| |
| |
| |
Woensdag
ALS katten draaiden de plaatsvervangers van Edmond de Wilde om de begerenswaardige taart van de macht. Niet alleen had Honig van Dam, die zich de dag tevoren nog hoopvol verkouden had gevoeld, zijn ziekte voor onbepaalde tijd uitgesteld, maar hij legde het er bovendien op aan om zijn rechten te verdedigen. De functie van personeelchef was goed beschouwd bijzaak en kon door een maatschappelijk werkster of zelfs door de portier zijn waargenomen, als er geen bepaalde belangen op het spel hadden gestaan. Zeer eenvoudige belangen overigens, die het welzijn van het personeel beoogden en hun plaats bepaalden.
Heel dat ingewikkelde spel van rangen, titels en onderscheidingen werd doorkruist door een ingewikkeld systeem van waarderingen, salariëringen en beloningen. Het personeel, schijnbaar familiair, voerde een strijd om het ‘u’ of ‘jij’, die diepere gronden had dan alleen maar burgerlijke beleefdheid. Een jeugdige boekhouder-met-een-doctorstitel, bestreed minstens driemaal daags het ‘jij’ van zijn kamerchef-met-Mulo. Een gehuwd koffiemeisje wenste ‘mevrouw’ te worden genoemd. Maandag had Koppeschaar al gezegd, dat iemand die had moeten trouwen, dat ‘mevrouw’ maar thuis moest laten. Dinsdag kwam de portier de heer Honig met klem vragen, waarom een vent, die achter een orgel had gelopen, maar vijf gulden minder opstreek dan hij, die goed beschouwd zijn chef was! Dat gebeurde Dinsdagmorgen. Dezelfde middag kwamen Honig en Koppeschaar in conflict om de titel: onderdirecteur. Een plaatsvervanger had De Wilde nooit willen hebben, maar nu had hij er twee tegelijk en het personeel beleefde er veel genoegen aan.
Er ontstonden twee kampen. In het ene stond Koppeschaar, in het andere de rest. De leden van de technische dienst, die los van het bedrijf stonden en geheel van Honig
| |
| |
afhankelijk waren, wreven zich in de handen van pleizier. De kassiers, onder bevel van Koppeschaar, grijnsden achter zijn rug. Zijn gebruikelijke bevelen, van ‘haal eens dit en haal eens dat’ werden in alle toonaarden geparodieerd.
Woensdagochtend vlamden alle vergeten ruzies op en het strovuur van de afgunst knetterde hevig.
De dagelijkse bankbezoekers merkten niets, verwonderden zich ten hoogste over de bazige toon van het personeel en over hun niet te onderdrukken binnenpretjes. Maar om tien uur werd er een glazen schot weggehaald op verzoek van Nelemans en op bevel van Honig.
Koppeschaar schoot naderbij en vroeg met een gezicht of hij de wereld in elkaar zag storten, wat dat voor krankzinnigheid was?
- Als chef van de huishoudelijke dienst..., begon Honig, die juist was binnengekomen, zijn flambard nog op zijn rafelige haren had staan en zijn samengeknepen vuisten zo hoog mogelijk in zijn zij zette, - ....bepaal ik....
Maar toen moest hij al snel naar boven om op de koffiekamer te bepalen, dat een meisje, dat te ver was gegaan met een man en die door de bank goedgunstig in dienst was gehouden, nog niet het recht had een ‘mevrouw’ te willen zijn. En de andere dames moesten liever naar zichzelf kijken en niet zo kinderachtig doen. Hij had het als plaatsvervangend directeur al druk genoeg! En Honig liep bezwerend en zegenend rond, aan zijn jas getrokken door de portier, die hem nu toch eens wenste te spreken over die kwestie met die orgeldraaier. Intussen telefoneerde Koppeschaar naar boven of ‘juffrouw’ Mina even drie kopjes koffie kon brengen, de heren van Kaft & Kroner wachtten al met smart op troost.
Zijn uitgelaten stemming bewees, dat hij het maar voor 't zeggen had.
De hoorn lag nog niet op de haak of daar belde Rina Dijkslag al:
- Haal is, breng is, doe is, kom is, vraag is, zeg is, ga is, loop is, geef is een bakkie mannentroost juffie....
| |
| |
Honig van Dam vloog woest naar beneden, uitgelachen door Koppeschaar.
Maar even later zakte zijn humeur. De heren van K. & K. vernamen, dat Edmond de Wilde een week lang ‘voor zaken’ op reis was. Wat waren dat dan voor zaken? Niet dat ze zich met de zaken van de heer De Wilde wensten te bemoeien.... O nee, verre van dàt, maar in verband met de omstandigheden - en een der heren smeet zijn tas met een boos gezicht op de blank eiken tafel - was het toch wenselijk geweest, dat ze even waren ingelicht. Ze vertrouwden natuurlijk de heer De Wilde best, maar in verband met....
- En noemt u mij maar gerust meneer, zei een der kassiers tegen zijn kamerchef. Toen kwamen de mannen van de huishoudelijke dienst het glazen schot weghalen. Koppeschaar kneep zijn klein gezicht samen tot een prop verbeten protest en liet zijn koffie staan, omdat Mina er waarschijnlijk in had gespuwd.
De heren van Kaft & Kroner leunden achterover in hun stoelen, keken elkaar veelbetekenend aan en informeerden, of er soms nog méér ‘verbouwd’ werd in verband met.... de zaken! De heer De Wilde was gisteren ook niet op de beurs verschenen. De heren van de directie moesten vooral niet denken, dat zij dat zo vreemd vonden, maar in verband met.... Toen kwamen de koersen ter sprake. Een aankoop zou niet geheel verantwoord zijn, mits de directie wilde verzekeren, dat er in geen geval met het buitenland onderhandeld zou worden en dan nog móest de firma Kaft & Kroner zich even beraden, want in geval dat....
- En toch zeg ik in geen geval u tegen jou! riep de kamerchef, duidelijk verstaanbaar, omdat de werklieden juist het glazen schot terzijde hadden geschoven. Koppeschaar wenste nu, dat de heren de correspondentie zouden inzien en belde het archief. Juffrouw Vis kwam zeggen, dat juffrouw Barnouw de stukken in een klapper had gelegd, die later door een bode was opgeborgen. De bode was naar het departement en juffrouw Barnouw was ziek.
| |
| |
- Met plotseling verlof! Daar heb je het nu! riep Koppeschaar tactloos. De conferentie ging niet door.
Maar juffrouw Barnouw was niet ziek. Ze manicuurde haar nagels, kamde langdurig en met zorg het blonde haar en verdeed haar tijd voor een kapspiegel.
Laura legde even nauwkeurig als anders haar studieboeken en haar dagrooster op de schrijftafel. Ze deed of ze haar zusje niet hoorde zingen. Ze dacht, terwijl ze met haar vulpotlood haar eerste aantekeningen maakte: - Waarom weegt dit zwaarder voor mij dan voor haar?
Het probleem ‘Hetty’ was werkelijk niet ingewikkeld. Het was nog maar de vraag of het een probleem wàs.
De bemoeiingen van de bankier hadden Laura verontrust.
Het was niet die Hugo Dalenbrink, niet een eventueel plan van Hetty om tòch nog te gaan studeren en zelfs niet de voor de hand liggende bedenking, dat de heer De Wilde persoonlijk interesse zou hebben voor een meisje als Hetty.
Laura had zelden of nooit aan Edmond de Wilde gedacht. Voor haar een en twintigste jaar had ze van zijn bestaan niet afgeweten. Daarna had ze in hem de econoom gezien. De man, die de chaos in de wereld recht zou kunnen zetten.
....Zou kunnen zetten.... Enige jaren studie hadden haar helaas overtuigd, dat geen econoom ter wereld over ‘recht zetten’ had te beslissen.
De methoden, de vele methoden, werden vernietigd door een onbegrijpelijke en niet meer wiskundig te bepalen werkelijkheid.
Het viel nooit uit te maken, wat het gevolg van een zorgvuldig berekende handeling zou zijn.
Waarom greep Edmond de Wilde terug in zijn eigen boekhouding?
Wat wilde hij bereiken?
Laura Barnouw vermoedde het. Ze beet zich nog liever de tong af, voordat ze haar zusje ooit iets zou vertellen. De
| |
| |
ingewikkelde omweg die de bankier maakte, was het gevolg van zijn methode: voorzichtigheid, overvloeiend in verregaande onoprechtheid. Maar dat eindeloze veiligstellen kon dan ook geen enkele fout verdragen. Een kleine vergissing in de millioenennota - tevens de morele nota van De Wilde - sprong van de eenheden op de tientallen en schoof geruisloos van de honderden op de duizenden en zo verder. De tweehonderd man personeel zouden zelfs in hun overuren en met nachtwerk de oorspronkelijke fout niet meer kunnen vinden. Misschien maakten ze dezelfde fout in hun eigen berekeningen. En misschien.... wàs de fout geen fout....
Hetty knipte een armband om haar pols. Ze was gereed om uit te gaan. Ze wachtte of Laura soms iets zou vragen of zou zeggen. Laura had altijd critiek.
Ditmaal zei Laura niets.
Tegen elf uur reed de auto voor en Hetty zei, nog vóór Hugo had aangebeld: - Ik ga, Laura.
Ze ging. Ze liep door de gang van het huis, waarin ze haar jeugd had doorgebracht. Dit uitstapje was een hoofdstuk uit een meisjesboek en het was een som uit een geheime berekening.
Achter de portretlijstjes, die aan de muren hingen en naast de meest alledaagse kapstok die zich denken liet, moest ‘ergens’ de werkelijkheid schuilen, die niet te vangen is, doch die de mensen vangt.
Bijna onverschillig opende Hugo het portier van de wagen. - Ben ik niet te laat? vroeg hij.
