeg komen te staan. Niemand zou een borduurring ontdekken, een brief vinden. Binnen de vijftien jaar zouden de huizen sterven onder de moker van een sloper. De geschiedenis van Edmond de Wilde en Jenny Heuveling zou tot puin worden geslagen. Maar dan zat Jenny nog altijd tussen hemel en aarde te wachten op Edmond de Wilde.
Waarom ging ze niet weg? Waarom verdween ze niet?
Ik zal het bij gelegenheid eens aan de melkboer vragen, of aan de postbode, dacht De Wilde.
Hij dacht nog: ik had gerust wat bloemen kunnen meebrengen. Hij verdiepte zich maar niet in de vraag, waar die bloemen na zijn bezoek dan zouden zijn gebleven.
De dag verstreek, ging voorbij als alle dagen en zou zich nooit meer herhalen. Voor Koppeschaar was het een dag van onzekerheid en spanning geweest; wat zou hij moeten doen met die auto.... met die koppige Honig.... met de zaken?...
Voor Honig was het een saaie dag, voor Elly Versnellen een verjaardag. Voor Reuling was het een gewone dag, nèt als anders.
De meisjes achter de schrijfmachines hadden hun altijd gelijkluidende brieven getypt: Hooggeachte Heer.... Enkele minuten lang maakten ze wereldreizen, dachten aan duizend dingen en eindigden met het altijd gelijkluidende: inmiddels met de meeste hoogachting....
Koppeschaar had weer fouten ontdekt en deze in zijn boekje opgeschreven en Honig van Dam had langer dan nodig was zijn hand op een meisjeshoofdje gelegd. Hij dacht daarbij: had ik maar een dochter of was ik nog maar dertig. Het personeel minachtte de beide chefs omdat het toevallig
| |
| |
chefs waren in een wereld, waarin alle mensen gelijke rechten hadden. Ze werd er géacht en véracht.
Op de effectenafdeling had een nieuweling de portier met ‘meneer’ aangesproken. Het duurde lang, voordat hij begreep, een fout te hebben gemaakt. In het souterrain droeg een meisje een emmer voor een oude werkster. Het was zeer edel van haar, maar ze had dat niet mogen doen. Ten eerste werd de werkster ervoor betaald, ten tweede vertroebelde het de verhoudingen en ten derde had geen enkele chef haar de opdracht gegeven sjouwwerk te verrichten.
- Dat kan hier nu eenmaal niet, mijn kind, had Honig gezegd en zijn hand had vaderlijk, maar iets té lang de illusie van een niet bestaande dochter gekoesterd.
Rina gaf een uitvoerig en tegelijk synthetisch verslag:
- In afdeling drie.... zoent Flap in theorie....
Koppeschaar liep met een gespannen gezicht door alle afdelingen.
- Die brief moet er zijn dames en heren. Zonder bewijzen kunnen we morgen niets doen. Het is een belangrijke brief: een ‘spoed’.
Iemand vroeg of de brief ‘geheim’ of ‘zeer geheim’ was.
Op de agenda stond: ‘Spoed 4.4583 A.’ Maar daar de meeste stukken met spoed gemerkt waren, had men er niets aan. Het was ook een geheim stuk. Alles van en aan K. & K. was geheim. Zéér geheim!
De klapper hoorde in de brandkast. Waarom was zij dan niet in de brandkast? Juist vandaag....
Een meisje kwam naar Koppeschaar toe, vroeg bescheiden en beleefd of meneer misschien een kleine bijdrage wilde geven voor een geschenk voor juffrouw Versnellen. Ze was jarig. Vandaag was ze jarig.
Om zes uur liet Reuling de luiken zakken. Hij plaatste een nieuwe rol papier in de prikklok.
Het werd avond. Het werd kwart over zes. Niemand dacht meer aan Spoed nummer zo en zoveel. Om zes uur
| |
| |
kon men zich voorstellen, dat er ‘ergens’ een doorslag van een brief zou liggen. Maar niemand nam de moeite om dat te doen. De mensen gingen eten. Ze gingen uit, ze telefoneerden. Ze maakten zich niet druk over de vraag, of ze iets anders zouden kunnen doen; of ze een andere keuze hadden.
Edmond de Wilde liep door een werkelijkheid, waaraan hij twijfelde. Dat was niet zo erg. Aan de twijfel zou de werkelijkheid niet veranderen. Maar Edmond de Wilde twijfelde ook aan zichzelf en dàt was ernstiger! Daarmede veranderde de hele wereld, daarmee was zijn hele administratie waardeloos geworden, zinloos, doelloos.
Waar was het bewijs van het goede en van het verkeerde? Waar hield de redelijkheid op en waar en wanneer was de blinde hartstocht redelijk?
De bankier naderde over de stille boulevard zijn woning, die hij vanuit de verte herkende aan de verlichte vensters, aan de gesloten deuren en aan de eenzaamheid.
Hugo deed zachtjes de deur open. Hij wilde niet gestoord worden. Deze dag was van hen beiden; van Hetty en van hem. Zij had Laura ontweken; hij zijn hospita, die nieuwsgierig was uit goedigheid.
Maar ook de auto hadden ze niet meer gebruikt, want alles wat aan de bank en aan hun dagelijks bestaan herinnerde, was op een raadselachtige manier vijandig aan hun vrijheid.
Ze hadden de dag beleefd als een feest. Na eerst enige uren te hebben gerust, hadden zij elkaar op een vooraf bepaalde plek in de stad ontmoet. Ze hadden samen gegeten en wijn gedronken in een klein, maar voornaam restaurant, want maatschappelijk leeft het geluk altijd boven zijn stand.
- Daar woon ik nu, zei Hugo. Glimlachend legde hij zijn vinger op zijn lippen, en zo zacht mogelijk gingen ze de trap op.
Moest hij haar werkelijk zijn kamer en zijn boeken laten zien?
| |
| |
Was één Engels boek voorlopig niet voldoende?
Ze zag zijn kamer en zijn wereld en ze dacht niet meer aan zijn boeken. Elk voorwerp in dat kleine, rommelige vertrek, overwon iets in het huis van Laura. Ze nam de meest onbelangrijke kleinigheden in haar handen. Haar ogen maakten alles tot een kostbaar bezit. Ze speelden een geheimzinnig spel met hun handen en met hun ogen, terwijl ze nèt als anders thee dronken.
Misschien waren ze de romantiek van het bankje in het park al lang ontgroeid, maar ze waren nog niet te oud en te verstandig om dezelfde, dwaze dingen te zeggen als in een park. En of ze het meenden? Dat konden ze pas de volgende morgen ontdekken, toen de kamer weer een kamer was in een alledaagse buurt, waar van vrijheid geen sprake was.
Hugo zei: - Ik zal je naar huis brengen, kom....
Hij liep met zijn arm om haar middel naar de deur. Haar wijde rok sloeg koel langs zijn benen. Hij kuste haar warme schouder door het tule van haar bloesje heen en het helle maanlicht verving de groene glans van een schemerlamp.
- We moeten gaan, zei ze.
Met zijn arm onder haar knieëen en de andere arm onder haar oksels tilde hij haar op.
- Ik heb je lief.... zei hij tegen het meisje, dat naar zijn boeken had moeten kijken. Hij beefde, omdat hij niet wist of hij het meende.
Hij zag haar ogen stralen, hij voelde haar tanden tussen haar zachte lippen toen hij haar op zijn divan legde. Haar stem klonk niet meer als de stem van een kantoormeisje, zoals er duizenden zijn. Bevangen door een duistere angst en een wild verlangen perste hij zijn mond op de hare, streek met zijn handen langs haar slanke, stevige benen en knoopte haar bloesje los.
Aan de randen van de kamer lag de donkere heide met de verre bomen.
- Hugo, jòngen.... ik moet naar huis....
- Nee! zei Hugo.
| |
| |
Edmond de Wilde speelde patience onder de Chinese schemerlamp in het kleine hotel. De ingewikkelde, kansloze spelletjes brachten hem tot rust. De ivoorgladde kaarten klikten zacht als hij ze met zijn wijsvinger neerdrukte. Toen hij de hartenvrouw neerlegde, kreeg hij geen enkele gedachte meer. Dat was voorbij. Al lang.
Vermoeid van zijn ervaringen veegde hij om half twaalf in de avond de kaarten op een hoopje en deed de beide spelletjes in hun leren étui. Hij ging naar huis. Hij ging slapen.
De jurk van Laura Barnouw gleed naast Hugo's divan op de grond.