Het speet Edmond de Wilde toch even, dat hij zijn auto zonder zich te bedenken aan die kinderen had afgestaan. Helaas chauffeerde hij zelf niet en op zijn tocht kon hij geen chauffeur meenemen.
Hij had niet op de tijd gerekend. Hij was laat en een auto gaat snel, maar de boemeltreintjes waren hem gisteren al niet meegevallen. Ze schudden hem wakker uit een droom van gelijkmatigheid, maar die auto diende om goed begaan- | |
| |
bare wegen zo snel mogelijk af te rijden en de treintjes waren buitengewoon geschikt om niet uitsluitend het doel van de reis in het oog te houden, maar ook te letten op de kronkelingen van de weg. De vergelijking ging zo aardig op dat hij er om moest lachen. Hij had in het geheel geen medelijden met zichzelf. Toen hij jonger was, had hij wel....
Maar Edmond de Wilde was geen man voor overpeinzingen. Het verleden kwam hem altijd voor als een duistere put, waarin je gerust kon gaan vissen en waaruit je met een beetje geduld duizend en één dingen kon ophalen, zonder te weten, wat er toevallig bleef liggen.
Geen auto dus en ook geen portier, die bij het inklappen van de draaideur en het haastig terzijde springen van eerbied in een marionet scheen te veranderen. De portier stond méér dan menselijk, met beide ellebogen op een der marmeren opstanden geleund, naar een reeks vreemde vertoningen te kijken. Twee mannen in grijze overalls hadden met blinkende schroevendraaiers de grond- en zijsteunen van een glazen schot losgeschroefd en tilden, uiterst voorzichtig en met de punt van hun tong krampachtig tussen hun lippen, het blinkende glas uit de voegen. De ruit spiegelde en gaf tevens uitzicht op de kleine conferentiekamer naast het archief. Twee taferelen draaiden door elkaar heen. De buitendeur met heel in de verte de bloemenkiosk en de zonnige boulevard zetten de heren van Kaft & Kroner, waarvan de jongste zijn tas nijdig op de tafel smeet, in eenstemmig décor.
Een wiebelende wereld, omringd door glurende employe's en onverschillige, niets bemerkende klanten, waar niemand naar keek.
Een van dezen was Edmond de Wilde. Zonder te buigen en te glimlachen liep hij dwars door de hal en passeerde de portiersloge, waarin de telefoniste met een versteende lach toekeek hoe uitstekend een der boden Koppeschaar imiteerde. De ruit was nu geheel terzijde geschoven en werd door de mannen, die zich schuifelend en zonder hun schoe- | |
| |
nen van de grond op te lichten voortbewogen, naar de dienstlift gedragen.
Nelemans had zijn zin gekregen. Het panorama van beschermende vensters was doorbroken en de opening, die hierdoor ontstond, ontsloot de doolhof van theoretisch ontworpen dwaalwegen, die men had aanvaard.
Edmond de Wilde kreeg een schok van verbazing. Had dan geen mens gezien, dat deze en dergelijke muren overbodig waren? Behalve de bewakingsdienst hadden ook de kassiers, de klanten en de boden baat bij deze verandering. Alleen Koppeschaar zat met bolle ogen en een kwaadaardig gezicht naar de doorbraak te staren, alsof hij nooit tevoren door een venster had gekeken en nu opeens een nieuwe wereld ontwaarde. En dan nog wel een ongewenste wereld.
Met beide handen om de stang geklemd, waarbij de tas en de stok hem hinderden, duwde Edmond de Wilde de draaideur om zijn as. Een naar ding voor oude mensen, doch Reuling stond ook niet voor niets met forse handgrepen te assisteren. De Wilde herinnerde zich een herhaaldelijk ingediende en evenzo vaak terzijde geschoven nota, waarin Honig op verzoek van de portier om een nieuwe deur had gevraagd. Zie je wel, dacht de directeur geamuseerd, als ik er zelf maar last van heb, dan komt er heus wel een andere deur.
Hij stond in de voorhal, wandelde als de meest gewone bezoeker over de kokosmat, keek even naar de kleine, bronzen Mercurius, die hem scheen te dreigen met opgeheven slangenstaf en overschreed de arduinen drempel waarop 's avonds het ijzeren rolluik werd neergelaten. Twee klanten, die in een gesprek verdiept waren en die recht op hem aanliepen, weken even aan weerskanten terzijde om zich achter hem direct weer aaneen te sluiten en hun conversatie te vervolgen.
En nu naar het stoomtrammetje, dacht Edmond de Wilde. Hij moest even denken: het was een halve eeuw geleden, dat hij de weg naar dat kleppende, in slakkengang rijdende
| |
| |
voertuig kon dromen. Nu droomde hij weer, maar verkeerd. Hij dacht zich de weg veel korter dan hij was en bovendien was het puffende, klingelende treintje al jarenlang vervangen door een autobus.
Het is niet aan te nemen, dacht De Wilde, dat het leven in mij heeft stilgestaan, maar ik had het kunnen weten; een mens denkt pas na als hij iets nodig heeft.
De bestuurder van de bus slingerde zijn wagen met virtuoze onverschilligheid door het drukke verkeer, drukte op een knop, waardoor de achterdeur zich zuigend sloot, gleed behendig langs het trottoir, stopte en ging dan weer verder, intussen flirtend met een opgeschoten schoolmeisje, dat haar onderkaak languissant liet hangen.
Bijna had De Wilde het opgegeven, maar hij was zich wel bewust van het feit dat andere redenen hem daartoe dwongen. Was hij soms bevreesd voor het doel van de reis? Het spelen met mensenlevens was toch werkelijk niet alleen het monopolie van busbestuurders, en het stoomtrammetje van weleer werd niet voor niets ‘het moordenaartje’ genoemd.
Hij ontwierp in gedachte een spotprent van een over lijken rijdende chauffeur en vergeleek zijn eigen vindingrijkheid met die van zijn tegenstanders, die ook zo vlot waren in het bedenken van dergelijke aardigheden. Je kon dat schoolkind met haar in alles te kort schietend figuur ook de schuld wel geven als er wèrkelijk een ongeluk gebeurde.
Er gebeurde geen ongeluk. Er gebeurde niets. De brede wagen hobbelde door de franje van de stad, die slordig en aangevreten in een woestijn van onkruid uitmondde. Een houten timmerkeet en drie gammele woonwagens stonden op de berm van een drassige sloot. In de verte zag Edmond de Wilde twee gashouders met als achtergrond een rij blinde muren, sluitstuk van een volkswijk. De onkruidperken waren overwoekerd door lege groenteblikken en naast een der woonwagens stond het doorgeroeste wrak van een onttakelde auto.
| |
| |
Hier moest het zijn. Niet de auto wees hem de plaats aan, doch een door de bliksem getroffen boomstronk, dood en ontbladerd. Eens was er ook een boerderij geweest, van uit de verte herkenbaar door een ring van iepen. 's Winters werd er schaats gereden op een nu gedempte vijver en De Wilde had er eens een arreslee bestuurd over een eindeloos sneeuwveld. Het was allemaal weg: de sneeuw, de boerderij, de mensen, de dieren.... alles. De oude steenfabriek met het torenkamertje bestond alleen nog maar in een verre verbeelding. Vanuit dat kamertje kon Edmond de Wilde, als hij 's morgens opstond, op de torenklok in de verte zien hoe laat het was en werkelijk, toen hij uit de bus stapte en naar de boomstronk keek, zag hij ook die toren weer.
Twee passen achteruittredend, trachtte hij de afstand te schatten tussen de boom, de toren en het verdwenen huis. In de zomer keek je tegen een kruin van bladeren en 's winters door een speelse fantasie van kale takken. Twintig meter was zeker niet te weinig en met grote passen schreed de bankier over de denkbeeldige lijn, die in het verlengde lag van de speelgoedkerk aan de horizon en dwars door de boom heen de huisdeur doormidden kliefde. Tijdens het lopen trapte hij in een kuil en struikelde. Met moeite hield hij zich overeind, maar moest bij de beuk opnieuw beginnen, omdat hij de tel van zijn passen kwijtraakte. Er stond geen steen meer. Het huis leek met fundering en al als een luchtkasteel te zijn opgenomen en weggewaaid naar het weemoedige land van de herinnering.
Gedwongen om tot zijn middel door prikkend onkruid te waden, hief De Wilde zijn handen met de tas en de stok wat omhoog en keek tersluiks of niemand hem zo zag marcheren. Hij trapte een bodemloze emmer weg, die aan een van zijn schoenen bleef hangen, bedwong een verwensing en telde dan luidop zijn voetstappen. Toen hij twijfelde, òf het die toren wel was, beving hem een gevoel van moedeloosheid. Nog vijf stappen en dan zou hij de voordeur bereikt hebben. Naar de grond kijkend, zag hij dat hij met
| |
| |
zijn keurige schoen op het grauwe, vuile zand liep. Met zijn ebbenhouten wandelstok tastte hij in de ruimte. Nee, dit was vreselijk. Honig van Dam zou in zijn meest dwaze buien niet zulke gebaren hebben gemaakt en wanhopig de ogen sluitend vroeg Edmond de Wilde aan het onkruid, of meneer Higgens hier ook woonde.
- Meneer Higgens.... bent u daar? Meneer Higgens....
De voordeur was misschien nèt aan de rechterkant van de boom.
Schuifelend, steeds zwaaiend met zijn stok en er voor zorgend, dat hij zijn ogen gesloten hield, wilde Edmond de Wilde zijn vraag herhalen, toen de ijzeren punt van zijn wandelstok met een ketsend geluid tegen een metalen voorwerp sloeg. De hand met de tas schoot bliksemsnel vooruit, die hand - de rechterhand - had nooit geweifeld. Met de knop tussen zijn vingers en tegelijk met de linkerhand tastend naar de klink van de onderdeur, opende hij als een blindeman zijn oude woning en weer herhaalde hij zijn vraag, nu met de stem van iemand die weet wat hij wil: - Bent u daar, meneer Higgens?
Het antwoord deed hem glimlachen. Niet om de woorden, maar om de stem.
- Is daar iemand, Thijs?
Thijs was eens de knecht. Eéns?...
- 'k Zal eens effetjes kijke, antwoordde Thijs. Het was niet meer nodig, Edmond de Wilde keek reeds. Om hem heen stolden de muren uit niets. Hij voelde een vinnige kou in zijn nek en omkijkend zag hij, dat het wel degelijk die beuk was geweest, nu echter bevracht met sneeuw. Hij sloot de deur, deed twee stappen naar voren zonder erbij te tellen en plaatste zijn stok in de koperen paraplustandaard.
- ....As ik de kippen gevoerd heb..., zei Thijs in de verte.
De hoge, naar voren hangende spiegel, die op een penanttafeltje steunde, weerkaatste de brede lach van Edmond de Wilde. Dat was inderdaad Thijs, niemand anders zou zo laconiek een bevel hebben ontweken als de oude knecht,
| |
| |
die genoeg had van commando's. Het was ook niet nodig dat hij haast maakte, want De Wilde gunde zich alle tijd om op zijn gemak de als woonkamer ingerichte hal te bekijken. Wéér te bekijken! De fluwelen gordijnen hingen nog steeds roerloos aan weerszijden van de ronde poort voor het scheef oplopende, viertredige trapje en hoog in het huis sloeg een pendule met zilveren klank, gevolgd door een heldere meisjesstem die zonder boosheid verklaarde, dat Thijs geen lust meer had om zijn benen op te nemen.
Dit was iets nieuws voor Edmond de Wilde. Als de slaperige onderdanigheid van Thijs was omgeslagen in geraffineerde sabotage, die bovendien als de gewoonste zaak ter wereld werd geduld, behoef de niemand zich meer af te vragen wat hier aan de hand was. Maar nog voor een vlaag kille tocht de gordijnen deed sidderen, hoorde Edmond de Wilde het kraken van een deur. Dan kwam de tocht en tegelijk vroeg een vermoeide mannenstem of Anna thuis was.
Onder de spiegel, waar de wind met de versleten en spinragdunne tafelloper speelde, gleed een verdroogde distel uit een gemberpot.
Ik ben weer te laat..., dacht Edmond de Wilde. Hij wendde zich op zijn hielen om in de richting van de trap en riep: - Volk!
Toen eerst kwamen er voetstappen. Snelle voeten roffelden over de houten traptreden en voor er iemand zichtbaar was, begreep De Wilde, dat zijn tante Anna de enige was, die haar vlotheid had weten te bewaren. Maar zijn illusies bleken van te zakelijke aard om hem teleur te stellen, toen hij even later de lange rok en de gestreepte blouse van zijn nichtje Nelly ontdekte. Hij had zich vergist en tevens had hij de stem van het meisje niet herkend. Ze kwam niet met een brandende kaars naar beneden, wat vroeger haar gewoonte was. Ze zei, dat het bovenhuis in gevaarlijke duisternis verborgen lag. De zucht naar romantiek was ook al weggewaaid en slechts uit het comedieachtige gebaar van haar handen en uit de buiging van haar hals bleek nog dat
| |
| |
ze zich aandachtig wist bespied door een vreemde man. De Higgensen mochten hun fouten hebben gehad, een scherpe visie kon geen van hen ontzegd worden. Bijna loerend boog het meisje zich voorover en keek met nauwelijks te bespeuren aandacht waar die oude heer zijn overjas had gelaten. Bij barre vorst ging geen boerenknecht met zo'n korte demi over straat. De lakschoenen van Edmond de Wilde deden haar uit de ramen kijken, doch er stond geen vigilante voor de deur. Ze plaatste de ene voet nauwgezet voor de andere toen ze de vier treden afdaalde en haar bruine ogen namen de bezoeker aandachtig op. Dat ze in de grijze gestalte van deze oude heer nog een spoor van de eens ravenzwarte Edmond zou herkennen, met wie ze verloofd was geweest, behoefde niet in overweging te worden genomen.
Toen haar gevraagd werd of ‘papa’ te spreken was en haar de titel van ‘jongedame’ werd toegevoegd, richtte zij met een ruk haar hoofdje op. Het bruine, opgestoken haar vormde een geheel met het smalle, ovalen gezichtje, waarin de spottende mond duidelijk te kennen gaf, dat ze de titel niet waardeerde. Te geringschattend of te hoog? Edmond de Wilde wist het niet en nog altijd vertegenwoordigde Nelly voor hem het symbool van vrouwelijke tegenstrijdigheid. Met vlakke hoffelijkheid verzocht ze hem, haar te willen verontschuldigen. Haar lange rok veegde bijna de treden schoon, toen ze katachtig verdween in de richting van de nog altijd geopende deur, die de tocht vrij spel gaf en Edmond de Wilde deed kuchen. Natuurlijk had Higgens weer staan luisteren, bevreesd voor nieuwe schuldeisers, bang voor scènes. Zijn oom zou zich haastig van zijn smerig huisjasje ontdoen en, stofjes van zijn mouwen nippend, in het zwart te voorschijn komen.
Edmond de Wilde schudde z'n hoofd. Ze waren deftig en ze zouden het blijven, de Higgensen. Hij had er om durven wedden, dat ergens op een der trappen of anders op de grond het in haast afgerukte keukenschort van Nelly in het stof lag. Dienstmeisjes om schorten op te rapen waren er
| |
| |
niet meer en de enig overgebleven knecht moest kippen voeren. En kippen had oom Higgens nimmer bezeten.
Het was geen zwart, maar een artistiek bruin jasje, waarin de oude Higgens te voorschijn kwam. De retouche der idealisering had een beeld doen ontstaan, waaruit de werkelijkheid schraal naar voren trad. Edmond de Wilde kon heus geen aristocratisch avonturier meer ontdekken. Door de steenrode tint van het jasje heen, die aan's mans beroep deed denken, keek Edmond naar zijn oom. Hij zag een quasi deftige speculant, die van alles wat bruikbaar en draagbaar was een handeltje had gemaakt en ten slotte naar de bakstenen was afgegleden. Om in pijpaarde, klei en turf failliet te kunnen gaan, moet iemand wel een rare schaats rijden, dacht hij. Hij boog en maakte kennis met een man, die hij door en door kende. Hij liet ‘De Wilde’ maar vijftig jaar verder leven en stelde zich voor als notaris Verhagen. Higgens schrok. Hij schrok van iedere naam, van elk beroep, van alle mensen. Edmond de Wilde was niet bij machte hem geld aan te bieden. Misschien had hij het dan gedaan. Per slot van rekening was het familie, zijn eigen vader was een broer van deze man, die hem nu met zenuwachtige gebaren uitnodigde om in de salon te komen.
Achter de lange, even gebogen gestalte betrad Edmond de Wilde het vertrek, waarvan de openstaande, boogvormige deur nu al enkele minuten lang tocht had veroorzaakt. Higgens sloot zijn domein even geruisloos als hij het bij het horen van de stem had geopend en verzocht de notaris plaats te nemen. Stoelen waren er genoeg. Er stond geen meubel of het had gedraaide pootjes. Op het zuilvormige en met gouden rozen omwonden piedestal prijkte het onvermijdelijke borstbeeld van Napoleon Bonaparte. De tafeltjes, volgeladen met prullerig koperwerk, waren niet te tellen en achter de gesloten deuren, zo wist Edmond de Wilde, stond nog veel meer. Hij was gaan zitten in een der leunstoelen, waarvan de zittingen en ruggen bekleed waren met gobelinstof, die, als ze naast elkaar werden gezet, een
| |
| |
verstarde jachtstoet voorstelde. Maar deze salon miste iets, dat De Wilde vroeger nooit had gezien: het gobelin was geen gobelin, het marmer geen marmer en het tijgervel op de vloer vertoonde kaalgevreten motplekken. De wrede, opgevulde kop met de goudgele ogen leek verschrikt te staren naar zoveel onwaarachtigheid. Midden in het vertrek stond een tombevormige schrijftafel. Tussen de rommel op het met groen laken beklede bovenblad zag De Wilde een porseleinen mand met porseleinen bloemen, flets en tevens glimmend van de zoete, geglazuurde kleurtjes.
In deze omgeving had Edmond de Wilde zijn jeugd doorgebracht.
Was hij er ooit weggeweest? Waren de vijftig snel vervlogen jaren geen droom, waaruit hij zo juist ontwaakte?...
- Het sneeuwt, zei Higgens. Het leek een toverwoord te zijn om onheil te bezweren, of zomaar een gezegde, waarmee verlegen mensen de stilte willen breken als het zwijgen hun te veel wordt.
Hij vroeg niet wat zijn gast kwam doen, maar liep in gespannen aandacht zijn kamer op en neer, papieren verleggend en zachtjes over stoffige voorwerpen blazend. Met een dromerige glimlach stelde hij zichzelf gerust. Wat zou hem nu nog kunnen gebeuren?
Achter de kleine ramen gleed de sneeuw in wollige vlokken als in een peilloze diepte. Higgens stak het gaslicht aan. Het suisde en legde een groene, valse sluier over al de namaak. Van tijd tot tijd vielen er kleine sintels door het rooster van de kachel en dan gleed er een rode gloed over het kleed.
- Het is koud..., zei Higgens. Edmond de Wilde knikte en herhaalde dit, toen hem gevraagd werd of hij een kopje koffie wilde drinken. De deur op een kier openend, vroeg zijn oom met geringe stemverheffing of Thijs zo goed wilde zijn om.....