Het meisje van gisteravond gaf zich over en tot in de eeuwigheid zou hij de knoopjes van haar kleren losmaken. Altijd zouden zij verdwalen in een bos, waar niemand hen zou kunnen vinden.
De ketting van Laura Barnouw viel op de houten vloer.
Toen Hugo het verlangend en willig meisjeslichaam ontdekte en zijn handen alleen maar schoonheid streelden, dacht hij in een flits: het moest nooit meer morgen worden.... geen schrijfmachines.... geen Koppeschaar. Dan dacht hij nog even aan Theo en aan De Wilde en aan Laura. Haar weke keel deed hem duizelen en de frisse geur van haar jonge lichaam deed hem bezwijken. In de illusie van man te zijn, gaf hij alle illusies prijs. Hij wilde kiezen. Hij koos.
Eindeloos ver strekte de nacht zich om hen uit. Ze konden niet weten, dat de oude heer De Wilde met open ogen in de duisternis keek en dat de nachtwaker Nelemans de lichte plekken op het asfalt met zijn krom schaduwbeeld verduisterde.
De bloemen uit de kiosk, die Hugo aan Hetty had gegeven, stonden roerloos in een vaas in Hetty's kamer. Zij kon ze niet zien, maar toch zag zij ze. Ze had haar ogen gesloten, maar de bloemen waren om haar heen.
Zelfs de lelijkste stad heeft in de nacht een schoon aanzien. De stad waarin Edmond de Wilde woonde, was in
| |
| |
het centrum van een verbijsterende schoonheid, maar buiten het hart verstijfde alles in een onverschillige huizenzee, een steenwoestijn, gebouwd in een stijlloze tijd. Dozen vol met mensen die hun leven versliepen om vrij en fel te kunnen leven in hun snel vergeten dromen.
Vele uren nadat Edmond de Wilde in slaap was gevallen, en de theerozen in Hetty's verlaten kamer haar vorm en kleur herkregen in het parelgrijs van een naderende morgen, werd Hugo Dalenbrink wakker in een vreselijke kamer. De muren hadden een betekenis gekregen: tot hier en niet verder. De bloemen op het behang leken in niets op werkelijke bloemen. De stoelen ontwaakten uit een veilige, korrelige schemering. Op de grond lag een ketting te glinsteren.
Het meisje dat naast Hugo lag, had eens op een Schotse reisdeken in het paradijs geslapen. Zou ze, als ze ontwaakte, gaan huilen en zeggen, dat zij iets onherroepelijks hadden gedaan?
Als ik wegloop, dacht Hugo, dan gaat ze naar een ander en dan zal ze zeggen: ik heb je lief. Ik houd van jou en niet meer van hem....
Ze lag in haar rose hemdje onder een pluizige deken. Met zijn beide handen omvatte hij zo zacht mogelijk haar slapend gezicht en terstond sloeg ze haar ogen op. Het was nu zo licht geworden, dat ze elkaar goed konden zien. De kousen en de ketting en de jurk die van Laura waren, lagen ruw weggeworpen op de grond.
In haar grote ogen, grijzer en doorschijnender dan anders, kwam een blijde glans. Het duurde maar even, want Hugo, somber en strak, trok even zacht zijn handen terug als hij ze om haar slapen had gelegd.
Er tikte een wekker en er was geen bos meer om hen heen, maar een ontwakende en vijandige wereld, waarin niemand fouten mag maken, waarin men ten onder gaat aan fouten.
Was dit zo'n fout geweest? Was het een spel of een zonde?
| |
| |
Hugo Dalenbrink legde zijn hand op het hart van Hetty Barnouw, dat klopte onder haar mooie, gewelfde borstjes.
Hij zei, met een onnatuurlijke ernst en bijna zonder klank in zijn stem: - Nu ben je mijn vrouw, Hetty....
Ze glimlachte en bleef hem aankijken. Ze zag niet hoe lelijk de kamer was. Ze zag de angst niet die met het zonloze morgenlicht door de ramen naar binnen kwam en alle dingen koud maakte.
- Hetty....
Het klonk wanhopig, maar ingehouden en beheerst; bijna onverschillig:
- Als er een kind komt, Hetty....
Ze hief haar gezichtje naar hem op en haar stem klonk rustig en met een beetje spot:
- Mag dat? vroeg ze lief.
|
|