- Effetjes de oven aanleggen! riep de knecht, waarop Higgens met een gelaten zucht het vertrek verliet. In de keuken rammelden de voorwerpen, die De Wilde zich dui- | |
| |
delijk voor ogen wist te stellen: de ketel met een benen knop, een koffiepot met een barst.
In nauwelijks tien jaar tijd was in dit huis een groot kapitaal aan stukken gespeculeerd en in deze kamer waren hoopvol de champagneglazen geheven ter ere van het succes. In de schaduwen stonden ze weer: de compagnons, de medewerkers, de geldschieters. De Wilde voelde hun aanwezigheid, hoorde hun stemmen en keek hoofdschuddend naar het overschot van al die zaken. Onverkoopbaar overschot, koperwerk, antiek, een gipsen Napoleon, reukwerk, miniaturen. Altijd weer nieuwe zaken, altijd weer champagne en steeds weer de sluipende teleurstelling van het onherstelbare verlies. Zelfs de flessen met haar zilveren kurken moesten aan een opkoper worden afgeleverd. Alles stond stil te wachten op de schande van het gerechtelijk beslag. Maar de deurwaarder zou niet alleen de spaarpot van Nelly, de Friese klok van Anna en de trotse Napoleon het huis uit laten dragen, ook de vergeefse dromen van Higgens. Zelfs die moesten onder de hamer en zouden worden stukgeslagen. Was het niet begrijpelijk, dat Edmond, na tien jaar lang geleerd te hebben hoe een mens alles wat hij bezit kan verspelen, met zijn geringe bezittingen, zonder afscheid te nemen, het huis verlaten had?
Higgens stootte met zijn voet de deur open. De scharnieren piepten. Een blad met twee kommen en een kan voor zich uit houdend, trad hij binnen. Het dansende licht uit een klein komfoor verscherpte zijn toch reeds gegroefd gezicht met schaduwen. Doch het masker van goud en zwart, dat De Wilde nu te zien kreeg, zou het gelaat kunnen zijn van een verdroomd dichter, wiens scheppingen door niemand worden begrepen.
Hij keek naar dit gezicht; hij keek er doorheen en dan zag hij de oom van zijn jeugd, de man die hem in huis had opgenomen en zijn tweede vader was geweest. De vroeg gestorven broer van Higgens was hier nooit bij name genoemd en de familiebanden werden even tactvol gene- | |
| |
geerd, als de zich in steeds sneller tempo herhalende faillissementen.
Nu was eindelijk de grote klap gevallen. Een blikseminslag, waarvan het onweergeweld nog even uitbleef. In het adembenemende afwachten hadden de huisgenoten zich van elkaar teruggetrokken. Nelly boven in het donker, Anna trots en verbeten op haar kamer, Thijs werkeloos op zijn oude stoel in de keuken en Higgens zelf tussen zijn eigendommen, die niet meer van hem waren. En dan zat daar ook nog Edmond de Wilde, die, bang voor bliksem en onweer, vijftig jaar geleden was gevlucht.
Hoffelijk werd hem gevraagd, of hij véél of weinig suiker gebruikte. Higgens was onhandig in huishoudelijke zaken. Hij kon jongleren met kostbaar porselein. Hij begreep niet, dat iemand ooit een kopje brak van een Japans servies, dun als eierschaal, maar hij morste met suiker, schonk het eerste straaltje van de koffie op het schoteltje en zijn mond was ironisch vertrokken, toen hij die vervloekte notaris een tè volle kom toeschoof.
Hij ging zitten op het middelste gedeelte van de jachtstoet, die zijn stoelen sierden en zei: - Nu kunt u zien, hoe slecht ik mijn plichten waarneem, doch laat het u smaken....
De Wilde antwoordde niet dadelijk. Voorzichtig bracht hij het kopje naar zijn lippen, hief het dan een weinig omhoog, als verrichtte hij het gebruikelijke manuaal met de champagne en antwoordde - ook tegen de schaduwen in de kamer - dat een kleine troost hier welkom was.
- U bent dus mijn curator, mijnheer Verhagen?
- Slechts van uw onmondige neef, meneer Higgens.
Zoals een acteur verandert, als hij het toneel heeft verlaten, zo veranderde ook Higgens. Hij zette zijn koffie, zonder te hebben gedronken weer neer en antwoordde, dat troost dàn overbodig was. De jongen had hem in de steek gelaten. Hij had zijn dochter laten zitten, hij had....
- ....zichzelf gevonden, riep Edmond de Wilde snel. Hij
| |
| |
stak zijn kin vooruit, boog zich in de stoel naar voren en hield de adem een ogenblik in.
- Mijn God! zei Higgens spottend, - dat is ook een zienswijze. Dan stond hij op, deed twee stappen in de richting van de deur om te zien of niemand hem kon horen, maar voordat hij de knop had aangeraakt, draaide hij zich weer om, stak beide handen met uitgespreide vingers naar voren en zei bijna wanhopig, dat de jongen hem met tienduizend gulden had kunnen redden. De tien vingers werden met schokjes naar voren gebracht.
- Een kleinigheid, vond De Wilde.
Higgens liet zijn handen zakken. Het leek wel, of hij een gordijn naar beneden trok. De spitse opmerking had hem alweer teruggedreven in zijn eigen, kleine wereld, die hij zorgeloos ten onder had laten gaan. Nog altijd vielen de sneeuwvlokken langs de kleine vensters, als vogels die hun vleugels hadden toegevouwen. Edmond de Wilde werd bevangen door een gevoel van onzekerheid. Als hij nog langer wachtte met spreken, zou deze wereld vervagen en voorgoed verdwijnen.
Door de onzichtbare muur, die Higgens welbewust had opgetrokken, heenpratend, begon Edmond de Wilde een zakelijke beschouwing te geven omtrent de handelwijze van de weggelopen neef. Hij sprak zacht, maar luid genoeg om zich verstaanbaar te kunnen maken, want de lamp pruttelde en de kachel knapte.
Was het dan niet waar, dat de jonge Edmond zijn krachten had gegeven voor het heil van de zaak? Had hij geen genoegen genomen met een geringe winst en zou hij deze winst, zuinig opgespaard, nu moeten prijsgeven om nogmaals tien jaar hard te werken, zonder enige zekerheid, dat hij op zijn dertigste jaar niet nogmaals voor een débâcle kwam te staan? Het tegendeel viel moeilijk aan te nemen!
- Dit is zakelijk gezien, antwoordde Higgens zonder spot. Hij voegde er aan toe, dat zijn overwegingen minder zakelijk waren geweest, toen hij de jongen als kind in huis nam.
| |
| |
Maar daar wist meneer Verhagen vanzelfsprekend niets van.
Edmond de Wilde legde zijn handen in elkaar. Was deze Higgens dezelfde man, die hem eens als de enige mens in de wereld beschermd had tegen het eigenbelang van Nobel? De herinnering maakt het meest solide huis van glas. Edmond de Wilde keek door alle muren en verstond de zin van fluisterend gevoerde gesprekken, die lange jaren geleden geen betekenis voor hem hadden gehad.
Toen was het niet Nelly geweest, die met een kaarsenhouder naar beneden kwam, doch Anna. Had zij met het kind van haar zwager iets te maken? Weeshuizen genoeg in de wereld. Waren er geen De Wildes meer die voor die jongen konden zorgen? - Natuurlijk, lieve Anna, had Higgens met gedempte stem teruggefluisterd, - weeshuizen genoeg en De Wildes genoeg, maar moet mijn broer in de hemel óók nog in het water springen? Anna had de kandelaar weer opgenomen. - Laat de hemel er maar gerust buiten; zie maar liever of je dat geld van die Nobel kan terugvorderen.
- Er waren geen bewijzen dat er geld gestort was, zei Higgens tot Edmond de Wilde. Deze luisterde zwijgend, liet zich vertellen hoe het kind een onderkomen had gevonden en na enige weken met de administratie was belast van een pas opgerichte steenfabriek.
- Hij is een vlot werker en hij heeft een mooi handschrift, meneer Verhagen.
Met moeite onderdrukte Edmond de Wilde een schaterlach. Zou de schoonheid van de letters het eerste zijn geweest, dat Higgens was opgevallen tijdens het lezen van Edmonds koude afscheidsbriefje?
Hij zag zichzelf weer schrijven in deze salon, eerst moeizame pogingen om de lettervoorbeelden van zijn oom Higgens na te tekenen en later lange rijen cijfers in de meer dan verwarde administratie.
- Hij verdiende zijn eigen kost, meneer Higgens....
- Ach God, meneer Verhagen, die verdiende ik zelf niet eens;
| |
| |
mijn Indisch spaarvarken werd zo mager als een hoen. Het geld van mijn vrouw moest worden aangesproken. Met tienduizend gulden zou ik mijn schulden kunnen betalen, maar Edmond is weggelopen met het geld.... Ja, hij is weggegaan.
Edmond de Wilde ging verzitten en verdedigde zichzelf met te zeggen, dat Edmond wettelijk in zijn recht stond.
Higgens keek hem verwonderd aan. Zijn stem klonk hoog en bijna opgewekt toen hij antwoordde, dat meneer Verhagen te veel aandacht aan het geld besteedde en dat was nu juist datgene, wat hij niet bedoelde. Begreep meneer Verhagen hem dan niet?
In het bovenhuis klonken regelmatige voetstappen. Zes stappen heen.... zes stappen terug. Er werd iets over de grond geschoven. Anna was aan het inpakken: twaalflakens, twaalf slopen, twaalf....
Higgens was weer gaan zitten; hij plaatste zijn voet op de kop van de tijger, die even scheef werd geduwd en De Wilde aankeek.
- Hij verbrak de verloving met mijn dochter, meneer Verhagen.
Het was geen aanklacht en het klonk ook niet als zodanig, maar de glazen muren sloten alle intimiteit af, weerspiegelden stille taferelen uit een verre tijd en gaven uitzicht op een oud geworden Edmond, die zichzelf zag zitten, op het punt boos te worden en zijn tas op tafel te werpen.
Had hij ooit iets anders aangeraakt dan de spitse vingertoppen van Nelly, die hem jarenlang plagerig gelokt en plagerig ontweken had? Was de verloving tenslotte niet doorgedreven door de waakzame Anna, die, preuts als ze was, voor versperring had gespeeld en plotseling op een huwelijk had aangedrongen, zoenspelletjes verzon en de beide kinderen uren achtereen alleen thuis liet? De Wilde kon dan ook niet nalaten zijn oom aan het verstand te brengen, dat deze verloving een zakelijk karakter had.
- Dat blijkt, zei Higgens. - Dat blijkt, omdat hij het afmaakte toen zijn geld in het gedrang kwam.
| |
| |
- Acht u dat niet de normale gang van zaken?
- Nee, meneer Verhagen. Ik ben blij, dat die verloving verbroken is, maar.... - en Higgens vormde een onzichtbare bol met zijn beweeglijke handen.... - om dezelfde reden is die verloving dan ook door Edmond gesloten en dat spijt mij.
- Zakelijk gesproken, meneer Higgens....
- Ik wenste, dat u niet altijd over zaken sprak. Zaken laten mij koud en met gevoelens sjacher je niet.
Het werd weer stil. De voetstappen boven hun hoofd hadden het rhythme bepaald van het korte gesprek. De Wilde dacht: twaalf theedoeken.... twaalf handdoeken.... twaalf vingerdoeken....
Er viel nog veel meer te bespreken, maar hij besefte nu, dat Higgens er een andere wijze van denken op nahield dan hijzelf.
Buiten was het bijna donker geworden. De sneeuw gleed als een grauwe massa langs de vensters en hoopte zich op in de kozijnen. In de keuken zou de oude Thijs somber naar het zwarte gat van de koude kachel zitten kijken. Boven stapelde Anna haar katoenen en linnen en zijden kostbaarheden in kisten; ze liep van kast naar kast en verwenste de droom van haar man, die gelukkig had willen zijn. En zou Nelly in de niet ontruimde en verlaten zolderkamer drama's opvoeren en de verstoten jonkvrouw spelen?
De Wilde vroeg ten overvloede of Edmond nog andere goede eigenschappen had dan een fraai handschrift. Hij kreeg het rapport dat hij wenste. Bijna spottend somde Higgens alles op wat de deugd aankleeft, - maar jammer genoeg, zei hij, - weet de jongen niet wat hij wil.
Nu was het de beurt van Edmond de Wilde om zonder omwegen sarcastisch te doen. Wist meneer Higgens dat dan wèl?
- Och ja, glimlachte Higgens, - we kunnen ons lot niet veranderen, maar we kunnen de inzet zelf bepalen. En wenste de heer Verhagen soms te weten wat Higgens had ingezet? - Alles, mijn waarde notaris! En wenste hij ook nog te weten, wat de arme Edmond voor het leven over had?
| |
| |
- Niets, meneer Verhagen, helaas niets en dat is te weinig.
- Ik begrijp u niet, zei Edmond de Wilde voorzichtig.
- Dat begrijp ik! Ik kan het u niet duidelijk maken.... Kijk.... Hij aarzelde, zocht naar woorden, maar Edmond de Wilde liet hem geen tijd. Hij vroeg of dan niemand de jeugd van Edmond in aanmerking nam, waarop Higgens honend opmerkte, dat zelfs die vervloekte schoolmeester, die Nobel, het recht had, zijn eigen jeugd in het geding te brengen. - Als we daaraan beginnen, meneer Verhagen, dan hebben we allen het recht ons te wreken. Door weg te lopen, heeft Edmond zichzelf verloren. Zijn inzet is altijd ‘de ander’....
En plotseling, of hij zich bezon, streek Higgens zich met de vingertoppen langs de slapen en verzocht de notaris, of deze het doel van zijn komst kenbaar wilde maken.
Het beste antwoord was nog, dat de notaris Edmond had willen ontmoeten, doch, naar hij begreep....
- Ja, zei Higgens, - u bent te laat. Hij haalde zijn horloge uit zijn vestzakje, knipte de gouden kast open en keek naar de wijzerplaat, of daar soms op te zien viel, wanneer Edmond het huis had verlaten.
De Wilde kreeg een schok van ontsteltenis. Er was iets spookachtigs aan dit horloge. Twee werelden gleden door elkaar.
Ditzelfde uurwerk stond stil, maar op een andere plaats en veertig jaar verder.
Haastig vroeg hij, of het niet wenselijk zou zijn, dat meneer Higgens zijn neef terug zou halen.
Higgens liet het horloge, na het te hebben dichtgeklapt weer in zijn vestzak glijden. Hij maakte een afwerend gebaar met zijn hand en antwoordde met grote beslistheid, dat hij daar niet over dacht!
Kijk, dacht Edmond de Wilde, nu heb ik hem. Dáár zit zijn fout! Hij wenst succes aan de jongen te beleven. Hij wil het voorbeeld zijn en verdedigt zijn mislukkingen door er een moraal van te maken. Wie die moraal niet volgt, moet maar zien waar hij terecht komt.
| |
| |
Maar tevens dacht hij: hoe gemakkelijk is het om fouten te vinden en hoe eenvoudig om een mens te veroordelen of te verdedigen, naar gelang het 't beste uitkomt. Heb ik Higgens ooit in werkelijkheid gezien? Staat er tussen hem en mij niet altijd een spiegelbeeld van de tijd?
Hij had nu wel weer weg willen gaan, maar Higgens, eenmaal uit zijn zwijgen losgekomen, vergat snel. Na het afwerende gebaar had hij nogmaals koffie ingeschonken. Hij zou de schaduwen wel weer wat warmer zien dan voorheen, de sneeuw intiemer en een gast was welkom in de eenzaamheid.
De voetstappen, regelmatig gedempt en dan weer luider, stelden De Wilde het kleed en de verniste planken voor ogen. Uit het zachte lopen, uit het klinken van bijgeluiden en uit een bijna onhoorbaar gemompel, viel af te leiden, dat Anna Higgens met haar dochter in gesprek was. Het leven van Higgens had altijd in de storm gelegen, het huis deinde op de golfslag van hoop en vertwijfeling.
Jaren geleden, nog voordat de steenfabriek de schuren verving, was de bovenkamer een laboratorium geweest. Higgens deed altijd uitvindingen en indien deze enige waarde bezaten, werden ze door ontijdig in de zaak betrokken medewerkers verbeterd en verkocht. Het laboratorium was een ruïne geworden. Was het niet mogelijk, dat het geld van zijn arme broer ook op deze wijze in rook was opgegaan? Honderden mensen hadden in deze kamer hun plannen met wijn of champagne ten doop gehouden. Weer was het De Wilde of hij Anna naast de grote, stenen schoorsteen zag staan: glimlachend, stralend, charmant. Nelly met haar overdreven gebaren en haar tè wijd opengesperde ogen was op zulke hoogtijdagen van een absolute ongenaakbaarheid. Maar dan bleek al spoedig, dat men Higgens weer bestolen had en de stilte in huis deed de klokken luider tikken. En eens, dacht Edmond de Wilde, zal dit alles verdwenen zijn. Dan groeit er onkruid op dit veilige terrein, waar de stad langzaam op af kruipt. De trotse boom zal door de bliksem getroffen worden en het
| |
| |
zal vergeten zijn. Alleen de gevolgen van al die domheid....
- Verder heb ik niets te vragen, zei Edmond de Wilde.
- Tja..., zei Higgens en sloeg met zijn vuist op zijn hand, - als die buitenlanders mijn steenfabriek nu maar niet hadden beconcurreerd, dan zouden we rijk zijn geworden, maar mijn grootste tegenstanders....
- ....Daar moet u mee samenwerken, meneer Higgens.
- Samenwerken?
- Ja! Ter bescherming van beider belangen. Toen zweeg hij. Zijn theorieën zou Higgens nooit aanvaarden. Wat nu nog oneerlijk was, zou binnen een halve eeuw als enige mogelijkheid worden beschouwd.
Maar Higgens ging er nog op door, vroeg hoe hij nu met zijn vijanden tot een accoord zou kunnen komen.
- Wijs mij uw vrienden, meneer Higgens!
Het gebaar van ingehouden jovialiteit dat nu volgde, amuseerde Edmond de Wilde ten zeerste. Hij glimlachte bij voorbaat om het antwoord, maar dat bleef uit. Higgens zag waarschijnlijk ook de glazen weer heffen en achter die fonkelende roemers vol champagne herinnerde hij zich de gezichten van hen, die hem hadden bedrogen en bestolen. Tegelijk keek hij naar de zoldering.
- Als u het mij vraagt, zei Edmond de Wilde, - dan gaat het in de wereld om vrouwen en om macht en nauwelijks om geld. Hij dacht: wat een woorden....
Higgens wierp tegen, dat geluk ook iets betekende. De Wilde knikte verzoenend. Hij dacht: jammer genoeg verwar je genot met geluk. Was het een wonder, dat de jonge Edmond dit huis verlaten had! Jammer genoeg ook zou hij van de wereld moeten verdwijnen om aan dit alles te ontkomen. Maar zover was het nog niet.
Edmond de Wilde stond op. Hij wist nu genoeg, verklaarde hij, meneer Higgens werd bedankt. Higgens liep naar de deur en verzocht Thijs om de jas van de bezoeker te willen brengen. Tot De Wilde zei hij, dat die jas even bij het vuur verwarmd kon worden.
| |
| |
- Effetjes..., begon Thijs. Higgens smeet de deur dicht, schraapte zijn keel en deze geluiden brachten verandering in het gestommel boven hun hoofd. Daar de dichtgeworpen deur de enige was, waardoor men het vertrek kon verlaten, moest Higgens nogmaals, al was het dan ook met een zucht, de deur openen, maar nog voordat De Wilde de gang had betreden, verscheen Anna Higgens om de hoek van de trap.
Ze liet zich door haar man aan de notaris voorstellen. Waarschijnlijk waren dit de eerste woorden, die zij sedert een week in het bijzijn van Higgens uitsprak.
De Wilde zou haar niet herkend hebben. Het speet hem bijna, dat hij háár geen afscheidsbrief had geschreven, maar de verhoudingen waren ook wel heel anders dan toen. Een knappe, blonde vrouw, die in drie zinnen blijk gaf van haar gevoelens en deze bovendien op meesterlijke wijze in een schijnbaar argeloos gesprek naar voren bracht.
Of meneer de notaris geen ulster aan had met dit beestenweer? Hoe jammer dat het rijtuig was uitgeleend en in dit afgelegen gat, waar geen mens behoorlijk kon leven - en waar ze spoedig en voorgoed uit zou verdwijnen - waren de middelen om veilig weg te komen helaas beperkt. Had haar man meneer de notaris wel voldoende ingelicht over de nieuwe plannen, die een groot succes beloofden te worden?
- Meneer Verhagen kwam voor Edmond, Anna....
- Dan had meneer drie dagen vroeger moeten komen.... of twee dagen, ze raakte de tel kwijt in deze woestijn, waar je de dag niet van de nacht kon onderscheiden. Ja, Edmond was weg. Die haatte de omgeving als de pest en haar dochter had ook gezegd: ga jij nu maar vooruit.... Maar wat deed dat er allemaal toe! - Wilt u soms koffie blijven drinken, meneer Verhagen? Thij....
Ze slikte het laatste woord weer in. Ze riskeerde geen ‘effetjes’.
De rijzige Friezin stond zo rustig te praten, alsof de jaren op haar zouden wachten. Hoe lang was het geleden, dat zij
| |
| |
Edmond smekend bevolen had, haar dochter te trouwen? Ze had zich laten gaan, als nooit tevoren, toen ze de beide handen van de jongen in de hare nam. Ze was nog jong. De Wilde wist nog heel goed, dat hij haar over de gang had zien lopen, gekleed in een satijnen nachttoilet, de haren los over haar schouders, de blanke voeten in met bont omzoomde muilen. Edmond, teruggekeerd van een nachtwandeling, was tegen haar opgelopen in het bovenhuis, toen hij zachtjes naar zijn kamer wilde gaan. Ze had haar armen niet over haar borst gekruist en haar dunne, rose kleren niet haastig toegeknoopt. - Zo, Edmond, daar kijkt men niet naar! Zonder de kaars uit te blazen was ze hem trots voorbijgegaan.
Wat Edmond de Wilde toen gezien had, begreep hij nu pas. Zij was nu ordentelijk gekleed, maar haar ogen kon ze niet bedekken.
Hij keek even naar het schilderij, dat Higgens in een van zijn goede dagen van Anna had laten maken. Het hing in de hal.
- Dat is een Compé, kent u die schilder, meneer Verhagen?
- Nee, mevrouw, maar het lijkt spekend. Hij wist nog goed, dat de kleine Fransman met zijn fluwelen jasje zich schadeloos had gesteld in de wijnkelder. Een man als een duiveltje, dat beweeglijk en fel gekleurd in hem was blijven voortleven, als een bonte pop in een saai schimmenspel. Anna wendde zich zwierig om en wees: - Daar ziet u het portret van mijn vader, de schilder ken ik niet, maar het lijkt prachtig. Higgens bevestigde dat, met een goedkeurend: - Inderdaad.... Zonder op zijn woorden te letten - ze wenste ze niet meer te horen - riep Anna, dat haar vader een buitengewone man was geweest, die iets bereikt had in het leven! - Een eerlijk en correct man, meneer Ver hagen, zo'n ronde, dóór en dóór betrouwbare Fries! Tja, zo zijn er jammer genoeg te weinig in de wereld. En Anna Higgens lachte. Haar wangen vertoonden opgewonden kleurtjes.
| |
| |
Een week geleden had ze zich met dezelfde kleurtjes op de wangen in Edmonds armen geworpen. Of Edmond dan niet zag, dat Nelly hem zo lief had? Zij kon het zich zo voorstellen...; zij was maar dertien jaar ouder dan haar pleegzoon. Hij zou iets bereiken, hij zou de kleine fouten van oom wel herstellen....
Edmond had stil zijn koffer gepakt, een onopvallende bezigheid in een huis, waar de inwoners altijd aan het pakken waren en nooit vertrokken.
- Het was me aangenaam, mevrouw, zei Edmond de Wilde. Hij boog. Niet slechts uit beleefdheid, maar ook om te zien of hij nog een glimp kon ontdekken van Nelly. Speelde het kind comedie? Dwong de omgeving haar tot een gestyleerd spel? Nelly liet zich echter niet zien. De Wilde richtte zich op met de hand op zijn hart. Het was overbodig; hij had geen horloge, dat uit zijn vest kon vallen. Anna had zich al omgewend en Higgens maakte de deur open. Beide mannen huiverden en knepen hun ogen dicht voor de felle kou, die hun in het gezicht sneed. De Wilde zette zijn kraag op. Hij moest zonder winterjas de sneeuwval trotseren en weerde met zijn hand de natte vlokken af. En eindelijk overwon dan Higgens zijn verstrooidheid. Hij zei, dat het maar het beste was, dat zijn neef de weg van de minste weerstand had gevolgd. Maar het was hard als iemand, waarvan je hield, je verkocht en verraden had.
Achter De Wilde werd de deur gesloten en de oude man moet er wel dwaas gestaan hebben, met de hand voor zijn ogen, zonder stok en zonder tas.
- Wat verkocht.... Wíe verraden?.... Geërgerd draaide Edmond de Wilde zich om en moest minstens drie meter ver door hoog onkruid waden, voordat hij zijn eigendommen terugvond. Hij paste er wel voor op, niet nogmaals in de emmer te trappen. Hij sloeg zijn kraag neer. Nee, Higgens had zich vergist. Drie dagen te laat? Twee en veertig jaar te laat! Dat was zakelijk bekeken, ook zonder horloge!
| |
| |
Hadden de meisjes van de telefooncentrale dáárom zo gelachen, toen hij over de marmeren leuning naar beneden keek? Nog eenmaal overzag hij het terrein. Er was geen steen meer over om aan te kunnen vragen wat Higgens had bedoeld. Maar wat bedoelen de mensen als ze zulke woorden spreken?
Op de plaats waar de autobus hem had afgezet, stond niemand te wachten. De Wilde besloot maar te gaan wandelen. Hij nam zijn hoed in z'n hand, omdat de warmte hem hinderde en trachtte zich in te denken wat er gebeurd zou zijn, indien hij bij zijn oom was blijven wonen. Het was niet zo moeilijk. Zijn geld zou in een zoveelste onderneming zijn weggesmolten. Verder niets.
Na een half uur wandelen kwam hij tot de ontdekking, dat hij van de hoofdweg was afgeraakt. Een kruispunt van wegen had hem doen verdwalen. De woonwagens had hij al lang uit het oog verloren en aan de vele kerkspitsen viel niet meer te zien, welke de juiste was. Het zou hem nog niet geholpen hebben, omdat de boom, die zijn richting had bepaald, reeds achter de horizon stond. Gedwongen een grote omweg te maken, besloot De Wilde eerst even te rusten en het ergerde hem, dat hij geen café uit de grond kon stampen. Evenmin zou hij als goed gekleed heer langs de weg in het gras kunnen gaan zitten.
Een opkomende en kinderachtige ergernis bedwingend, liep hij dus verder en constateerde aan het uitzicht en aan zijn vermoeidheid, dat hij een flauw glooiende heuvel besteeg. Het landschap vertoonde het onheilspellende van saaiheid, van fantasieloze regelmaat. De gladde wegen gleden af naar kleine villadorpen, voorposten van steden aan de horizon. Het fascinerende lag uitsluitend in de uitgestrektheid en in de dieptescherpte, nog versterkt door het zonlicht, dat contouren trok van schaduw.
Toen hij, na weer een half uur te hebben gelopen, nòg geen ander aspect voor ogen kreeg, besloot hij een taxi te nemen. Er was geen taxi. Buiten het veilige bank- | |
| |
gebouw met telefoons, knoppen, liften, draaideuren en gehoorzaam personeel, bleek Edmond de Wilde een mens te zijn als ieder ander. Het verstandigste was maar om er begrijpend om te lachen. Hij voelde zich als het kind in de trein, dat elk ogenblik vroeg of ze er nu nòg niet waren. En waar was die glimlachende oude heer, die zich daarover amuseerde?
Maar dan schoot het Edmond de Wilde te binnen, dat Honig van Dam ergens buiten woonde. De man had hem eens wat verteld van die heerlijke dorpen, dicht bij de stad, gemakkelijk te bereiken....
Een spoorlijn dus! Speurend naar rookpluimpjes, kleine, landelijke stationnetjes en waarschuwingsborden voor overwegen, zag De Wilde een geheel ander landschap. Een schuilplaats voor veilig verborgen spoorrails, die hij in gedachte een eindje boven de grond tilde. Zonder zich te vergissen raadde hij niet alleen de spoorbanen, maar ook de stopplaatsen. Het wemelde plotseling van kentekenen: rode vlekjes, gestreepte slagbomen, seinpalen. Het kompas van de logica wees in de richting van de meest nabijgelegen stad.
Tien minuten later bereikte hij een dorp aan een dubbelspoor. Hij hoefde niet lang te wachten en glimlachte weer gerustgesteld toen hij wegreed uit het lustoord der gepensionneerden.
Hij was te moe om zich te schamen voor zijn hazenslaapje en hij verzette zich dan ook niet tegen een nog te onderdrukken sluimerdroom, waarin hij met Nelly Higgens in zijn auto reed.
Was het wel Nelly, die blond en stralend naast hem zat?
Nelly was donker....
Nelly was waarschijnlijk al dood....
De auto van Edmond de Wilde gleed bijna geruisloos over de brede weg. Aan beide kanten stonden villa's in kleurige herfsttuinen en de nimmer te verstoren harmonie van bloemen en bladeren gaf het landschap een feestelijk aanzien.
| |
| |
Hugo dacht: nu wordt de typiste een vlinder. En Hetty dacht: nu zijn we even onbezorgd als de bewoners van de villa's, die hun leven lang in serres thee drinken en soms dromerig piano spelen of tennissen in de zon.
Hugo had het maar om te draaien om zijn werkelijkheid te benaderen.
Die werkelijkheid had van een vlinder een typiste gemaakt.
Hugo legde zijn handen beheerst om het grote, gladde stuur en onderdrukte zijn lust om zo hard mogelijk te rijden. Zijn opdracht was zo weinig omlijnd, dat hij alle grenzen overschreed, geen secretaris en geen bankbediende meer was. Hij vroeg Hetty wat er zou gebeuren als zij haar opdracht, om een andere betrekking te zoeken, vergat?
- Vergeten? vroeg ze met een hoog stemmetje. Ze had niets vergeten. Ze zou wel zien.
- En wat moest jij voor me onthouden, Hugo?
Hij dacht even na, lachte breed en deed een greep in zijn binnenzak.
- Hier, zei hij, - je Engelse roman.
Ze lachten tegen elkaar. De glazen kantoormuren waren geheel verdwenen. Onder het zachte gezichtje school een ander meisje dan hij had gedacht. Achter zijn verlegenheid ontdekte zij meer volwassenheid dan bij alle chefs van de bank.
- Is er dan niets, dat je bij voorkeur zou willen doen?
- Ik kan het niet dwingen, zei Hetty. - Ik ben geen man!
Het laatste antwoord kwam regelrecht uit de mond van Laura, maar had daar een andere betekenis. De nadrukkelijkheid waarmee ze te kennen gaf dat zij een vrouw was, deed hem zwijgen. Hij rook het zachte parfum, toen hij feilloos een bocht nam en zonder vaart te minderen de glooiing op reed. Hetty werd even tegen hem aangedrukt. Ze zat met gesloten ogen.
- Heerlijk, die wind..., zei ze.
Aan de ene kant zagen ze het landschap in een steeds ruimer wordende pracht aan hun ogen voorbijtrekken. Aan
| |
| |
de andere kant keken ze soms even naar elkaars profiel. Achter hen werd de stad kleiner en hoe hoger zij kwamen, hoe smaller de wegen zich door het weelderige en reeds verkleurende groen slingerden.
Op vele plaatsen leek het wel of de landhuizen dichter aaneenschoven en zich opeenhoopten tot een dorp. Er waren dan plotseling winkels en kleine stations.
Maar dan was er alweer een nieuwe bocht, waarin Hetty de ogen moest sluiten en als ze dan weer keek, verdween het dorp in het spiegeltje boven de voorruit.
De hoofdweg ontwijkend, toerde Hugo naar de bosrijke streek tussen de beide, vergelegen steden, die slechts te zien waren door wat minder geboomte aan de horizon en wat meer grijs van nauwelijks te onderscheiden steen.
- Waar zijn we nu? vroeg Hetty.
Hij begon te lachen. Hij wist het niet. Het kwam er ook niet op aan. De brede mospaden lokten tot wandelen. Tot dolen in een wereld, die ze geen van beiden kenden.
Misschien was dit het doel van de reis. Hugo vroeg niet of het naar haar zin was, hij reed de wagen op het erf van een kleine boerenhoeve, vroeg aan een knecht, die tegen een stalmuur geleund zwijgend toekeek, wat de prijs was voor stalling. Dan tilde hij zijn tas uit de wagen, nam een opgevouwen reisdeken met Schotse ruiten uit de bagageruimte en sloot de auto af.
Hij rebelleerde tegen zijn hoogste chef door werkelijk naar ‘het groene bos’ te gaan. Hij vergat de wegenkaart. Hij maakte zich vrij.
Waarover kunnen twee mensen spreken, die een kantoor als gemeenschappelijke ervaring delen? Het salaris deed hier niets ter zake, de rangen vielen weg en geen glazen schot scheidde hen. Zij konden overal over spreken.
Eensgezind waren ze in hun hekel aan Koppeschaar. Hetty snoof behaaglijk de geuren van het bos op en ademde diep. Of ze wel eens op een ander kantoor was geweest? Al driemaal. Overal waren Koppeschaars.
| |
| |
- Zie je dat, Huug.... paddestoelen. Als het ging regenen, zou het bos spoedig vol staan. Nee, Koppeschaar moest niet denken, dat hij onderdirecteur was. Dat was een vacante plaats, weer echt iets voor De Wilde; je kwam nooit achter zijn bedoelingen. Er zaten eekhoorns in de bomen; als je goed keek zag je hun pluimstaarten zwaaien.
Juffrouw Vis was een raar schepsel. Buiten kantoor helemaal geen kwaad mens. Buiten kantoor was bijna niemand kwaad.
- Als hier geen boswachters zijn, zei Hetty, dan pluk ik zoveel bloemen als ik dragen kan. Honig vond het altijd goed als ze bloemen kochten. De Wilde zou eens gezegd hebben, dat het een Amerikaans systeem was.
Hier waren de bloemen in overvloed. De schrijfbureau' s stonden elders.
Door de muren van hun dagelijks bestaan heen keken Hugo en Hetty naar het bos; de paden werden smaller en intiemer. De besloten plekjes werden talrijker naarmate ze verder wandelden. De zonnestralen vielen in bundels door het groene loof, maar zachter en inniger dan door de vensters van het kantoor. Geen tapijt met gestyleerde rozenranden kon fraaier zijn dan de grillige planten.
Hetty zei: - De baas laat je altijd bloemen kopen. Kies jij die uit?
- Ja, zei hij. - Ja; waarom?
- Zomaar. Ze glimlachte.
Het was of Edmond de Wilde onzichtbaar naast hen liep. Hij wandelde altijd naast en achter duizenden mensen. Hij stond in spiegels, gleed in schaduwen.
- Vroeger..., zei Hetty. Daarmee opende ze een onzichtbare poort.
- Toen ik klein was, zei ze, - was ik altijd alleen....
Hij zei: - Val niet, het is hier zo glad en er zijn overal wortels.
Ze gaf hem een arm bij het springen over een met varens begroeide kuil. Hij bleef haar arm vasthouden. Zij vertelde over Laura.
| |
| |
- Je moet haar zien als ze uitgaat, dan geloof je je ogen niet.
Hij had haar een ogenblik gezien, achter de ramen. Hij zei, dat zij knapper was dan haar zuster. Groter compliment had hij niet kunnen maken.
- Ik heb haar parfum gestolen, dat zal het zijn, lachte ze. Hij rook even aan het blonde haar. Op kantoor deed men dat in het souterrain.
Op de bank zou iedereen hard aan het werk zijn. Honig zou zeggen: beste mensen, de dag moet de avond halen.
De electrische klok boven de ingang zou de dag met kleine schokjes in minuten verdelen, maar Hetty Barnouw en Hugo Dalenbrink liepen dwars door die minuten heen.
In de schaduw van een rode beuk spreidde Hugo uren later de Schotse reisdeken uit en Hetty, doodmoe, ging een tijdje rusten. Ze lag met haar hoofd op haar samengevouwen handen en ze voelde met haar polsen de koelte van haar eigen, kleine oren. Ze huiverde even.
- Heb je 't koud?
- Nee, 't is hier fijn....
Nadat ze dat gezegd had, langzaam en op een slaperige toon, sloot ze haar ogen. Hij keek naar haar gezicht, naar haar blanke hals en naar haar lange, mooie benen. Haar jurk boetseerde haar jonge lichaam en bedekte het met grote, lila bloemen. Het vierkante kraagje stond een beetje open en een randje opengewerkte, teer gekleurde kant was zichtbaar.
Hij dacht: jammer, dat het hier niet het souterrain is. Hij dacht ook: ze praat een beetje ordinair en Laura lijkt me veel knapper.
Het bos om hen heen werd eindeloos groot. De aanwezigheid van twee, elkaar vreemde mensen, viel niet te verklaren. Maar zij had hem getergd met haar meisjesachtige gebaartjes, heel naïef en heel geraffineerd.
Ze had hem een sinaasappel ontwrongen en zich laten nahollen. Toen hij haar greep, moesten ze erg lachen. Hij had haar geplaagd met die nieuwe betrekking en zij had gezegd: ik word hospita bij de kaboutertjes.
| |
| |
Nu lag ze met gesloten ogen en ze dacht plotseling aan Theo. Wat zou die gedaan hebben in deze omstandigheden? Grote hemel! Nee, géén Theo meer. Nooit meer. Dan liever alleen.
Toen ze onverwachts en klaarwakker haar ogen opende, zag ze dat Hugo dromerig naar haar lag te kijken.
- Willen we teruggaan? vroeg hij. Hij draaide haar zijn polshorloge toe.
Maar ze weerde hem af.
- Nu moet je ook slapen, gebood ze. Hij glimlachte en gehoorzaamde.
Het bos was doodstil. Er ratelden geen schrijfmachines, er stonden geen glazen schotten. Koppeschaar kon geen dertig of veertig kilometer ver kijken en Edmond de Wilde liep verdwaald en eenzaam over de wereld. De bank ging uit. De lichten in de kluis gingen aan.
De zon ging onder.
Toen Hetty ontwaakte, was het al bijna geheel donker. Ze ging overeind zitten en stootte Hugo aan.
- Huug, jô.... we moeten weg....
De glansloze schaduwen lagen breed en dreigend om hen heen. Ze hadden zich verslapen. Het bos had hen verrast. Het leek een ander bos met hogere bomen.
Zo vlug mogelijk pakten ze alles bij elkaar: de tas met cigaretten, de reisdeken, een handtasje en nu moest ze hem vanzelfsprekend een arm geven, omdat ze op die beroerde schoenen met die ellendige hakken niet goed lopen kon, nu het laatste zonlicht onder het zwarte lover verstorven was.
- Ik moet thuis nog kousen stoppen, zei ze. Terwijl ze het zei, wist ze, dat ze in gedachten bij Laura was. Ze voelde, dat hij zachtjes lachte. Nuchter stelde hij vast: - We zijn verdwaald. Laten we steeds rechtuit lopen, dan komen we weer op dat mospad.
Ze liepen rechtuit, dwars door de varens. Ze kruisten vier zandpaden en kwamen in een dennenbos terecht. Het mospad moest aan de andere kant liggen.
| |
| |
Een half uur lang liepen ze onafwendbaar op de duisternis aan. Het mospad moest in enkele uren tijds met hoge bomen volgegroeid zijn.
Een plek heide was minder somber, bijna zilver met een dieppaarse horizon zonder scherpte en zonder einde. De koele avondwind gleed door de bomen.
- De auto staat gelukkig op slot, zei Hetty. Hij dacht nauwelijks aan de auto.
- Je bent toch niet bang? vroeg hij. Ze antwoordde niet direct.
- Voor jou? vroeg ze met een beetje spot.
Hij drukte even haar arm vaster tegen zich aan. Zijn hospita zou het niet merken als hij niet thuiskwam. - Maar, zei hij, - je zuster Laura zal ongerust worden.
- Dat is zo vreselijk niet.
- En Koppeschaar, grappigde hij. Ze leunde tegen hem aan van 't lachen. Er was gelukkig geen Rina Dijkslag in de bomen om al haar vriendinnen toe te schreeuwen, dat Huug zich met ‘Het’ kostelijk amuseerde.
- Toen ik klein was, ben ik tweemaal verdwaald, vertelde Hetty.
Hugo spreidde nogmaals de reisdeken uit; nu een veld van zwarte vlakken. Als ze een cigaret opstaken, zagen ze in het goudgele schijnsel elkaars gezicht.
- Ik was toen vijf jaar, zei Hetty. - Laura was een groot kind en mijn vader.... en toen.... en toen....
Hij telde het aantal malen, dat ze ‘en toen’ zei, totdat hij luisterde naar haar geschiedenis. Hij leunde op zijn ellebogen en zag haar gezicht vlak bij het zijne als een witte vlek. Hij rook haar parfum. Laura's parfum.
De grappige geschiedenissen werden schaars. Het leven was geen ketting van vrolijkheid geweest. De duisternis deed hen tegen zichzelf spreken en dat maakt openhartig.
Aan de donkere avond vertelde ze, dat ze een tijdlang verloofd was geweest met Theo. Ze had het al driemaal uitgemaakt, steeds kwam hij weer terug. Hij dronk als ze het
| |
| |
had uitgemaakt. Ze had alleen maar medelijden gehad.
Zijn stem zei, dat hij vroeger een meisje had gehad. ‘Gehad’....
- Zeker een stuk of tien, vroeg ze.
- Twintig, antwoordde hij bedaard.
Zij sloeg de reisdeken om zich heen. Ze ging eens slapen, zei ze.
Hij wilde haar toedekken met een jas, maar ze weigerde. Hij moest ook slapen en geen kou vatten.
Vijf minuten waren ze stil.
- Heb je geen hoofdpijn? vroeg hij plotseling.
- Hoofdpijn? Dat heb ik nooit.
- Waarom huilde je dan op kantoor, Maandag?....
- Ga nu maar slapen.
Hij sliep een half uur, werd weer wakker, stak een cigaret op en begon weer te praten. Hij had haar kunnen zoenen; hij waagde het niet en hij wilde het niet. Hij vertelde van zijn jeugd, van zijn tegenslag. Hij maakte er geen drama van. De eenzaamheid strekte zich uit naar alle kanten. Midden in die eenzame woestijn stond een donkere auto. Iets verder stond een verlicht bankgebouw. De directeur zou vragen: - Maar mijnheer Dalenbrink, waarom heeft u de wegenkaart niet meegenomen? Gelukkig was het meisje bij u in veilige handen, meneer Dalen brink. Gelukkig was dat....
Aan Hetty's regelmatige ademhaling merkte hij, dat ze was ingeslapen.
Een ontroerende ademhaling van iemand die niet langer wachten wil.
Hugo Dalenbrink legde zijn handen vlak naast haar op de spitse dennenaalden. Hij vloekte zachtjes. Was zij alleen maar veilig terwille van Edmond de Wilde? Betekende ‘veilig zijn’ iets anders dan angst en onwetendheid? De bank wemelde van meisjes waartegen Honig zijn waarschuwende stem verhief: - Nooit mee beginnen Dalenbrink, geen geschiedenissen op kantoor. Handen thuis man!...
Waar gingen die meisjes heen, al die donkere kopjes, al
| |
| |
die blonde hoofdjes, als Reuling de hekken had laten zakken? Als de klok op kwart over vijf sprong, gingen er tweehonderd mensen leven. Dan werd een parfumfles weer een ding om vertederd in je handen te nemen. Om van je zuster te stelen. Om jezelf mee te kunnen zijn.
Op de bank zou wel een statistiek te vinden zijn: zoveel parfumflessen per jaar met een gemiddelde handelswaarde van zoveel maakt zoveel liefde per kwartaal.
Hugo ging zo gemakkelijk mogelijk liggen. Hoe komt het, dacht hij, dat ik door zeven maal ‘en toen’ niet weet of ik van haar zou kunnen houden?
Dan sliep hij in.
Zij hoorde hem zwaar ademen. Ze sloeg de ogen op en keek naar de sterren. Ze dacht aan Theo, die zijn harde handen altijd te vroeg uitstak. Maar Theo was weg. Terugkomen zou hij niet. Het was de moeite niet waard om er een traan om te laten, maar als een jongen ook maandenlang dezelfde bloemen kocht als je zelf altijd uitkoos en als je allebei even eenzaam was en als hij dan vroeg, waarom je had gehuild, Maandagmorgen.... zomaar.... dan....
Door een helder hanengekraai werd Hugo wakker. Met één oogopslag vond hij het bos terug. Hij ging zitten en keek. Achter de blauwe morgennevel, waarin onnatuurlijk helder de sterren letterlijk fonkelden, ontdekte hij een streep van bleek groen: het mospad!
De auto moest hier in de buurt zijn geparkeerd. Hij draaide langzaam zijn hoofd om en keek naar het slapende meisje. Ze lag met het blonde haar op haar armen. De slaap had haar zachte mond mollig geplooid. Het leek of de schaamteloze duisternis haar woorden weer terugnam. Had zij hem werkelijk haar leven verteld?
- Hetty..., zei hij voorzichtig.
Ze haalde diep adem, schudde even met het hoofd, sloeg haar ogen op en keek naar de klare, genadeloze morgenhemel, waarin de sterren trilden.
Hij boog zich over haar heen en zijn arm beefde zo, dat
| |
| |
hij bijna viel. Zijn hart bonsde wild en haar verstrooide, kille glimlach trok weg.
Ze stond op. Ze zag de hand niet, die hij bereidwillig, maar te laat uitstak. Ze sloeg de dorre bladeren en de dennenaalden uit haar haar.
Had ze wel geslapen? Ze gaapte bedwongen.
- Kom..., zei ze, - we moeten eens gaan....
Ze ging vooruit en hij volgde met de tas en de reisdeken. Ze gingen over het pad en achter hen viel het eerste zonlicht in sluiers over de heide.
Tien minuten liepen ze zonder te spreken en dan zagen ze in de verte de boerderij. De auto glom als een speelgoedwagentje in de zon.
Hetty struikelde niet, ze viel niet en ze danste niet. Ze ging voor Hugo uit dwars door een perk van onkruid. Hij haalde haar met enkele passen in en keek haar aan.
- Ben je moe, Hetty?
Geen antwoord. Ze haalde haar schouders op.
- Ik hoop, dat ik je niet in moeilijkheden heb gebracht, Hetty....
Ze zei niets.
- Hetty, wat is er?
Ze bleef staan, leunde tegen een boom en keek hem aan. Hij liet zijn armen zakken, de tas en de Schotse deken vielen op de grond.
Hij deed een stap naar haar toe en terwijl haar ogen vol tranen sprongen, riep ze: - Je moet niet zo eenzaam zijn!
In ongekende verrukking trok hij haar in zijn armen, kuste haar warme mond en haar vochtige, gesloten ogen. Hij voelde haar handen om zijn gezicht, hij voelde heel haar trillende lichaam, dat zich onbeheerst tegen hem aandrukte.
En al hun verlangen, al hun verdriet en hun geluk klonk in dat zachte, duizendmaal herhaalde woord, dat zij elkaar toefluisterden:
- Lieveling.... lieveling....
|
|